Prins Bira feat. Jan Kooijman

Vorige week vrijdag (24 maart) namen René en ik een podcast op, de tweede van het (vierde!) seizoen. Al best vroeg in de aflevering zei René de week ervoor naar de Kunsthal te zijn geweest en daar Jan Kooijman te hebben gezien. Voor wie Jan Kooijman niet kent: Jan is van huis uit danser, die op een gegeven moment zijn weg naar Hilversum heeft gevonden. Hij speelde in Onderweg naar Morgen en GTST, presenteert tv-programma’s en is te zien in films en theatervoorstellingen. Daarnaast draagt hij de officieuze titel ‘Knapste man van Nederland’, maar het kan ook zijn dat René en ik dat zelf hebben bedacht.

Hyperrealistisch wezen
René zag Jan dus in de Kunsthal, bij een expositie van hyperrealistische wezens (die ga ik niet toelichten – zoek het vooral op en zorg dat je een tijdje daarna niet hoeft te eten) en hield een relaas over hoe knap hij hem vond. ‘Die gast is lekker!’ exclameerde René. ‘Hij leek wel getekend.’ Er was ook nog een vergelijking met een vliegdekschip. Remco (ik) was het met René eens dat Jan Kooijman wel erg knap is ja, en dat hij – in tegenstelling tot andere knappe BN’ers – niet irritant overkomt. Ons gevoel bij Jan is op zijn minst neutraal, en dat is behoorlijk positief.

Kontje omhoog
René vloog, zoals wel vaker in de podcast, vervolgens behoorlijk uit de bocht door aan te geven dat hij, ware hij zonder vriendin en medebezoekers (excl. Jan) in de Kunsthal geweest, hij zich daar en op dat moment had omgedraaid, zijn broek had laten zakken en Jan vrij spel had gegeven. Daarop gaf ik aan dat ik, mocht ik me in dezelfde ruimte bevinden als Jan, die ruimte zou verlaten, omdat ik niet met hem wil concurreren. René vond dat een verkeerde instelling, pleitte voor enige onderdanigheid op z’n tijd (daar leer je van!) en herhaalde dat hij voor Jan zijn zonder schroom zijn ‘kontje omhoog’ zou steken.

Dit valt hier allemaal te beluisteren (S04L02)

Teaser
Elke week deel ik bij wijze van teaser op social media een fragment van ongeveer een minuut van de podcast. Soms is die keuze nog best een karwei, maar dit keer wist ik precies wat ik ging delen: René’s ongepaste ode aan Jan. Ik tagde Jan in het bericht – vooral bij wijze van geintje – maar kreeg die avond via Instagram een melding waarvan m’n hart toch wel een keer oversloeg: ‘Jan Kooijman wil je een chatbericht sturen’. In eerste instantie durfde ik het niet te openen. In tweede instantie wel en toen zag ik dat Jan een foto van een hyperrealistisch beeld van de expositie had gestuurd: het achterste van zo’n wezen, vergezeld van de tekst: ‘Kontje omhoog!’. Anders gezegd: Jan is niet alleen knap, hij heeft ook humor.

Ik besloot Jan uit te nodigen voor de podcast van afgelopen vrijdag (31-3) en tegen zo’n 87% van de verwachting in zegde hij toe. Een week lang heb ik elke dag gedacht dat hij af zou zeggen – te druk, er komt iets tussen, vervroegde 1 april-grap – tot hij vrijdagmiddag daadwerkelijk voor de deur stond. Wat volgde was een onwijs leuk, gezellig en vaak hilarisch gesprek met een leeftijdgenoot die zich al zijn leven lang onderdompelt in dezelfde uitingen van popcultuur als René en ik. Een (ja, heel knap) hoofd gevuld met triviale weetjes en kleine liefhebberijen waar wij ons in herkenden. Het was helemaal ontspannen en normaal, wat het des te bizarder maakte. Het begrip ‘meta’ heeft na deze gang van zaken een nieuwe laag gekregen.

Goed, ik kan er wel over blijven lullen, maar je kunt beter naar het gelul zelf luisteren. De Prins Bira Podcast met Jan Kooijman, een niet-irritante BN’er.

De podcast is te luisteren op alle gangbare platformen, maar voor het gemak vind je hieronder wat linkjes:

– Spotify
– Apple 
– Anchor

Lukt het niet om de podcast te luisteren? Laat het dan vooral weten en ik help je.

Vriend van de show
En wil jij ons helpen de podcast te blijven maken? Word dan Vriend van de show! Dat kan al voor €3,50 per maand, of €30,- per jaar, en wel hier: https://vriendvandeshow.nl/prinsbira

En vraag je je af waar ‘Formule 1’ in onze titel is gebleven? Nou, het is nu nog slechts een van de vele onderwerpen die we bespreken. De sport is te klein voor onze schat aan nutteloze weetjes. Het is nu dus gewoon Prins Bira, niet meer dan een obscure verwijzing naar een obscuur coureur.

