Ik zocht op een harde schijf naar foto’s uit 2010. Van de periode tussen maart en september, om precies te zijn. In dat halve jaar woonde ik op de Ceintuurbaan met David Boudestein, het jongste broertje van Charlotte, een vriendin met wie ik in Den Haag op school heb gezeten. Zij had ons aan elkaar gekoppeld als huisgenoten in een tijd dat het nog heel gewoon was om voortdurend van huis naar huis te hoppen, een inherent onderdeel van het studentenleven in Amsterdam.
Zo studentikoos was ik toen overigens al niet meer, met mijn 27 jaar. David werd toen we er net woonden 20. Hij was één groot brok energie met creatief talent voor tien. Een buitengewoon muzikale jongen die de Filmacademie – waarop mijn vrienden al bij de strenge aanmelding waren gestrand – ‘erbij’ deed.
Een bijkomend voordeel van zijn enorme lijf en jeugdige leeftijd was dat hij veel at. Daarbij was hij ook nog eens heel aardig en sociaal en maakte dan ook meteen eten voor mij. ‘Broodje hamburger?’ vroeg hij op een willekeurige doordeweekse dag, met zijn hoofd om de hoek van de deur. Het was onmogelijk te weigeren. Niet alleen omdat hij een lekker broodje hamburger maakte, maar ook om hoe hij de vraag stelde: met nonchalant opgetrokken wenkbrauwen, een met gevoel voor ritme uitgestoken vinger en de innemende blik van een wijze puppy: speels, maar met diepte.
Tijdens mijn zoektocht viel het me op dat er maar weinig foto’s van die periode zijn, afgezien van mapjes met de namen ‘Koninginnedag 2010’ en ‘Docklands’, een VPRO-serie waar ik die zomer aan meewerkte. Ik vond een handjevol foto’s genomen in het huis en zelfs geen een van ons samen. We woonden er wel allebei, en het was gezellig, maar we leefden een beetje langs elkaar heen. Hij was druk met z’n studie of op pad, en ik maakte lange dagen als productieassistent. Misschien speelde het leeftijdsverschil ook een rol, dat was toen best groot en neemt relatief af met de jaren.
Door het zien van de foto’s bekroop me de somberte die mijn leven in die tijd beheerste, waardoor ik behoorlijk naar binnen gekeerd leefde en weinig oog had voor de wereld om me heen, en dus ook voor hem en onze tijd daar. Terugkijkend vind ik dat jammer, maar iedereen heeft zijn of haar proces.
Zo ook David. Hij koos na zijn studie voor de muziek en haalde met een prachtige ode aan zijn broer de finale van een talentenjacht. Hij maakte zijn dromen waar, maar mensen met dromen hebben ook nachtmerries, en die kregen met de jaren bij hem de overhand. We spraken of zagen elkaar niet veel, maar hielden altijd een warm plekje voor elkaar gereserveerd. We vierden na ons samenwonen oud & nieuw, gingen naar de film (waar wel een foto van is) en kwamen elkaar weleens tegen op straat of op een festival. Dan was het meteen ‘aan’, een gevolg van de grote zak liefde die hij altijd bij zich droeg, en waaruit hij gul ronddeelde.
David overleed op 4 februari. Gisteren, op Valentijnsdag, was zijn uitvaart, in dezelfde zaal waar we ruim tien jaar geleden afscheid namen van mijn halfzus en haar gezin. Ik keek naar de grote foto van David, hangend boven zijn kist, en dacht terug aan ons halfjaar op de Ceintuurbaan. Ik voelde, onder de tragiek van zijn vroege dood en de krater die hij slaat, een zekere wroeging omdat ik niet méér oog voor hem had gehad. Niet alleen voor zijn positieve, tomeloze energie en liefde, maar ook voor de kiem van duisternis die achter zijn speelse licht schuilging.
Maar het heeft weinig zin om zo te denken. Beter denk ik terug aan zijn olijke kop om de balkondeur, toen ik daar een kleine vijftien jaar geleden met mijn huidige vriendin en moeder van mijn kinderen in de zon zat, de ochtend nadat ze voor het eerst bij me had geslapen. ‘Zal ik voor jullie eens even een heerlijk broodje maken?’ We konden alleen maar knikken.
