20 jaar geleden

In films en ook in het echt zag ik vroeger weleens mensen die elkaar tegenkwamen en dan zeiden ‘Ik heb je al 10 jaar niet gezien!’ of: ‘Hoe lang is het geleden? 15, 20 jaar?’ Ik dacht dan altijd ‘Wow, dat is lang, hoe kun je iemand nou zo lang niet gezien hebben?’ Het was toen voor mij moeilijk voorstelbaar, omdat ik zelf pas begon te puberen en ik mensen dan vanaf mijn baby-zijn of daarvoor voor het laatst gezien zou moeten hebben, iets waarvan ik me vermoedelijk niet bewust was geweest.

Tegenwoordig gebeurt het weleens dat ik iemand tegenkom die ik echt al járen niet heb gezien, maar dat besef van het verstrijken van de tijd heb ik vooral met de herinnering aan gebeurtenissen of periodes uit het verleden. Laatst met die eclips bijvoorbeeld, bedacht ik me dat de laatste (voor ons zichtbare) zonsverduistering in 1999 was. Toen was ik 16. Ook met films en platen heb ik het nu vaak. Terminator 2 is 24 jaar oud. Judgment Day, wat ze in die film proberen te voorkomen, zou bijna 18 jaar geleden plaats moeten hebben gevonden (phew). Radioheads Kid A veranderde mijn hele kijk op en begrip van de mogelijkheden van muziek en die plaat is inmiddels 15 jaar oud (en daarmee niet minder tijdloos). Fight Club deed dat voor mijn visie op film en is 16 jaar oud. De eerste jaren van mijn leven was mijn zusje er nog niet en die is nu 29 jaar oud, dus wat ik probeer te zeggen is dat ik zelf steeds ouder wordt en dingen dus steeds langer geleden zijn gebeurd en dat dat eigenlijk heel normaal is en dat ik nostalgisch ben aangelegd.

Die nostalgie viert momenteel hoogtij, want morgen is het 20 jaar geleden dat Ajax de Champions League won. Ik was toen 12 en heb het allemaal heel bewust meegemaakt. De matige eerste helft van de finale waarin Milan sterker was, de ommekeer in de tweede helft, het op het puntje van de bank zitten, het nagelbijten, de zinderende spanning en toen het puntertje van Kluivert. Ook de deconstructie van Bayern München in de return van de halve finale en die van bekerhouder Milan in de groepsfase staan me nog helder bij. Ajax was toen de sterkste en best voetballende club van de wereld – met afstand – en het succes verstevigde de fundamenten van mijn supporterschap zodanig dat ik er nog steeds geen afstand van kan nemen, hoe tergend het voetbal sindsdien ook vaak is geweest.

Die jaargang van de Champions League is niet mijn eerste heldere voetbalherinnering. Van ’88 weet ik niets, maar de tranen van Maradonna na de finale van het WK 1990 zie ik nog helder voor de geest. Ook de gemiste penalty van Van Basten op het EK van ’92 herinner ik me (helaas) nog goed, alsmede de vrije trap van Branco die ons in ’94 uit Amerika knalde. Ook toen waren we beter, zoals wel vaker, maar ook toen wonnen we het toernooi niet. Ajax deed dat wel en dat was misschien nog wel knapper dan eventueel succes met de nationale ploeg was geweest. Het voetbal in de Champions League is van het hoogste niveau. WK’s en EK’s zijn leuker, maar de kwaliteit van het voetbal wordt bij landenteams nogal eens verbloemd door de nationaal gevoelde spanning.

Ajax was dus de beste. Ik hoef mijn ogen niet eens te sluiten om me voor te stellen hoe dat ging. Overmars speelt de bal vanaf links naar Davids. Deze tikt breed naar de opkomende Rijkaard. Rijkaard ziet Kluivert op de rand zestien en speelt hem in. Kluivert neemt de bal mee met links en gooit zijn lichaam ertussen. De inslidende Baresi krijgt er nog een teen tegenaan, maar het is niet genoeg om Kluivert ervan te weerhouden de bal met zijn linkerpunt in de rechterhoek te prikken, langs de uitgestrekte armen van kansloze keeper Rossi. 1-0.

