20 jaar geleden

In films en ook in het echt zag ik vroeger weleens mensen die elkaar tegenkwamen en dan zeiden ‘Ik heb je al 10 jaar niet gezien!’ of: ‘Hoe lang is het geleden? 15, 20 jaar?’ Ik dacht dan altijd ‘Wow, dat is lang, hoe kun je iemand nou zo lang niet gezien hebben?’ Het was toen voor mij moeilijk voorstelbaar, omdat ik zelf pas begon te puberen en ik mensen dan vanaf mijn baby-zijn of daarvoor voor het laatst gezien zou moeten hebben, iets waarvan ik me vermoedelijk niet bewust was geweest.

Tegenwoordig gebeurt het weleens dat ik iemand tegenkom die ik echt al járen niet heb gezien, maar dat besef van het verstrijken van de tijd heb ik vooral met de herinnering aan gebeurtenissen of periodes uit het verleden. Laatst met die eclips bijvoorbeeld, bedacht ik me dat de laatste (voor ons zichtbare) zonsverduistering in 1999 was. Toen was ik 16. Ook met films en platen heb ik het nu vaak. Terminator 2 is 24 jaar oud. Judgment Day, wat ze in die film proberen te voorkomen, zou bijna 18 jaar geleden plaats moeten hebben gevonden (phew). Radioheads Kid A veranderde mijn hele kijk op en begrip van de mogelijkheden van muziek en die plaat is inmiddels 15 jaar oud (en daarmee niet minder tijdloos). Fight Club deed dat voor mijn visie op film en is 16 jaar oud. De eerste jaren van mijn leven was mijn zusje er nog niet en die is nu 29 jaar oud, dus wat ik probeer te zeggen is dat ik zelf steeds ouder wordt en dingen dus steeds langer geleden zijn gebeurd en dat dat eigenlijk heel normaal is en dat ik nostalgisch ben aangelegd.

Die nostalgie viert momenteel hoogtij, want morgen is het 20 jaar geleden dat Ajax de Champions League won. Ik was toen 12 en heb het allemaal heel bewust meegemaakt. De matige eerste helft van de finale waarin Milan sterker was, de ommekeer in de tweede helft, het op het puntje van de bank zitten, het nagelbijten, de zinderende spanning en toen het puntertje van Kluivert. Ook de deconstructie van Bayern München in de return van de halve finale en die van bekerhouder Milan in de groepsfase staan me nog helder bij. Ajax was toen de sterkste en best voetballende club van de wereld – met afstand – en het succes verstevigde de fundamenten van mijn supporterschap zodanig dat ik er nog steeds geen afstand van kan nemen, hoe tergend het voetbal sindsdien ook vaak is geweest.

Die jaargang van de Champions League is niet mijn eerste heldere voetbalherinnering. Van ’88 weet ik niets, maar de tranen van Maradonna na de finale van het WK 1990 zie ik nog helder voor de geest. Ook de gemiste penalty van Van Basten op het EK van ’92 herinner ik me (helaas) nog goed, alsmede de vrije trap van Branco die ons in ’94 uit Amerika knalde. Ook toen waren we beter, zoals wel vaker, maar ook toen wonnen we het toernooi niet. Ajax deed dat wel en dat was misschien nog wel knapper dan eventueel succes met de nationale ploeg was geweest. Het voetbal in de Champions League is van het hoogste niveau. WK’s en EK’s zijn leuker, maar de kwaliteit van het voetbal wordt bij landenteams nogal eens verbloemd door de nationaal gevoelde spanning.

Ajax was dus de beste. Ik hoef mijn ogen niet eens te sluiten om me voor te stellen hoe dat ging. Overmars speelt de bal vanaf links naar Davids. Deze tikt breed naar de opkomende Rijkaard. Rijkaard ziet Kluivert op de rand zestien en speelt hem in. Kluivert neemt de bal mee met links en gooit zijn lichaam ertussen. De inslidende Baresi krijgt er nog een teen tegenaan, maar het is niet genoeg om Kluivert ervan te weerhouden de bal met zijn linkerpunt in de rechterhoek te prikken, langs de uitgestrekte armen van kansloze keeper Rossi. 1-0.

