Prins Bira Formule 1 Podcast

Het was de afgelopen maand wat stiller op het schrijffront omdat het wat drukker was op het spreekfront. En dan niet spreken als in spreken voor een publiek in een zaal – want wie doet dat tegenwoordig nog -, maar in een microfoon.

Met René (Andriesen, red.) heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een podcast over Formule 1. ‘Formule 1?’ hoor ik je denken. Formule 1 ja. Sinds Max Verstappen meedoet ben ik de sport intensiever gaan volgen. De al eerdergenoemde René probeerde mij er in het verleden weleens voor te enthousiasmeren, maar dat had een averechts effect. Ik kon het maar niet boeiend vinden, de raceautootjes die meestal in colonne achter elkaar aanreden op een stuk asfalt in een natuurgebied. De races waren meestal ook helemaal niet boeiend – en zijn dat vaak nog steeds niet -, maar de sport is me met de jaren steeds meer gaan fascineren. Niet in de laatste plaats door de achtergrondverhalen die René me erover vertelde.

Het is een extreem klein gezelschap dat in staat is om Formule 1 wagens te besturen. Degenen die erin uitblinken zijn op één hand te tellen. De wegen die coureurs hebben moeten afleggen om de koningsklasse van de autosport te halen zijn bijna altijd meeslepend en op zijn minst interessant. En misschien nog belangrijker: je hoort die verhalen nergens. In ieder geval niet in de Nederlandse verslaggeving, die zich vooral richt op de technische en strategische kant van het racen, en chauvinistisch gejuich om ‘Onze Max!’.

René en ik willen, naast het bespreken van de races, de onvertelde verhalen achter de sport delen; over Prins Bira bijvoorbeeld, de eerste Thaise coureur die in de Formule 1 reed (en het podium haalde) en de naam van onze podcast nu ook op zijn palmares kan bijschrijven. Over Lella Lombardi, de eerste vrouw die punten scoorde in de Formule 1. Of de marktkoopman op de Albert Cuyp die ooit nog voor Minardi testte.

Om de daad bij het woord te voegen zijn we in de zomer wat demo’s gaan opnemen. Begin september hebben we de show gepitcht bij Dag & Nacht Media en de trailer en eerste aflevering staan inmiddels online! Met andere woorden: we gaan de podcast maken. Nee, zijn dat al aan het doen. En dat vinden we superleuk.

Het is de bedoeling dat we na elke race een aflevering opnemen, die op maandag verschijnt. In de raceloze weekends doen we een special. Denk aan een muzikale editie, het levensverhaal van een coureur, een stuk vergeten geschiedenis of een special over films. Dan komt onze studie ook nog een keer van pas.  

We (René en ik) zouden het natuurlijk geweldig vinden als je onze podcast gaat volgen. Dat kan op alle bekende podcastplatforms, zoals Apple Podcasts en Spotify, maar ook via de Twitter en Instagram pagina’s van de Prins Bira Formule 1 Podcast. En spreid het woord!  We willen iets moois en unieks neerzetten en daar kunnen we alle hulp bij gebruiken.

Eigengemaakte gehaktballen

Vandaag even een heel ander soort stuckje. Het is niet zozeer een stuckje, als wel een review, van een review. Want ik las deze review, hongerig, en hij bevat een aantal elementen waarvan ik behoorlijk ‘aan’ ging staan. Dat had vermoedelijk ook met de aanhoudende hitte te maken. En met de honger. Had ik al gezegd dat het warm is? Hé, het regent! Oké, daar gaan we.

Het begint al bij het begin, waar dingen vaak beginnen. Local Guide Ron zet ons direct op het verkeerde been door het woord ‘altijd’ in all caps te schrijven, gevolgd door het casual ‘even neem’. Rons stijl- en woordkeuze creëren een krachtig contrast, dat de lezer wakker schudt en zijn/haar aandacht vangt om die niet meer los te laten. Het verwart ook, de combinatie caps/casual, en vertelt ons to fasten our seatbelts, want het wordt een bumpige rit.

Aan het einde van nog dezelfde zin spreekt Ron over een ‘eigengemaakte’ bal, die hij niet eigen (zelf, red.) heeft gemaakt, maar door de uitbater van de snackbar is gemaakt. Een doordenkertje.

Achter de eigengemaakte bal staat ‘mayo’ staat tussen haakjes, alsof het niet belangrijk is, maar door het toch te noemen en uit te lichten (met haakjes) vertelt Ron ons dat de mayo wel degelijk van belang is, om niet te zeggen (superbelangrijk).

De gehaktbal is direct – als in: meteen – en kant en klaar – als in: hij is meteen klaar – te nuttigen tijdens het wachten op de rest van de bestelling. Met andere woorden: je kunt de eigengemaakte (niet door Ron) bal eten terwijl je op je eten wacht, wat een bal ook is (eten). Met andere woorden: Life imitates life. Met andere woorden: Ron is een levenskunstenaar. En een genie, zo zal later blijken, hoewel hij op dit punt nog maar weinig hoeft te bewijzen.