In ongeloof sprong ik op van de bank en rende ik door de huiskamer. Ik maakte een sliding over de tegels van de keukenvloer, knielde voor de tv neer voor de herhaling want was dit wel echt gebeurd? Ja, dat was het, in de 86ste minuut nog wel. Extase. Maar ook nog zoveel meer spanning in die slotminuten. Nog een halve kans voor Milan, nog een hele voor Blind en toen het fluitsignaal. Feest. Onvoorstelbare vreugde. Juichend sprong ik in de armen van mijn vader. Ik gaf hem een high-five en zag mijn moeder met een grote lach uit de keuken komen. ‘En de beker is voor Remcoooooo!’ riep ze terwijl ze me een Ajax-mok in de handen drukte. Beter dan dit werd het niet en beter zou het ook niet meer worden. Het jaar erop verloor Ajax de finale van een gedrogeerd Juventus. Het jaar daarna gebeurde dat een ronde daarvoor. De talenten en sterren van Ajax werden verkocht, de machtsverhoudingen in het Europese voetbal veranderden en de succesvolle periode kwam ten eind. Voor iemand die in die gloriejaren fan werd van de club heeft alles daarna aangevoeld als een neerwaartse spiraal. In 2004 was er nog de kwartfinale, weer tegen Milan (was Ajax ook beter) en de afgelopen vier jaar werden ‘we’ kampioen, maar niets kan tippen aan de triomftocht van toen.

Gisteren zat ik in het kantoor van mijn werk en liep Frank Rijkaard voorbij. De grijze haren hebben zijn zwarte haardos inmiddels massaal geïnfiltreerd, maar aan charisma heeft hij niets ingeboet. Hij was in dat jonge team de man van internationale successen en ervaring, het cement tussen de verse bakstenen. Tegen hem keek het ongepolijste talent op. Ik zag hem lopen, met zijn jonge zoontje staand in de buggy. Ik zwaaide naar Frank, maar hij zag me niet, zijn zoontje wel. Ik twijfelde een moment of ik naar buiten zou rennen, hem in zou halen en zou zeggen ‘Bedankt Frank. Bedankt dat jullie dat toen hebben geflikt, tegen alle wetten van het topvoetbal in, en dat je mij en zoveel anderen die herinnering hebt bezorgd. Bedankt dat je het cement was.’ Maar ik bleef zitten. ‘Hij zit daar helemaal niet op te wachten,’ dacht ik. Onterecht. Hij zit er misschien niet op te wachten, maar zou het wel leuk vinden om te horen. Ook hij zal er vast wel mee bezig zijn nu, 20 jaar na dato. Zelfs Frank Rijkaard is weleens nostalgisch, toch?

Gelukkig loopt hij wel vaker door of in de buurt van het Vondelpark. Volgende keer dat ik hem zie, zeg ik het alsnog.

Noord-fobie

Vrijdagavond. Vier mannen aan een tafel in George Bistro. Drie strak in pak, één casual. De wijn vloeit rijkelijk, het eten moet nog geserveerd. Het gaat over Amsterdam-Noord. Een van de mannen in pak, met zijn rug naar de zaak, voert het woord met een stem die klinkt alsof er een wasknijper op zijn keel zit.

‘Ik heb een Noord-fobie, doet me denken aan volkstuintjes. Het is daar net The Walking Dead. Heb je dat weleens gezien? Met die zombies? Daar doet Noord me aan denken: zombies.’

Het pak naast hem haakt in.

‘Ik was er een keer bij een festivalletje, dat was wel leuk. Bij zo’n werf. Toplocatie.’

‘Ik weet het niet. Ik wil er niet dood gevonden worden. Krijg er een naar gevoel van.’

Een meisje met borden eten in haar handen komt bij de mannen aan tafel staan. Er zit een burger bij, een kippetje, een salade en kreeft. Ze hebben allemaal iets anders besteld. Of er nog een flesje wijn bij kan? Ja, dat kan.

Ze beginnen te eten, zonder daar verder oordelen over uit te wisselen, en beginnen over politiek. Het pak van het festivalletje vindt dat iedereen hetzelfde zegt.

‘Ze zeggen allemaal hetzelfde. Echt waar. Ze herhalen elkaar gewoon.’

Het pak van de Noord-fobie gooit een vraag op tafel.

‘Ze zeggen inderdaad allemaal hetzelfde. Zou het je nou echt zo duur komen te staan als je iets anders zou zeggen? Is dat ooit gebeurd? Al die lui hebben een beperkte houdbaarheidsdatum.’