Het leven is lijden, mensen, en daar verzorgen wij graag de soundtrack bij.

Groetjes
R&R(&J)

Gemiste kans

Breek me de bek niet open over gemiste kansen. Asjeblieft. Het aangekondigde pensioen van Roger Federer bracht er weer één naar boven.

Vier jaar geleden speelde Federer, oftewel de G.O.A.T. – maar de echte, niet de term of emoji die mensen te pas en te onpas inzetten om aan te geven dat iets of iemand hun lievelings is, in plaats van de daadwerkelijk greatest of all time -, in Rotterdam. Hij was toen 36 en het was het toernooi waarop hij, als oudste in de tennisgeschiedenis, weer de nummer 1 positie op de ATP-ranglijst kon veroveren.

Ik voelde dit aan, of wist het gewoon door het ergens te hebben gelezen, en dacht: daar moet ik heen. Daar moet ik bij zijn. Niet omdat ik nou zo’n tennisfanaat ben, maar om hém live te zien. Ik keek geen tennis, ik keek Federer.

Ik appte een vriend, vroeg of hij meeging, hij zei ja, en ik kocht vervolgens geen kaartjes. Toegegeven, het was op dat moment nog niet bekend op welke dag Federer zou spelen, maar ik vermoedde woensdag. En dat bleek te kloppen. Maar toen dat eenmaal bekend was gemaakt en ik kaartjes wilde kopen waren ze allemaal al weg. Gemiste kans, want inmiddels heeft Federer aangekondigd met pensioen te gaan.

Een ander voorbeeld is Sipke de Jong, de dirigent van het Haagse Matrozenkoor, waar ik tussen mijn 7e en 14e (baard in de keel) lid van was. Ik zong in de tweede stem en Sipke was, naast dirigent van de concertklas, een soort mentor.

Nadat ik in 1996 ‘afscheid’ had genomen van het koor zag ik Sipke nog één keer, tijdens een reünie in 2003. Jaren daarna, toen hij zelf al diep in de 80 was, had hij eens mijn ouders gebeld om te vragen hoe het met mij ging. Hij zat door foto’s te bladeren van reizen die we met het koor hadden gemaakt (Polen, Tsjechoslowakije, Rusland (toen het G.O.S.), Italië, Israël, Oostenrijk, Hongarije) en zag mij kennelijk voorbijkomen.

Dat moet Polen 1992 geweest zijn, dacht ik toen mijn moeder me vertelde over het telefoongesprek. Dat was mijn eerste reis. Ik was 9 en had veel heimwee. Sipke nam me een keer mee om een ijsje te halen. Daar is een foto van, ergens in een plakboek op zolder bij mijn ouders.

‘Sipke zou het zo leuk vinden om je weer eens te spreken of zien,’ zei mijn moeder. Dat leek mij ook leuk. ‘Sipke de Jong bellen,’ noteerde ik in de herinneringen-app op mijn telefoon, zodat ik het niet zou vergeten.

Jarenlang zag ik dagelijks de herinnering op mijn scherm verschijnen, om vervolgens te denken: ‘Ik doe het morgen’, en de melding weg te klikken.

Een oud-koorgenoot stuurde me in de tussentijd een bericht waarin hij me aanspoorde Sipke op te zoeken. Hij had het ook gedaan en Sipke was nog zo scherp en bevlogen. Het was het waard, zei hij.

Een paar jaar geleden zag mijn vader Sipke lopen, ergens in Den Haag, met een stok ‘en de dagen zat’. Ik moet haast maken, dacht ik toen ik bedacht dat ik hem nog steeds niet had gebeld of bezocht, alle pop-up herinneringen op mijn telefoon ten spijt.

Ik deed het niet. En toen ging Sipke dood.

Is dat een gemiste kans? Kun je het nog zo noemen als je jarenlang elke dag besluit om iets níet te doen? Marjolein in dat portiek in nachtelijk Oost was een gemiste kans. De twee matchpoints van Federer in de Wimbledon-finale van 2o19 waren dat. Dit was catastrofale laksheid. Laat ik ervan leren, alsjeblieft. Asjeblieft.

Maar daar gaat het al mis, want wie spreek ik aan?

Leer ervan, lul.

Emojidag

Constantijn van Nispen zat bij mij op school. We zaten niet in dezelfde klas, maar we kenden elkaar redelijk goed en er was altijd wel een soort onuitgesproken respect. Toen hij na zijn studie in Amsterdam kwam wonen zagen we elkaar vaker. Het is niet zo dat we regelmatig afspraken voor een biertje of elkaar belden bij een gebroken hart, maar er was een klik die op school vaak ondergesneeuwd was geraakt onder de dagelijkse wirwar van puberemoties. Als ‘volwassen mannen’ in een kroeg of op een festival konden we elkaar gewoon aardig vinden, zonder peer pressure of verzonnen, ogenschijnlijk onverenigbare loyaliteiten naar verschillende vriendengroepen toe.