In ongeloof sprong ik op van de bank en rende ik door de huiskamer. Ik maakte een sliding over de tegels van de keukenvloer, knielde voor de tv neer voor de herhaling want was dit wel echt gebeurd? Ja, dat was het, in de 86ste minuut nog wel. Extase. Maar ook nog zoveel meer spanning in die slotminuten. Nog een halve kans voor Milan, nog een hele voor Blind en toen het fluitsignaal. Feest. Onvoorstelbare vreugde. Juichend sprong ik in de armen van mijn vader. Ik gaf hem een high-five en zag mijn moeder met een grote lach uit de keuken komen. ‘En de beker is voor Remcoooooo!’ riep ze terwijl ze me een Ajax-mok in de handen drukte. Beter dan dit werd het niet en beter zou het ook niet meer worden. Het jaar erop verloor Ajax de finale van een gedrogeerd Juventus. Het jaar daarna gebeurde dat een ronde daarvoor. De talenten en sterren van Ajax werden verkocht, de machtsverhoudingen in het Europese voetbal veranderden en de succesvolle periode kwam ten eind. Voor iemand die in die gloriejaren fan werd van de club heeft alles daarna aangevoeld als een neerwaartse spiraal. In 2004 was er nog de kwartfinale, weer tegen Milan (was Ajax ook beter) en de afgelopen vier jaar werden ‘we’ kampioen, maar niets kan tippen aan de triomftocht van toen.

Gisteren zat ik in het kantoor van mijn werk en liep Frank Rijkaard voorbij. De grijze haren hebben zijn zwarte haardos inmiddels massaal geïnfiltreerd, maar aan charisma heeft hij niets ingeboet. Hij was in dat jonge team de man van internationale successen en ervaring, het cement tussen de verse bakstenen. Tegen hem keek het ongepolijste talent op. Ik zag hem lopen, met zijn jonge zoontje staand in de buggy. Ik zwaaide naar Frank, maar hij zag me niet, zijn zoontje wel. Ik twijfelde een moment of ik naar buiten zou rennen, hem in zou halen en zou zeggen ‘Bedankt Frank. Bedankt dat jullie dat toen hebben geflikt, tegen alle wetten van het topvoetbal in, en dat je mij en zoveel anderen die herinnering hebt bezorgd. Bedankt dat je het cement was.’ Maar ik bleef zitten. ‘Hij zit daar helemaal niet op te wachten,’ dacht ik. Onterecht. Hij zit er misschien niet op te wachten, maar zou het wel leuk vinden om te horen. Ook hij zal er vast wel mee bezig zijn nu, 20 jaar na dato. Zelfs Frank Rijkaard is weleens nostalgisch, toch?

Gelukkig loopt hij wel vaker door of in de buurt van het Vondelpark. Volgende keer dat ik hem zie, zeg ik het alsnog.

Brood nodig

Vanuit verschillende hoeken heb ik inmiddels vernomen dat brood slecht voor je is. Granen worden omgezet in glucose en dat is eigenlijk gewoon suiker en dat resulteert in ophopend vet en stervende hersencellen. Ik vind het zo jammer, terwijl ik niet eens zeker weet of het waar is. Veel mensen zeggen het en schrijven erover, maar dat deden heel veel andere mensen eerst ook over allerlei ander eten waarvan je haaruitval en hartaanvallen zou krijgen. Bleek later toch niet zo te zijn. Vet is gewoon goed voor je. We hebben vet nodig. Vooral koolhydraten zijn de boosdoeners. Zolang we niet meer met speren door de jungle achter wilde zwijnen aan rennen, kunnen we met minder toe. Kan ik dan echt functioneren zonder die dingen? Kan ik dan lopen en staan en springen? Sporten? Ik geloof er geen reet van, hoewel het misschien wel zo is.

Wat ik jammer vind, is dat ik nu niet echt meer kan genieten van brood. Ik vind het namelijk heerlijk. Tijdens mijn studietijd had ik veel tijd over en heb ik de bakkers van Amsterdam in kaart gebracht. Weinig zaken zijn zo belangrijk als een goede bakker. Toen ik in 2004 naar Amsterdam verhuisde, kwam ik te wonen in Bos en Lommer. Daar zat op 200 meter lopen van ons huis, aan de Bos en Lommerweg, een bakker in een vrijstaand huisje. Een soort bakkerschalet met de naam Warme Bakker v.d. Heijden. Het brood daar was goed, maar vooral de saucijzenbroodjes waren niet te versmaden. De bakker zit daar nog steeds en de saucijzenbroodjes staan nog steeds op 1 in mijn all time saucijzenbroodjes top [enter willekeurig getal].