Niemand noemt Pim Fortuyn, die is kennelijk al vergeten. Ze vinden Rutte slap, Pechtold een naar mannetje en over Samsom hoeven ze het niet eens te hebben. De derde man in pak en Casual hebben alleen nog maar geknikt of instemmend gebromd. Het ziet er ook niet naar uit dat ze iets gaan zeggen. Ze eten respectievelijk kip en een hamburger. Het sap loopt uit het vlees, op Casuals bord. Het pak van de salade, die van het festivalletje, kijkt geen moment afgunstig naar zijn overbuurman. Zijn wilskracht is groot.

‘Ik vind Frank Underwood best wel een baas,’ zegt de Noord-fobie. Zijn metgezelen zeggen en knikken met volle mond volmondig ja. Ze eten allemaal iets anders en zijn het roerend met elkaar eens. Frank Underwood is een baas en ze eten wat ze willen. Met wie of waar dan ook. Behalve in Amsterdam-Noord misschien.

Hand ins Feuer

Hallo,

ich habe versucht dich zu erreichen. Ich muss dir unbedingt was zeigen. Bei mir hat es super funktioniert und ich lege dafür meine Hand ins Feuer!

Für den Test habe ich 1000 Euro bekommen! Ohne Spaß! Das Geld wurde direkt auf mein Konto bei der Volksbank überweisen!

Du weißt, dass ich noch NIE etwas empfohlen habe, dass nicht funktioniert!

Schau dir den Newsletter an, der unter meiner Nachricht steht.

Dahinter steckt eine seriöse internationale Bank, die für einen Test 1000 Euro bezahlt. Das gibt es nirgends!

Es ist vielleicht nichts zum reich werden, aber 1000€ für paar Tests ist ja wirklich nicht schlecht.
Liebe Grüße,

Ben Bergman


Lieber Ben,

Wie geht’s mit dir, du alte Sackenwascher? Ich hatte Jahre nichts von dich gehört und denn jetzt gibt’s plotzklapps eine Maile. Was ist los? Was macht’s? Wieviel kränkt’s? Also.

Du sagst das du mich versucht hat zu erreichen. Ich habe mein Handy immer handy, so was ist die Deal Ben? Liegst du gegen mich oder ist dein Nummer mirakülösischer Weise blokkiert? Wie dann auch, man muss nimmer man’s Hand in Feuer stecken, das brennt. Ich glaube dich ohne Zweifel.

1000 Euro seht vielleicht nicht als viel aus, aber ich kan da gemäcklich zwei Monaten von leben. Wie Goethe’s Mistopholes sprach in Faust II: “Wo fehlt’s nicht irgendwo auf dieser Welt? Dem dies, dem das, hier aber fehlt das Geld.”

Du kennst außerdem meiner geiligkeit für internationale seriöse Banken und ‘Der Volksbank’ klinkt sehr Vertrauenswertig also das begeistert mich sehr.

Nien, lieber Ben, du hast mich nimmer etwas empfohlen das nicht funktioniert. Du hast mich simpelwegs nimmer etwas empfohlen.

Ich habe auch die ‘Newsletter’ gelesen. Brauch doch bitte Deutsch, meine feuchte Bube. Die Verangelsaksikation unserer schöner Sprache ist weit genug gegehen. Wir müssen das sprechen bleiben, weil wir noch atmen können!

Ach du lieber Ben, ich hatte dich so vermisst. Ich hoffe, das wann ich auch mein Hand ins Feuer gestocken habe, und wann ich Tauzend Euro bekommen hatte, das wir einander wieder treffen sollen machen werden. Das hoffe ich mit ganz meinem Herz.

Für jetzt wünsche ich dich nichts dann Guttes und wollte ich das du weisst das ich noch dickweils zurückdenk an unserer passioniertes Zeit zusammen. Was war passiert in die Keller, bleibt in die Keller (Wink).

Tschüss und Küss,

Rämcko

Eclips (#latertext)

In 1999 was er een zonsverduistering. Ik was met mijn ouders en zusje op vakantie in Frankrijk. Niemand had toen smartphones waarmee je foto’s kon maken of op internet kon surfen. Er was me toen wel verteld dat je niet direct naar de zon moest kijken. Het licht dat langs de maan werd geperst zou zo scherp zijn dat het je netvlies kon beschadigen. Als je ernaar wilde kijken moest dat met een speciale eclipsbril of via de reflectie op een stuk papier.