Een jaar of vijf geleden verscheen er een kinderboek, getiteld ‘&Oskar’, waarvoor Constantijn het verhaal had geschreven. Het was een inventief concept, waarbij je het boek kon personaliseren door de naam en uiterlijke kenmerken van het kind voor wie het boek bestemd was online in te voeren. Zo beleefde elk kind zijn of haar eigen avontuur. Het was vooral verrassend dat Constantijn, die ik kende als een extreem sociale, ambitieuze, maar ook rebelse en soms etterige kerel, een ontwapenend kinderverhaal had geschreven.

We hadden er kort contact over, en een klein anderhalf jaar later hadden we dat weer over mijn boek, dat hij toen net uit had. Hij stuurde me een lang, lief whatsapp-bericht waarin een feitje stond dat sindsdien regelmatig door mijn hoofd schiet.

10 mei 2018, Constantijn: ‘Op pagina 32 van je boek gaat het over de toevalligheden van het getal 17 (juli). Bizar feitje (dat jou wellicht al eens opgevallen was): die dag is de enige datum met een eigen emoji: 📅. En zo staat die rampzalige dag voor een hele kalender.’

53 dagen na zijn berichtje, op 2 juli 2018, overleed Constantijn. Achter de sociale, ambitieuze, rebelse buitenkant ging iemand schuil die al jaren worstelde met een alcoholverslaving. Constantijn was een jongen van extremen. Dat gold al op school, waar hij om de haverklap de klas uit werd gestuurd, veel spijbelde en vaak ruzie had met medeleerlingen. Maar hij was ook reteslim en -grappig, wat in combinatie met zijn extreme karakter kon leiden tot hoogstaande creatieve en intellectuele uitspattingen.

Zo kan ik me herinneren dat hij voor biologie eens een project had uitgevoerd waarin hij had onderzocht hoe vaak hij op een dag kon masturberen. Een serieuze grap, gestoeld op wetenschappelijke data omtrent voeding en hersteltijd van het menselijk lichaam. Hoe vaak het hem was gelukt weet ik niet meer, maar ik weet wel dat niemand het hem nadeed. De klas lag tijdens de presentatie van de uitkomsten van zijn onderzoek in een scheur, ook de verder altijd zo serieuze, humorloze docent. Maar die laatste was ook onder de indruk, want Constantijn kreeg een cijfer dat zijn aftrekquotum zelfs oversteeg.

Vandaag is het weer 17 juli, voor de achtste keer al sinds die noodlottigste. En waar ik op deze datum altijd denk aan die 198 Nederlandse doden, en in het bijzonder aan mijn halfzus en haar gezin, denk ik sinds 2018 ook aan Constantijn, en hoe hij emoji voor mij voor altijd heeft verpest.

🥲
—–
&Oskar is nog steeds te bestellen, en wel hier.

Stück

Een week of drie geleden ontving ik een mailtje van een journalist van Süddeutsche Zeitung. Hij had mijn artikel in de Volkskrant gelezen, over de effecten van de oorlog in Oekraïne op de nabestaanden van de MH17-ramp, alsmede de reactie op dat stuk van Sheila Sitalsing. 

Hij werkte aan een verhaal over de ‘Retraumatisering’ (een prachtig woord, ondanks de negatieve lading) van de nabestaanden van de ramp door alles wat er momenteel in Oekraïne gebeurt, en de herstart van het proces tegen de verdachten van het neerhalen van MH17.

We spraken af, dronken ginger ale, en hadden een ruim twee uur durend gesprek over al het bovenstaande, plus nog een hoop andere zaken.

Zijn stuk is inmiddels gepubliceerd, maar zit achter een onverbiddelijke Duitse paywall. Hij heeft me de tekst gestuurd, die heb ik hieronder geplakt voor wie geïnteresseerd is in zulks.

Wel in profi-Duits dus, waar Google Translate geen recht aan doet. Zie het als een korte opfriscursus.

(der, des, dem, den, die, der, der, die, das, der, dem, das… und so weiter.)

Das Stück:

Abschuss von Flug MH17: Eine Retraumatisierung, acht Jahre danach

25. März 2022

Die Bilder vom Krieg in der Ukraine wühlen bei den Menschen, die 2014 beim Abschuss von MH17 Angehörige verloren haben, alles wieder auf. Und in Amsterdam läuft der Prozess gegen die mutmaßlich Verantwortlichen aus Russland – doch er kann das Leid kaum mildern.