Enkele jaren later, toen ik daar niet langer woonde, maar was geüpgrade naar de/het Singel, werkte ik regelmatig in Slotermeer. Ook daar struinde ik in mijn pauzes de winkelstraten af op zoek naar een plek waar ik mijn broodbehoefte kon bevredigen. Er was in die contreien niet zoveel keus, dus belandde ik al snel bij Banketbakkerij van Bueren aan de Burgemeester de Vlugtlaan. Ik weet nog goed dat ik daar voor het eerst binnenliep en de saucijzenbroodjes zag liggen. De gelijkenis met de broodjes van v.d. Heijden bezorgde me tintelingen. En verdomd, ze smaakten hetzelfde ook. Sterker, het wáren dezelfde broodjes. Ik heb er verder nooit naar gevraagd, maar heb altijd het vermoeden gehouden dat deze twee op het oog niets met elkaar van doen hebbende bakkers onder één hoedje bakten. Dat ze dezelfde eigenaar hadden, ofwel v.d. Heijden, dan wel van Bueren, maar misschien wel heel iemand anders. Het was toen voor mij in ieder geval een hele troost dat ik in Amsterdam Nieuw-West, ver weg van huis, dezelfde saucijzenbroodjes kon eten als in mijn voormalige buurt, waar ik ook ver weg van huis was geweest, maar wel die heerlijke saucijzenbroodjes had.

In de buurt van de/het Singel zaten geen bakkers waar ik erg enthousiast van werd. Ik bevond me daar te midden van hoeren en tourist traps en stinkende snackbars met antiek frituurvet. Voor echt lekker brood moest ik dan de Jordaan in lopen. Op de hoek van de Prinsenstraat en de Keizersgracht zat en zit Bakkerij Lekker Brood en Zo…, met inderdaad een kleine –e van ‘en’ en een grote –Z van ‘Zo’ en drie puntjes. Op zich een prima bakker, beetje duur, want centrum (en zeker in vergelijking met de hiervoor besproken bakkerijen), maar voor mij en wat vrienden ook wel legendarisch omdat we daar na een excursie langs de lokale nachtcafé’s (’t Kalfje, P96) na een klop op het raam van het souterrain om 4 uur ’s nachts verse croissantjes en (jawel) saucijzenbroodjes konden kopen. Dat was echt fantastisch en ik denk er met enige weemoed aan terug.

Na de/het Singel verhuisde ik naar de Ferdinand Bolstraat. Ook daar in de buurt vond ik nooit een bakker die me kon bekoren. Op weg naar mijn werk haalde ik weleens wat bij Simon Meijssen, maar hoe lekker zijn brood en deegwaar ook is, de absurd hoge prijs (twee euro vijfentachtig voor een hamkaascroissantje say what?) belette me er echt van te genieten.

Na de Pijp ging ik naar hartje Jordaan. Daar zat schuin tegenover ons huis Bakker Bertram. Net als Simon Meijssen een keten met prima vreten, maar ook veel te duur. Na de Jordaan sjouwde ik alles weer terug naar de Pijp, waarbinnen ik toen nóg een keer verhuisde, maar nooit meer echt aan mijn gebakken gerief kwam. Misschien maakte het me ook minder uit en had ik minder tijd omdat ik niet meer studeerde (het laatste is niet waar).

Er zijn nog wel meer prima bakkers in Amsterdam, zoals Bakkerij Hans Egstorf op de hoek Spuistraat – Raamsteeg (bijzonder pand vooral) en Bakker Van Vessem in de Maasstraat, maar geen van hen heeft me doen tintelen.

Misschien is het dan wel nostalgie? Maar ik was in die tijd niet bijzonder gelukkig of met jaloersmakende dingen bezig. Misschien gaat nostalgie dan ook wel helemaal niet terug naar een beter of mooier vroeger, maar gewoon naar vroeger, toen er nog minder tijd voorbij was gegaan dan nu. Het is slechts het besef dat die tijd weg is en niet meer terugkomt en dat dat voortdurend zo doorgaat, hoewel de relatieve onbezorgdheid van toen wellicht wel als jaloersmakend kan worden beschouwd.

Maar daar ging het niet over. Het ging erover dat brood zogenaamd slecht voor je is. Melk ook trouwens. Ik heb allemaal vrienden die het niet meer eten respectievelijk drinken. Ze zeggen dat ze zich goed voelen. Dat ze overtollig vet kwijt zijn, terwijl ze verder alles doen wat God verboden heeft. Als ik hen zo hoor, denk ik dat ik het misschien ook maar moet opgeven, ook al kan ik me werkelijk niet voorstellen hoe. Ik vind het zo lekker. Een vers gebakken brood, van een goede bakker… Het knapperige korstje, de zachte, vezelrijke binnenkant… Het kapje, verdomme man, het kapje. Ik ben zo gek op kapjes. Van goed brood hè, dat wel.

‘Remco is gek op saucijzenbroodjes. Wil Remco wat eten? Geef hem een saucijzenbroodje. Remco is saucijzenbroodjesverslaafd.’

Klopt. Altijd geweest. En nu verlang ik terug naar die tijd, waarin Bakkerij v.d. Heijden bij me om de hoek zat en ik het brandende verlangen direct kon stillen met zijn gebakken lekkernij.