In de loop van de middag werd het steeds donkerder boven het bungalowpark. Groepjes mensen hadden zich buiten verzameld om het zeldzame fenomeen te kunnen aanschouwen. Ik bekeek de mensen terwijl ze naar boven staarden, met bril of via kartonnen constructies. Een eclipsbril had ik niet en ik had geen zin om zelf een zonnekijker te maken. ‘Niet direct in de zon kijken,’ herhaalden de woorden zich in mijn hoofd, maar ik had in de aanloop naar het event allang besloten het wel te doen en dus deed ik het. Met toegeknepen ogen keek ik een fractie van een seconde omhoog, maar toen was het al te laat. Het licht brandde door mijn netvlies en minutenlang zag ik alleen maar vlekken. Toen de vlekken oplosten, bleef er een krasje achter. Een zeepaardvormige lijn met daaromheen wat puntjes, die mee bewogen met mijn oogbal.

Op het moment zelf wilde ik er niet aan toegeven; ik was immers nog zo gewaarschuwd. Hopende dat de kras vanzelf zou oplossen, deelde ik enthousiast in de oohh’s an aahh’s van de mensen die wel de benodigde veiligheidsmaatregelen hadden genomen, terwijl ik deed alsof mijn zicht niet was aangetast.

De volgende dag werd ik wakker en zag ik het zeepaardje nog steeds. Ik was niet in staat om er iets over te Googlen, want dat bestond nog niet, en ik durfde er met mijn ouders niet over te praten, dus hield ik het voor me, in de hoop dat het vanzelf weer over zou gaan. Dat gebeurde niet. De kras bleef, hoewel ik hem niet altijd zag. Na verloop van tijd raakte ik eraan gewend of vergat ik dat hij er was. Alleen bij bepaalde standen van de zon werd ik eraan herinnerd. Ook zonder eclips zie ik vlekken als ik recht in de zon heb gekeken, maar sinds de zomer van ‘99 dus ook een zeepaardje, meedansend met de bewegingen van mijn oogbal. Vaak zie ik hem als ik fiets en als de zon schuin staat en fel schijnt, zoals de laatste dagen het geval is. Of als ik van moeheid in mijn ogen heb gewreven en mijn zicht langzaam maar zeker onttroebelt. In het hervinden van de focus danst het zeepaardje dan alle kanten op. Alle kanten, als een doorzichtige zeepaardvormige stuiterbal.

Enkele jaren geleden kon ik er op zo’n moment nog flink van balen. ‘Waarom was ik zo stom?’ ‘Hoe kon ik zo eigenwijs zijn? Ik heb mijn zicht voor altijd beschadigd!’ kermde ik dan intern. Maar nu baal ik er niet meer van. Het is er gewoon. Een van buitenaf onzichtbaar litteken, een aandenken aan een half leven geleden. Toen 16, nu 32. Maar wel mét dansend zeepaardje.

Een prachtige lentedag

Gisteren zat ik met wat vriendjes in het Vondelpark. Het was een prachtige lentedag en het park zat vol mensen die zich wellustig lieten onderdompelen in de weldadig schijnende zon. Het was zo’n dag waarop je voelt dat men ernaar heeft gesmacht. De herfst en winter waren zeker niet streng, maar wel lang en vaak heel donker, zoals het die seizoenen betaamt. De eerste, echt warme dag doet na die langgerekte duisternis de Hollandsche mens massaal naar buiten trekken. In de stad parkeert men de kont dan dikwijls in een park, waar het gras groen is en de bomen in bloei staan. Het gekwaak van een vrolijke meerkoet of enthousiaste eend vervult het ontspruitende lentehart van een gevoel dat zo typerend is voor deze tijd van het jaar: blijdschap. Blijdschap omdat je leefwereld op dat moment wordt veroneindigvoudigd. In de winter is het aantal dingen dat je kunt doen beperkt tot ‘binnen’ en ‘buiten met veel kleren’. In de warme dagen van de lente en zomer kun je overal heen, kun je overal gaan zitten en liggen en eten en vrijen en verkeer je dus regelmatig in een habitat die natuurlijker aanvoelt dan je ’s winters in je verwarmde blokkendoos beseft.