Von Thomas Kirchner, Amsterdam

Als MH17 im Juli 2014 im Osten der Ukraine vom Himmel geschossen wurde, verlor Remco de Ridder seine Halbschwester, deren Mann und die zwei Kinder. Fast acht Jahre ist das nun her. Wenn man ihn fragt, ob er das einigermaßen bewältigt hat, sagt er: “Jedes Mal, wenn ich ein Flugzeug sehe, denke ich an MH17. Und ich sehe viele Flugzeuge hier in Amsterdam. Ich hatte nie Flugangst, aber jetzt ist Fliegen eine schreckliche Erfahrung für mich.”

Der russische Einmarsch in die Ukraine rührt alles wieder auf in ihm. “Ich schlafe schlechter, wegen eines Krieges, an dem ich nicht beteiligt bin.” Die eiskalten Lügen aus dem Kreml, das bewusste Verdrehen der Wahrheit, das Verbreiten von Desinformation: De Ridder, 39, gelernter Journalist, kennt das, so war das damals auch, als man Russland für den Absturz des Flugzeugs und den Tod von 298 Menschen verantwortlich machte. Was Moskau bis heute zurückweist. “Wie viel Wut da nun sein muss in der Ukraine!” Er selbst habe, “obwohl ich kein gewalttätiger Mensch bin”, ein paar Mal davon geträumt, Wladimir Putin zu verprügeln. Das werde immer schlimmer, sagt er leise. “Ich will wirklich, dass er stirbt.”

Jos de Keijser ist klinischer Psychologe an der Universität Groningen und Experte für “komplexe Trauer”. Er untersucht die Leiden der MH17-Angehörigen seit 2014 und hat viele von ihnen als Psychotherapeut begleitet. Sie erlebten gerade eine “Retraumatisierung”, sagt er: “Durch die Bilder, die sie täglich sehen, kommt die Vergangenheit wieder hoch. Sie fühlen sich machtlos, unsicher – mit den üblichen Folgen wie Schlafstörungen oder Konzentrationsproblemen.” So schmerzlich die Bilder seien, könnten sie doch nicht wegschauen, “es ist wie eine Obsession”. Eine Patientin sei gerade eine Woche wandern gegangen, ohne Telefon. Dieses Wegsehen sei “harte Arbeit”. Wirklich helfen könne er den Menschen nicht.

Die Ermittler sammelten jeden Splitter ein. Am Ende hatten sie keinen Zweifel mehr
Der Absturz von MH17 war nicht nur eine Tragödie für die Familien der 196 Niederländer, die damals starben. Er war ein nationales Trauma. Als die Maschine mit den Überresten der Opfer auf dem Flughafen Eindhoven aufsetzte, stand das ganze Land still. Die Flügel der Windmühlen wurden in “Trauerstellung” versetzt, leicht schräg. Die Kaltschnäuzigkeit, mit der der Kreml seine Schuld verleugnete, tat nicht nur den Angehörigen weh, sie sorgte für kollektive Empörung, die das gesamte Verhältnis der Niederlande zu Russland umkrempelte. Es war mal besonders gut, hatte sich aber schon seit 2013 nach diversen diplomatischen Hakeleien eingetrübt. Heute sind die Niederländer laut einer Umfrage unter allen Europäern am kritischsten eingestellt gegenüber der Invasion Russlands.

Das einzige, was sie Putins Lügen damals entgegensetzen konnten, war der Rechtsstaat. Feststellen, wie es wirklich war, und wer es war: Das wünschen sich wohl alle Angehörigen von Verbrechensopfern, es hilft ihnen, den Schmerz zu verarbeiten. Ein internationales Ermittlerteam sammelte an der Absturzstelle jeden Splitter ein, und am Ende einer äußerst aufwendigen forensischen Untersuchung, die untermauert wurde von Erkenntnissen der Recherchegruppe Bellingcat, blieb kein Zweifel an der Schuld Russlands, das die ostukrainischen Rebellen militärisch stützt: Die Rakete, die das Flugzeug traf, wurde von einem Flugabwehrsystem des Modells Buk-M1 Telar abgefeuert. Es war kurz zuvor von Russlands 53. Luftabwehrbrigade im russischen Kursk in die Nähe des ostukrainischen Ortes Snischne gebracht worden, wo zu dieser Zeit heftig gekämpft wurde. Bedient wurde die Buk wohl von russischen Soldaten, von wem genau, ist nicht bekannt.

Wohl aber glaubt man zu wissen, wer das Gerät in seine Position brachte und letztlich für den Abschuss verantwortlich war: Igor Girkin, Leonid Chartschenko, Oleg Pulatow und Sergej Dubinskij, die den pro-russischen Rebellen in der Ostukraine angehörten. Weil alle Versuche, den Fall vor ein internationales Gericht zu bringen, am Widerstand des Kreml scheiterten, blieb den Niederlanden nur, im eigenen Land einen Strafprozess gegen diese Männer zu eröffnen.

