Vluchtig en zeldzaam

Zitten we weer, met dat gevoel. Wat benadert het het dichtst, vraag ik me af? Hartzeer? Rouwen? Ik besef dat het heel heftig is om dat soort kwalificaties te geven aan het verliezen van een spel, maar ik weet ook dat ik niet de enige ben die dit voelt. Er lijkt vandaag een katerige sluier over de stad te hangen. Men deelt in de euforie, maar ook in het verdriet.

Dat is natuurlijk ook het hele ding met sport, dat je collectief iets voelt. Mensen hebben elkaar nodig en zijn op allerlei manieren met elkaar verbonden, maar tegelijkertijd heerst het individualisme en is er onderling veelvuldig onbegrip. Sport verbroedert, luidt het cliché, zowel in de vreugde als in de deceptie. De collectieve ervaring maakt het zo groot, zo episch, zo emotioneel. Het biedt ook troost, weten dat heel veel mensen zich (ongeveer) hetzelfde voelen als jij. Want, en het is weer een cliché, gedeelde smart is halve smart. Maar ook hier snijdt het mes aan twee kanten (kap nou!), want het collectieve karakter van de smart draagt bij aan de noodlottigheid. Als zoveel mensen zich zo voelen, immers, en niemand weet een uitweg, dan is het dus onontkoombaar, en echt zo erg als het voelt.

Een uitweg. Ik zocht er gisteravond en vannacht nog naar. Het geheime deurtje in mijn brein, leidend naar een andere realiteit. De goede realiteit, waarin Ajax niet had verloren en de finale haalde. Het vervolg op Real Madrid en Juventus. Op de overwinning in Londen. Maar het deurtje bleek – in ieder geval zonder LSD – niet te bestaan. Het besef kroop omhoog en nestelde zich, ondanks verwoed hoofdschudden, achter mijn ogen. Daar werd de wanhoop van de Ajax-spelers na het laatste fluitsignaal in een loop geprojecteerd.

Het is gestoord dat al deze emoties zich in hetzelfde spectrum bevinden. De overwinningen op Real Madrid en Juventus kon ik niet geloven, maar deze nederlaag ook niet. Ik zie die bal gaan, de verkeerde kant op. Ik zie hoe hij tussen de benen van Tagliafico en De Ligt doorrolt, en hoe de ongrijpbare Lucas Moura het ding in de hoek prikt. Ik zie het, maar wil het niet.

Weer dat gevoel dus. Het loopt als een rode draad door mijn leven. Ik voelde me zo toen Ajax na strafschoppen de finale van de Champions League verloor in 1996. Toen Nederland in de halve finale van het WK 98 werd uitgeschakeld door Brazilië, weer na strafschoppen. Na het EK van 2000, na de kwartfinale van de Champions League tegen Milan in 2003, en na de WK-finale van 2010. Ja, ook toen PSV in 2005 in de laatste minuut van de halve finale werd geëlimineerd door datzelfde Milan heerste dit gevoel. Door deze nederlaag komt het weer terug. Ik ben weer 14, 17, 20, 27. Deze nederlaag rijgt al die momenten aan elkaar, als een halsband van ongewenste herinneringen. Gaan we (Oranje of een Nederlandse club) internationaal ooit nog iets winnen, vraag ik me af. En zo ja, wanneer?

Want dát is de tragiek van dit verlies. Real Madrid, Juventus en Barça balen ook, maar die behouden hun sterren, voegen er eventueel nog wat aan het team toe en hebben binnenkort weer zicht op de trofee. Voor Ajax is er met deze groep spelers geen volgende kans, want het team zal uit elkaar vallen. Het succes was vluchtig, de zegetocht zeldzaam. Maar dat zijn de mooiste dingen.

20 jaar geleden

In films en ook in het echt zag ik vroeger weleens mensen die elkaar tegenkwamen en dan zeiden ‘Ik heb je al 10 jaar niet gezien!’ of: ‘Hoe lang is het geleden? 15, 20 jaar?’ Ik dacht dan altijd ‘Wow, dat is lang, hoe kun je iemand nou zo lang niet gezien hebben?’ Het was toen voor mij moeilijk voorstelbaar, omdat ik zelf pas begon te puberen en ik mensen dan vanaf mijn baby-zijn of daarvoor voor het laatst gezien zou moeten hebben, iets waarvan ik me vermoedelijk niet bewust was geweest.

Tegenwoordig gebeurt het weleens dat ik iemand tegenkom die ik echt al járen niet heb gezien, maar dat besef van het verstrijken van de tijd heb ik vooral met de herinnering aan gebeurtenissen of periodes uit het verleden. Laatst met die eclips bijvoorbeeld, bedacht ik me dat de laatste (voor ons zichtbare) zonsverduistering in 1999 was. Toen was ik 16. Ook met films en platen heb ik het nu vaak. Terminator 2 is 24 jaar oud. Judgment Day, wat ze in die film proberen te voorkomen, zou bijna 18 jaar geleden plaats moeten hebben gevonden (phew). Radioheads Kid A veranderde mijn hele kijk op en begrip van de mogelijkheden van muziek en die plaat is inmiddels 15 jaar oud (en daarmee niet minder tijdloos). Fight Club deed dat voor mijn visie op film en is 16 jaar oud. De eerste jaren van mijn leven was mijn zusje er nog niet en die is nu 29 jaar oud, dus wat ik probeer te zeggen is dat ik zelf steeds ouder wordt en dingen dus steeds langer geleden zijn gebeurd en dat dat eigenlijk heel normaal is en dat ik nostalgisch ben aangelegd.