Volledig in strijd met deze bijna poëtische herontdekking van de pracht van buiten is de onachtzaamheid waarmee de bevrijde mens haar behandelt. Het lijkt wel alsof men niet begrijpt dat deze ‘buitenkant’ in principe de plek is waar we ooit vandaan kwamen. Alsof we al zo lang binnen zitten, dat deze ‘natuurlijke’ omgeving ‘onnatuurlijk’ aanvoelt en we haar dus natuurlijker proberen te maken door onze fabricages er op willekeurige plekken neer te gooien en achter te laten, ons territorium afbakenend met hoopjes plastic en glas.

Dit onbegrip moet in dit geval misschien niet geduid worden als een ‘niet begrijpen of beseffen van de aard van de situatie’, maar als een gebrek aan waardering en respect voor de omgeving. Als een minachting voor de natuur en de medemens. Als een compleet ontberen van fatsoen en verstand.

In een filmpje van AT5, waarin de vuilnisravage van een lentedag in beeld werd gebracht, was te zien en horen hoe een groepje jongeren klaagde over de ‘te volle vuilnisbakken’. Hoe ze het dus niet weg ‘konden’ gooien. Hoe het de schuld van de gemeente is, die nalaat preventieve maatregelen te nemen, omdat van de mens kennelijk niet verwacht kan worden dat deze verantwoordelijkheid neemt voor eigen handelen.

Toen mijn vriendjes en ik het koud kregen, stopte ik alle lege flesjes en dopjes en verpakkingen in een tas en gooide ik die in een halflege container. Schuimbekkend fietste ik vervolgens door het park, scheldend en vloekend op het gewetenloze tuig dat in een halve middag het park had omgevormd tot een vuilnisbelt. Het was een fietsrit die schrijnend zichtbaar maakte hoe de mensheid het collectief laat afweten. Dit was juist niet alleen ‘tuig’ of ‘provincialen’, zoals iemand de vervuilers in een reactie onder het AT5-filmpje omschreef, maar ‘iedereen’. Zelfs ik, die mijn troep netjes had opgeruimd, voelde me schuldig. Medeplichtig aan de verwoesting van een plek die ons de gelegenheid had geboden zo te genieten van het ontluikende leven waar de lente patent op heeft.

Eerst wilde ik eigenhandig alle vervuilers in elkaar beuken, maar het waren er zoveel dat ik vuisten tekortkwam. Toen wilde ik al het vuilnis eigenhandig gaan opruimen, maar het was zoveel dat ik handen tekortkwam. Doorfietsend maakte de agressie plaats voor een soort droefheid. Het gevoel van eerder die dag, opgewekt door de zonneschijn, dat gevoel van nieuwe dingen en nieuwe mogelijkheden dat de lente met zich meebrengt, was vervangen door cynisme en wanhoop over de staat van onze soort. Wat de schemeravond van woensdag 15 april 2015 in het Vondelpark liet zien was niet een afgezonderd incident of een eenmalige uitspatting van nalatigheid, maar illustratief voor een geërodeerd moreel besef, een destructief proces dat in alle lagen van de bevolking plaatsvindt en onomkeerbaar lijkt.

Misschien vinden sommigen dat ik overdrijf, maar die waren er dan niet bij gisteren, op die prachtige lentedag in het Vondelpark.

Zwarte leren jas

Drie Franse toeristen met jassen over de schouder geslagen. Een onverstaanbaar roepend kind op een driewieler. Scholieren met overvolle rugzakken op de fiets, snel naar huis, naar het park, naar een veld. ‘Neem jij de voetbal mee? Heb jij een voetbal? Ik heb geen voetbal.’

Een dikkige moeder op een bakfiets. Niet zomaar een bakfiets, maar een hippe, van de Fietsfabriek. Ze fietst hard en heeft haar jas aan. Ik zie alleen haar rug, maar vermoed dat ze lichtjes zweet. Het is immers warm, voor het eerst dit jaar.

Een donkere man met een zwarte leren jas. Een zwarte leren jas! Ben je gek ofzo? De zon schijnt! Het is lente! Zomer! Dat is toch veel te warm?