Nach fast sechsjährigen Vorarbeiten begann das Verfahren im März 2020 im Justitieel Complex Schiphol (JCS), am Rande des Flughafens Amsterdam. Der JCS ist eigentlich ein Abschiebegefängnis mit Gerichtssaal. Stacheldraht und Elektrozäune sichern den größten Teil des flachen, langgezogenen Quaders. Vor Jahren verteidigte sich der Rechtspopulist Geert Wilders hier gegen den Vorwurf, Hass auf Marokkaner geschürt zu haben.

Keiner der vier Angeklagten sitzt im Gerichtssaal. Russland liefert sie nicht aus
Der Sicherheitsaufwand wirkt überflüssig, denn keiner der Angeklagten nimmt an dem Verfahren teil. Russland liefert sie nicht aus, erkennt das Verfahren nicht an. Aber die niederländische Justiz will fernab aller Störfaktoren arbeiten. Die Staatsanwaltschaft stützt sich auf die internationalen Ermittlungen und eigene Untersuchungen, alle anderen Szenarien hat sie ausgeschlossen. Sie wirft den Männern 298-fachen Mord vor und fordert für jeden von ihnen eine lebenslange Freiheitsstrafe. Man habe sich viel Mühe gegeben mit der Anklageschrift, sagte Digna van Boetzelaer, die das Team der Staatsanwaltschaft leitet, in einem Interview. “Du sitzt im Glashaus, die ganze Welt schaut zu. Es darf nichts schiefgehen.” Etwas zu wissen heiße noch lange nicht, es auch strafrechtlich beweisen zu können. “Man kann sagen, es gibt ein Foto derBuk-Rakete im Internet. Dann kommt die nächste Frage: Wer hat das Foto gemacht? Wo kommt die Person her? Ist sie verlässlich?”

Die Ankläger gingen laut Boetzelaer davon aus, dass es ohne Angeklagte auch keine Verteidigung geben werde, weshalb sie denkbare Einwände in ihr Plädoyer einschlossen – ein zusätzlicher Aufwand. Dass sich einer der Männer, Pulatow, dann doch verteidigen ließ, hat den Charakter des Verfahrens stark verändert. Seine beiden niederländischen Anwälte äußern sich gerade in der laufenden Sitzungsperiode.

An einem Tag der vergangenen Woche kann man erleben, wie sie argumentieren. Wegen eines Corona-Falls ist der Anwalt nur per Video zugeschaltet. Stundenlang reitet er auf angeblichen Schwächen der Ermittlung herum. Man habe nicht genügend gesucht, sagt er, verlasse sich auf “Wahrscheinlichkeit” statt “Sicherheit”, als Explosionsquelle komme auch anderes infrage als eine Buk-Rakete. Es wird sehr technisch, er präsentiert diverse Fragmente, die man “anders deuten” könne als die Staatsanwälte. Es habe damals viele Buks gegeben im Abschussgebiet, auch ukrainische. Es spreche viel dafür, dass die Rakete von einem Ort abgefeuert worden sei, der unter Kontrolle der ukrainischen Armee stand.

Die Anwälte agieren also exakt, wie es Marieke de Hoon, Juristin an der Freien Universität Amsterdam, erwartet hatte: “Zweifel sähen”, alternative Theorien ins Spiel bringen, das Bild eines “unehrlichen Prozesses” entstehen lassen. Es sei ein ukrainisches Kampfflugzeug gewesen, hatte Moskau schon 2014 behauptet. Die “Beweise”, die man präsentierte, waren offensichtlich gefälscht; daneben lancierte Russland vor Prozessbeginn eine massive Desinformations- und Sabotagekampagne, an der der Geheimdienst GRU ebenso beteiligt war wie einige niederländische Helfer.

Für die Angehörigen war und ist das schwierig zu ertragen. Im vergangenen Herbst durften sie sich selbst äußern vor Gericht. “Die Verantwortlichen leugnen einfach alles, sie lügen. Das ist das Schlimmste”, sagte Rob Frederiks, der seinen 23-jährigen Sohn verlor. “Was ihr uns angetan habt! Die Folgen sind unbeschreiblich.”

Frühestens für September wird das Urteil erwartet. Eine Genugtuung wird das kaum für die Angehörigen; die mutmaßlichen Täter sitzen in Russland und können nicht belangt werden. Ein Schuldspruch wird den Hass auf Putin nicht mindern, den Remco de Ridder empfindet. Und doch sieht er einen Sinn in dem Verfahren, sagt er, und zitiert aus einer Zeitungskolumne: “Es scheint ganz wenig zu sein, und es ist doch ganz viel.”