Die nostalgie viert momenteel hoogtij, want morgen is het 20 jaar geleden dat Ajax de Champions League won. Ik was toen 12 en heb het allemaal heel bewust meegemaakt. De matige eerste helft van de finale waarin Milan sterker was, de ommekeer in de tweede helft, het op het puntje van de bank zitten, het nagelbijten, de zinderende spanning en toen het puntertje van Kluivert. Ook de deconstructie van Bayern München in de return van de halve finale en die van bekerhouder Milan in de groepsfase staan me nog helder bij. Ajax was toen de sterkste en best voetballende club van de wereld – met afstand – en het succes verstevigde de fundamenten van mijn supporterschap zodanig dat ik er nog steeds geen afstand van kan nemen, hoe tergend het voetbal sindsdien ook vaak is geweest.

Die jaargang van de Champions League is niet mijn eerste heldere voetbalherinnering. Van ’88 weet ik niets, maar de tranen van Maradonna na de finale van het WK 1990 zie ik nog helder voor de geest. Ook de gemiste penalty van Van Basten op het EK van ’92 herinner ik me (helaas) nog goed, alsmede de vrije trap van Branco die ons in ’94 uit Amerika knalde. Ook toen waren we beter, zoals wel vaker, maar ook toen wonnen we het toernooi niet. Ajax deed dat wel en dat was misschien nog wel knapper dan eventueel succes met de nationale ploeg was geweest. Het voetbal in de Champions League is van het hoogste niveau. WK’s en EK’s zijn leuker, maar de kwaliteit van het voetbal wordt bij landenteams nogal eens verbloemd door de nationaal gevoelde spanning.

Ajax was dus de beste. Ik hoef mijn ogen niet eens te sluiten om me voor te stellen hoe dat ging. Overmars speelt de bal vanaf links naar Davids. Deze tikt breed naar de opkomende Rijkaard. Rijkaard ziet Kluivert op de rand zestien en speelt hem in. Kluivert neemt de bal mee met links en gooit zijn lichaam ertussen. De inslidende Baresi krijgt er nog een teen tegenaan, maar het is niet genoeg om Kluivert ervan te weerhouden de bal met zijn linkerpunt in de rechterhoek te prikken, langs de uitgestrekte armen van kansloze keeper Rossi. 1-0.

In ongeloof sprong ik op van de bank en rende ik door de huiskamer. Ik maakte een sliding over de tegels van de keukenvloer, knielde voor de tv neer voor de herhaling want was dit wel echt gebeurd? Ja, dat was het, in de 86ste minuut nog wel. Extase. Maar ook nog zoveel meer spanning in die slotminuten. Nog een halve kans voor Milan, nog een hele voor Blind en toen het fluitsignaal. Feest. Onvoorstelbare vreugde. Juichend sprong ik in de armen van mijn vader. Ik gaf hem een high-five en zag mijn moeder met een grote lach uit de keuken komen. ‘En de beker is voor Remcoooooo!’ riep ze terwijl ze me een Ajax-mok in de handen drukte. Beter dan dit werd het niet en beter zou het ook niet meer worden. Het jaar erop verloor Ajax de finale van een gedrogeerd Juventus. Het jaar daarna gebeurde dat een ronde daarvoor. De talenten en sterren van Ajax werden verkocht, de machtsverhoudingen in het Europese voetbal veranderden en de succesvolle periode kwam ten eind. Voor iemand die in die gloriejaren fan werd van de club heeft alles daarna aangevoeld als een neerwaartse spiraal. In 2004 was er nog de kwartfinale, weer tegen Milan (was Ajax ook beter) en de afgelopen vier jaar werden ‘we’ kampioen, maar niets kan tippen aan de triomftocht van toen.

Gisteren zat ik in het kantoor van mijn werk en liep Frank Rijkaard voorbij. De grijze haren hebben zijn zwarte haardos inmiddels massaal geïnfiltreerd, maar aan charisma heeft hij niets ingeboet. Hij was in dat jonge team de man van internationale successen en ervaring, het cement tussen de verse bakstenen. Tegen hem keek het ongepolijste talent op. Ik zag hem lopen, met zijn jonge zoontje staand in de buggy. Ik zwaaide naar Frank, maar hij zag me niet, zijn zoontje wel. Ik twijfelde een moment of ik naar buiten zou rennen, hem in zou halen en zou zeggen ‘Bedankt Frank. Bedankt dat jullie dat toen hebben geflikt, tegen alle wetten van het topvoetbal in, en dat je mij en zoveel anderen die herinnering hebt bezorgd. Bedankt dat je het cement was.’ Maar ik bleef zitten. ‘Hij zit daar helemaal niet op te wachten,’ dacht ik. Onterecht. Hij zit er misschien niet op te wachten, maar zou het wel leuk vinden om te horen. Ook hij zal er vast wel mee bezig zijn nu, 20 jaar na dato. Zelfs Frank Rijkaard is weleens nostalgisch, toch?

Gelukkig loopt hij wel vaker door of in de buurt van het Vondelpark. Volgende keer dat ik hem zie, zeg ik het alsnog.