Ik was 18 en verliefd. We hadden onze diploma-uitreiking in de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout. Het was eind juni of begin juli en het was loeiheet. Ik had een pak aan, want ik wilde een pak aan. Maar ik wilde ook stoer zijn. Ik wilde tussen al die andere examenleerlingen in pak opvallen, voor haar, want ik was verliefd. Dus leende ik van mijn huisgenoot en neef en beste vriend een lange, zwarte leren jas, want die vond ik stoer. Ik droeg hem over mijn pak, zwetend. Toen ik aankwam bij de kerk en Clint Eastwood naar mijn verliefdheid liep, zei ze ‘Wat heb jij nou weer aan?’ en draaide ze zich hoofdschuddend en proestend van me af.

Dat deed pijn.

Ik was niet stoer, maar viel wel op. Om de verkeerde reden. De jas heb ik toen uitgedaan en bij een boom gelegd, want ik wist niet waar anders. We waren buiten en daar waren geen kapstokken en de Haagse bomen zijn te hoog om bij de takken te kunnen. Te hoog om je jas eraan op te hangen. Toen in ieder geval wel.

De diploma-uitreiking verliep verder soepel, maar het examenfeest die avond niet. Ze negeerde me, sprak alleen met andere jongens die kennelijk wel opvielen en stoer waren, ook zonder leren jas. ’s Avonds namen we ongemakkelijk afscheid. Ze keek me niet aan. De verkering duurde na die avond niet lang meer.

Nog steeds wijt ik dat aan de leren jas. Zonder die jas had het heel anders gelopen, daar ben ik van overtuigd. Ik heb het ding daarna nooit meer aan gehad.

‘Trek hem uit!’ wil ik naar de man op de fiets roepen. ‘Leg ‘m bij een boom, smijt ‘m in een gracht of geef ‘m aan een zwerver, maar weg ermee! Trek ‘m uit, fiets naar je verliefdheid en zoen haar op de mond. Lang. Met veel tong en speeksel. Zoen haar omdat je het meent en omdat je niet hoeft op te vallen. Voor haar doe je dat al, zonder welk leer of wat voor jas dan ook. Zoen haar zonder jas en ga jasloos de lente in, ook al betekent dat dat je tepels er zo nu en dan af vriezen en het regenwater tot aan je wenkbrauwen staat. Flikker die jas weg, verbrand hem, stop ‘m in een container van het Leger des Heils of tussen het vuilnis. Zoen je verliefdheid, laat haar warme handen je bevroren tepels bedekken en ontdooien en vraag om een handdoek en droge sokken want die leren jas is het niet waard. Geen enkele jas is het waard. Je bent niet stoer, maar een idioot. Het is toch veel te warm voor een leren jas? Veel te warm. Doe uit dat ding, voor het te laat is.’

Ik wil het roepen, maar ben al te laat. De man is weg.

The memory of Kabore Williams

I never forget you

How are you with your family? I hope fine. I’m happy to inform you about my success in getting those funds from BOA ( Bank of Africa ) transferred under the cooperation of a new partner from Venezuela, Presently I’m in Venezuela, meanwhile I didn’t forget your past efforts to assist me in transferring those funds despite that it failed us some how. Now contact my secretary in Burkina-Faso West Africa through her e-mail id (vctvc@hotmail.com) ask her to send you the VISA CARD worth’s sum of ($880,000.00 US Dollars) which I kept for your compensation for all the past efforts and attempts to assist me in this transaction. so feel free and get in touch with my secretary, she will send the visa card to you

Mr.Kabore Williams


Dear Kabore,

Let me start by saying that I loved reading your e-mail. You have such a lovely imagination and you write with such candor that it’s hard for me to admit the forgetfulness of my own mind. To my great regret, I have forgotten you and the actions you speak of. When should this assisting of the transferring of the funds have taken place, dear Kabore? Was it during my yoga-retreat in the hills of Sardegna? Had I taken it upon myself to use great amounts of drugs and black-out and go to another continent to help you carry boxes filled with blood diamonds? Did we speak of hidden treasures and the curves of your lovely assistant during these quests? These things you speak of – The Bank of Africa… Venezuela… – I wish I could say I’m overtaken by a tremendous wave of nostalgia, but it isn’t so. For I do not remember a single thing, dear Kabore. Not a single thing.