Cancelmok

Wanneer er sprake is van een situatie die zich kenmerkt door groot onrecht fantaseer ik vaak dat ik over superkrachten beschik waarmee ik het onrecht recht kan trekken. Voorbeelden van dergelijke krachten zijn onzichtbaarheid, onsterfelijkheid en de mogelijkheid door de tijd te reizen. Vooral die laatste prikkelt mijn verbeelding, wellicht ingegeven door de grote hoeveelheid films die ik heb gezien met een tijdreiselement.
 
Eén van die films is het matige Timecop uit 1994. Jean-Claude van Damme speelt een agent in de toekomst die, inderdaad, gebruikmaakt van tijdreistechnologie om misdaden op te lossen. Er is met name één scène die me is bijgebleven, waarin een crimineel met een automatisch pistool terugreist naar een tijd zonder automatische pistolen en hij zodoende in het verleden rondloopt met een soort superkracht waarmee hij zijn doelen snel bereikt.
 
Nu, bijvoorbeeld, zou ik wel in een toekomst willen leven waarin we niet alleen de technologie van tijdreizen beheersen, maar ook die van teleportatie en ik mezelf zo op de schoot van Poetin zou kunnen teleporteren teneinde hem uit te schakelen. Een wapen zou ik daarvoor niet eens nodig hebben, want ik ben hartstikke zwaar. Ik zou hem knuffelen en ons samen terugteleporteren naar mijn tijd, waarin Rusland, onder leiding van de achterachteracherkleindochter van Alexei Navalny, net verkozen is tot ‘gezelligste democratie ter wereld,’ met Noord-Korea als runner-up.
 
Vooralsnog blijft het bij een fantasie en moeten we mee blijven doen aan deze met de dag grimmiger lijkende realiteit. Informatie delen, geld doneren, kleding verzamelen, stuckjes schrijven – die mogelijkheden heb ik nú, afgezien van bijdragen aan de grootschalige cancelling van alles Russisch.
 
De economische sancties, het weglopen van diplomaten bij een videotoespraak van de Russische premier Lavrov, het uit internationale competities weren van Russische sportteams, Apple dat in heel Rusland zijn deuren sluit; wat we zien is de grootste uiting van cancel culture tot nu toe. Het is de cancelling van een heel land.
 
Ik cancel Rusland al een jaar of acht en merk dat ik mijn gewoontes niet hoef aan te passen, maar vanochtend kwam ik tot het besef dat ik al jaren koffie drink uit een Russische beker. In 1993 was ik met het Haags Matrozenkoor in het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), de sexy benaming voor de uiteengevallen Sovjet-Unie. Ik was destijds 10 en herinner me flarden die de afgelopen dagen steeds scherper in de poel van mijn geheugen naar boven komen drijven.
 
Zo herinner ik me dat de eerste McDonald’s van Rusland toen net was geopend in Moskou, en Moskovieten op straat massaal naar de gele M stonden te staren. Een sterker beeld van infiltrerend kapitalisme heb ik daarna niet meer gezien.
 
Ik herinner me het enorme pak roebels in mijn portemonnee, en hoe mijn neef en ik tijdens een uitje met onze gastmoeder en haar zoon alleen onszelf trakteerden op nog een rondje hotdogs en cola. De enkele, door haar voor ons gekochte hotdog hadden we moeten delen en vulde niet genoeg. Tienjarigen kun je een dergelijke verwende horkerigheid nog niet verwijten, toch?
 
En ik herinner me de winkel waarin ik souvenirtjes kocht voor mijn ouders: een boekensteun in de vorm van een beer gemaakt van prachtig houtsnijwerk en vier mokken met oranje print. De, voor zover ik weet, laatste van de vier mokken nam ik mee toen ik op mijn 18e op kamers ging. Het ding overleefde mijn studententijd, negen verhuizingen en honderden afwasbeurten. De oranje print is geheel vervaagd en het aardewerk vertoont her en der butsen, maar de mok heeft alle schermutselingen van drie decennia tijdreizen doorstaan.
 
Deze oorlog zou hem weleens fataal kunnen worden.

Waar je was

Daar niemand me heeft gevraagd of ik nog weet waar ik was op 11 september 2001, vandaag 20 jaar geleden, zal ik het mezelf maar vragen:

‘Hé Remco, weet jij nog waar je was op 11 september 2001?’

Natuurlijk weet ik dat nog, wat een domme vraag. Ik was toen al 18, immers, en prima in staat om gebeurtenissen bewust mee te maken en te registreren, zodat ik ze me later (bijvoorbeeld nu) zou kunnen herinneren.

Ik was 18 en zat in mijn eerste jaar van de studie Film & Televisiewetenschappen – nu Media & Cultuur. Het was de tweede week van september, dus het studiejaar was pas net gestart. Ik volgde een college filmgeschiedenis, of iets dergelijks (dat herinner ik me minder goed), samen met mijn vriend René, die zijn propedeusejaar met mij nog wel een herkansing wilde geven.

Het was pauze en we verlieten de collegezaal, naar de hal van de Oudemanhuispoort. In die hal hing kennelijk een tv, want eromheen stond een grote groep studenten, sommigen met een blik van verwondering, anderen met een frons en open mond, en weer anderen uitdrukkingloos, omdat ze vermoedelijk nog niet wisten hoe ze zich moesten verhouden tot de gebeurtenissen op het scherm.

René en ik stopten en keken mee. We herkenden de Twin Towers, waarvan er één rookte. Niemand zei iets. Iedereen stond daar gewoon en keek. Pas toen er vanaf links een vliegtuigje het beeld in kwam vliegen, dat zich pardoes in de tweede toren boorde, was er een collectieve, doch ingehouden kreet van verbazing en schrik te horen.

Langzaam begon er iets te dagen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, al was het te buitensporig om te beseffen. René liep weg van de tv om buiten een sigaret te roken en zijn ouders te bellen. ‘Zit je te kijken?’ Ja, ze zaten te kijken. Twee maanden eerder had hij nog op het dak van een van de torens gestaan, om de locatie te scouten voor zijn afstudeerfilm voor de New York Film Academy, waar ik zes jaar later een cursus screenwriting zou volgen.

De pauze was voorbij, maar we konden niet terug naar de collegezaal, daarvoor waren we te veel van slag (later zouden we colleges om minder skippen). Wat we toen wel zijn gaan doen kan me niet precies meer herinneren. Wel weet ik dat de rest van de week bijna non-stop naar de tv keek, thuis in Den Haag, waar ik toen nog woonde met mijn neef Dirk.

Keer op keer zag ik de vliegtuigen de torens in vliegen en keer op keer zag ik ze instorten. Ik verzamelde de kranten van die week en las alles wat ik erover kon lezen, alles om er maar iets van te kunnen snappen.

Door het naderende jubileum van de aanslagen speelde de obsessie een week of twee geleden weer op. Gevoed door de eindeloze, vaak opgepoetste beelden van die dag op YouTube en een nieuwe docureeks op Netflix kon ik mezelf verliezen in een combinatie van nostalgie om de vervlogen tijd en het herbeleven van de impact van een historische gebeurtenis.

We zijn dus 20 jaar verder en ja: ik weet nog waar ik was, net als mensen een generatie eerder nog weten waar ze waren toen Kennedy werd vermoord. Bijna alles in mijn leven is nu anders, de wereld eromheen ook, en het zijn dit soort trauma’s die als vishaken in het collectieve geheugen van de mensheid blijven hangen. Misschien zijn het wel de funderingspalen waarop dat hele geheugen rust.

Enfin, wellicht een domme vraag, maar weet jij nog waar je was?

Nuttig

Ik ben in Berlijn, alleen, en heb heel erg het idee dat ik mijn tijd hier ‘nuttig’ moet maken. Ik zet het tussen aanhalingstekens, omdat ik eigenlijk niet zo goed weet wat dat betekent of wat ik moet doen om dat doel te bereiken. Kan ik het nut van mijn verblijf afmeten aan hoeveel ik van de stad zie? En kwantificeer ik dat dan in de hoeveelheid kilometers die ik afleg, of het aantal landmarks dat ik bezichtig? Moet ik een minimaal aantal musea of andere culturele instellingen bezoeken, bij die en die plek *echt* even stoppen voor respectievelijk frühstück en bier, of een bepaald aantal uren van de dag buiten zijn? Of juist niet, met de drückende hitte alhier.

Iets waarvan ik denk dat ik het moet doen om mijn korte tijd hier (drie dagen) te benutten is schrijven. Schrijven is nu eenmaal wat ik doe, en een nieuwe plek biedt gewoonlijk nieuwe inspiratie. Tenminste, dat zou zo moeten zijn, maar wat als die inspiratie niet komt? Iemand (geen idee meer wie, maar ik weet nog wel dat ik diegene serieus nam) zei eens dat wachten op inspiratie lui is, zeker als je van schrijven – of andere creatieve inspanningen – je werk hebt gemaakt of wil maken. Dat tweede was lange tijd op mezelf van toepassing: ik werkte parttime in het onderwijs en probeerde daarnaast een fundament te leggen als schrijver. Een jaar of vijf geleden lukte het eerste; ik werd zowaar betaald voor mijn schrijfsels en kon ervan gaan leven.

Oneerbiedig gezegd zoekt ze het dus maar uit, de inspiratie, en ga ik gewoon aan de bak. Ik kan altijd nog een meta-stuckje schrijven over het schrijven zelf, wat het is, wat het betekent en of het nut heeft. Op die laatste vraag heb ik overigens het antwoord al en dat is nee.