Might it have been the torrid heat that prohibited me from storing any memories during this undoubtedly adventurous time? It might indeed, dear Kabore. Indeed indeed indeed…

I do hope you can shed some light on these issues for me, if only to prevent me from questioning my own mental sanity HAHAHAHAHAHAHA.

About my family: I am with them fine. Life has thrown its fair share of challenges our way, but with the support of one another I’m confident we can look forward to a bright future. The $880.000 US Dollars that your secretary (what was her name again?) will send our way by VISA CARD, will also be of great help. It’s a lot of money and money is awesome. I use it very often, so it will come in handy. We’re all very excited over here and find it taxing to have to wait for it to arrive. But wait we shall.

Messaging that raunchy secretary of yours shall be my first action after I stop writing this electronic mail. I shall give her all the information required, so that I can finally buy all the Nikes and smartphones and garden appliances that I’ve always dreamed of, even if I do not own a garden. Not yet at least.

Thank you, dear Kabore, for making dreams come true.

Do write again soon.

With love,

Remco

Volgen

Kutinstagram. Kutmensen die je gewoon kent, die je dan volgt en die je niet terugvolgen. Je kent me toch? Je weet wie ik ben! Wat is dit voor passief-agressieve manier om te laten merken dat je me eigenlijk niet boeiend vindt? Wél mij toestemming geven om je te volgen; wél mij toelaten tot de wondere wereld van jouw fotograferende en gefotografeerde zijn; wél bevestigen dat wij elkaar kennen, maar tegelijkertijd duidelijk maken dat het voor jou niet zo nodig hoeft, toegang tot míjn wondere fotowereld.

Je weet niet wat je mist. Ik zie supervaak hele grappige of mooie dingen en dan maak ik daar supermooie foto’s van. Goed gekadreerd enzo. Heel vaak gebruik ik niet eens een filter, omdat de hoek en de lichtval en de compositie van zichzelf al zo goed zijn, dat elke filtering afbreuk doet aan de esthetiek van het beeld.

Weet jij eigenlijk wel wat kadrering is? Nee, het zijn niet die stomme lijstjes die je eromheen kunt plakken in je fotoapp. Het is ook niet de hypnotiserende werking van de muziek van een onlangs opgeheven Vlaamse meidengroep voor kinderen. En ook niet iets met boten.

Maar het is al goed. Wees maar zo. Kennelijk is dat ding dat je in het echte leven doet, dat vriendelijk lachen en handjes schudden en vragen hoe het gaat, niets meer dan hypocriete bullshit. Kennelijk interesseert het je geen reet en ben je supernep. Kennelijk is jouw digitale sociale leven een soort egotrippend, psychologisch schaakspel waarin het je geen zak uitmaakt of de bevestiging die jij zo hard nodig hebt ten koste gaat van andermans gevoelens. Kennelijk durf je dat soort wraakzuchtige spelletjes wel online en niet in het echt. Wraak… Waarvoor dan in godsnaam? Wat heb ik je ooit aangedaan? Niks toch? Mooie fotootjes maken, dat is alles.

(…)

Waarom volg je me nou niet gewoon? Zo’n moeite is dat toch niet? Je ziet dat deridderremco volgt je nu en het enige wat je hoeft te doen is op dat vakje met dat plusje en dat poppetje klikken en dan hupsakee is het klaar. Dan volgen we elkaar. Dat is toch fijn? Dat is toch gezellig? Laat me niet die hond zijn die achter zijn eigen staart aanrent. Ik wil de hond zijn die achter jou aan rent en die door jouw metaforische hond achterna gerend wordt gezeten. Ik wil dat we achter elkaar aanrennen, blaffend, kwispelend. Snap je dat? Ik wil met je door een veld stuiven, de lentebloesem onder onze pootjes aan flarden trappen, terwijl de laaghangende zon onze kwijlende muilen beschildert met een roodroze gloed van gelukzaligheid.

Ik wil dat we elkaar volgen, in rondjes, tot in de eeuwigheid. Totdat alle bloemen zijn verwelkt en alle rotsen tot zand zijn vermalen. Totdat de taal en het licht zijn opgegaan in nevelen van abstractie. Ik wil dat mijn vakje groen kleurt, tot lang na onze dood, zodat we voor altijd volgen. Eindeloos volgen, zonder bestemming. Ik wil volgen tot voorbij de limiet van het bestaan.

Maar kennelijk sta ik alleen in dat verlangen.