Ik besprak bovenstaande – de druk om er hier wat (dan ook) van te maken, oftewel de verwachtingen waaraan ik voor mezelf moet voldoen – gisteravond met mijn vriend Rein, die hier momenteel verblijft om, jawel, te schrijven. Hij probeerde, goede vriend als hij is, die druk en verwachtingen bij me weg te nemen door te stellen dat het simpelweg hier zijn, zeker als vader van twee jonge kinderen, al genoeg is. Dat het sowieso nuttig is, wat ik hier ook doe of laat.

​Zo zou ik bij wijze van spreken drie dagen in mijn airconditioned hotelkamer kunnen blijven liggen, in bad of op bed voor de tv. Of mijn activiteitenschema beperken tot op parkbankjes voor me uit staren, slechts ademend, de mensen en gebeurtenissen om me heen observerend. Het is allemaal oké, en dat voel ik nu ook, al zal het gesprek met Rein en gisteravond in zijn geheel aan die innerlijke rust bijdragen. En vooruit, dat doen deze woorden ook.

Condenssporen van de tijd

Het moet een gevoel van rouw zijn geweest dat me naar Vijfhuizen leidde. Het is het gevoel dat, naast beklemming en somberte, al bijna een jaar als een sluier over de wereld ligt. Natuurlijk, er is ook de bezinning, het besef van hoe kwetsbaar onze realiteit is, maar de grondtoon van de ervaring van het mens-zijn sinds de houdgreep van corona is donker. Ik zal, ondanks mijn neiging naar de duistere kant van het gevoelsspectrum, niet de enige zijn die dat zo beleeft.
 
In Vijfhuizen is het Nationaal Monument MH17. Het ligt op de route naar mijn schoonouders, naar wie ik mijn kinderen wekelijks breng, en al veel vaker dacht ik tijdens die rit aan het monument en of ik het niet eens moest bezoeken. Het ligt er immers al drie jaar en schijnt een waardig eerbetoon te zijn, afgaand op wat ik erover las en zag. Maar zo’n monument, hoe mooi en waardig ook, is tegelijk een confrontatie met het trauma. En in dergelijke confrontaties heb je niet altijd zin.
 
Bovendien is de ramp al bijna 6,5 jaar geleden gebeurd. Daarmee is het niet minder erg, maar het doorleven van die gebeurtenis en alles eromheen lag in de jaren erna. Voor mij geldt dat ik dat doorleven met name deed tijdens het schrijven van mijn boek. Daarna was het boek niet gesloten, maar het markeerde wel de afsluiting van een verwerkingsfase. Dat de tijd en het leven gewoon doorwandelen, bijvoorbeeld door de geboortes van kinderen, maakt de stip van de tragedie op de horizon steeds kleiner.
 
Maar de laatste tijd moest ik er weer meer aan denken. Dat zal met de staat van de wereld te maken hebben. Het bleef dit keer niet bij gedachtes. Ik bracht mijn kinderen weg en reed vervolgens naar Vijfhuizen. Het monument ligt in een park, naast een snelweg, met daarachter een startbaan van Schiphol. Achter de voor alle slachtoffers geplante bomen stijgen voortdurend vliegtuigen op. Ook nu. Daar valt vanuit het bedwingen van het virus van alles over te zeggen, maar nu kwam het op me over als een wrange schoonheid.
 
Wrang, vanwege de confrontatie met datgene wat de 298 inzittenden van vlucht MH17 fataal is geworden, het vliegen zelf. Mooi, omdat de combinatie van de kalmte van het monument met de onverstoorbare gang van de vliegtuigen resulteerde in vreedzaamheid. Zij zijn dood, deze bomen groeien in hun naam, en de vliegtuigen vliegen verder. Het raderwerk van de machine stopt niet. Ook niet tijdens een voor onze generaties ongekende crisis.
 
Terwijl de vliegtuigen hun condenssporen boven mij uittrokken, besefte ik dat de doden geen weet hebben van corona. En van wel meer niet. Dat het dus onvoorstelbaar is hoe het leven er over vijf, zes jaar uit zal zien. Dat zij vijf, zes jaar vóór 17 juli 2014 nooit hadden kunnen bevroeden dat die datum met bloedrode inkt de geschiedenisboeken in zou gaan. En dat wij, de verderlevenden, die zomer bij ‘corona’ alleen nog dachten aan een Mexicaans biertje.
 
Toen ik terug naar de auto liep, daalde het volle gewicht van de werkelijkheid op me neer. Van de als een net over het land gespannen blauwe lucht. Van de jonge, groeiende boompjes, symbool voor de steeds langer geleden beëindigde levens. Van de houdgreep van corona, waaraan we ons op een dag weer zullen ontworstelen. Van de onverbiddelijkheid van de tijd, en van de vliegtuigen die blijven opstijgen en landen. Opstijgen en landen.