Ron beschouwt zichzelf ‘als een kenner van gehaktballen’. Jezelf als zodanig beschouwen is één ding. Een review schrijven over een gehaktbal en jezelf in die review vervolgens een kenner van gehaktballen noemen, waarmee je de zojuist door jezelf geschreven review van de nodige ‘gravitas’ voorziet, is in de ogen van deze medegehaltbalkenner – om niet te zeggen connaisseur – niets minder dan geniaal.

Concluderend moge het maar weer eens duidelijk zijn dat het internet een goed idee was, evenals de verwekking van Ron.

Na het lezen van de review ben ik overigens linea recta naar de snackbar in kwestie gereden om me tegoed te doen aan de door Ron zo volmondig geprezen bal. Ik moest er best even op wachten, maar dat kwam misschien omdat ik geen ander eten had besteld. De bal was het eten, en op eten zal altijd gewacht worden, zo zal de ongeschreven regel onder snackbaruitbaters zijn.

De bal bleek het wachten, Rons review en dit stuckje wat geen stuckje is bij lange na niet waard. Ron is dan wel een (taalkundig) genie, zijn smaak laat te wensen over.

Ex Amsterdam

De film Vanilla Sky (2001) maakte al voor de release furore met een shot van een verwarde Tom Cruise, rennend over een leeg Times Square. Dat shot was de ultieme teaser van een toen moeilijk te begrijpen film die mijn cinefiele vrienden en ik briljant vonden, ondanks dat we hem dus niet echt snapten. De film was laatst op tv en heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar ik moest er wel aan denken toen ik zaterdagmiddag, normaal de piekdrukte, een rondje door Amsterdam fietste met de camera over mijn schouder.
 
Zo vaak maken we dit natuurlijk niet mee. Dat is maar goed ook, wilde ik eraan toevoegen, maar ik zie ook de merites van een geforceerde stap terug. Daarbij houd ik er rekening mee dat dit in de toekomst misschien nog wel vaker gaat gebeuren. Dit virus ‘is here to stay’, melden de kenners, en wie weet is dit nog maar het kleine broertje uit het gezin en stuurt hij binnenkort zijn grote broer op ons af omdat we zo onaardig tegen hem waren. Dat hoeft trouwens niet zoveel te zeggen. Het kleine broertje in ons gezin heeft al een sloop- en actieradius die zijn grote broer af en toe tot wanhoop drijft.
 
Omdat ik in Amsterdam-Noord woon moet ik tegenwoordig altijd naar de stad tóe, terwijl ik er voorheen middenin zat. Tussen mijn huis en het NDSM-gebied is het altijd rustig, maar tijdens de vaart met de pont bekroop me het naargeestige gevoel dat we naar een dode stad voeren. Een plek waar de mensen zich niet verschuilen, maar verdwenen zijn. Eenmaal aangemeerd bij Amsterdam-Centraal verdween dat gevoel niet helemaal en toen ik de verlaten bouwput voor het station zag werd het zelfs versterkt.
 
Het Damrak lag erbij als op een autovrije 1 januari, maar dan in de ontkiemende lente, en nog in het tijdperk voorafgaand aan vergaande globalisatie. Op De Dam stonden wel wat mensen, maar die leken meer op de kruimels in een afvoerput dan op toeristen met een doel. ‘Alles is dicht,’ riep een jongen met Amsterdamse tong tegen zijn vriend. Ook de inheemse bevolking liep er verdwaasd bij.
 
Op de naargeestigheid volgde een soort liefdesverdriet. Alsof ik na een niet goed afgesloten relatie mijn ex opzocht in de hoop iets van de oude magie te hervinden, maar erachter kwam dat ze al over me heen was, of er niet meer was. Het stemde melancholisch, alsof er echt iets voorbij is, terwijl ik ook weet – en hoop – dat dit niet voor altijd zal blijven duren. Maar zelfs met die wetenschap voelt het alsof er iets weg is wat niet terug zal keren, althans, niet in de vorm die het had.
 
Deze crisis gaat ons veranderen, dat doet het al. Op welke wijze kunnen we nog niet overzien, zoals de rups in de cocon nog niet weet dat hij als een vlinder zal herrijzen. Maar herrijzen zullen we, hoe groot Covids broer ook is. Daarvan verzekerde het in de zon glinsterende grachtenwater me, de in de wind wiegende bomen rond het Museumplein. Maar dit viel ook luguberder te interpreteren; als de natuur die ons uitzwaaide.
 
Om toch positief/humorvol af te sluiten wilde ik, naast een selectie van de foto’s die ik heb gemaakt, nog een paar observaties delen.
– Het is stil in de stad, waardoor sommige geluiden extra opvallen. Zo is het getik van stoplichten, om mensen met een zichtbeperking te helpen oversteken, loeihard.
– Er zijn nog veel meer duiven in Amsterdam dan ik dacht. Door de stilte hoorde ik ze voorbereidingen treffen voor het plegen van een coup.
– De muzikanten op de Dam spelen vals. In ieder geval degenen die er nog staan.
– Niet alleen het heelal dijt uit, ook de bouwputten in de stad. Zelfs nu er niemand is kun je bijna nergens langs.
– Een stad is niets zonder mensen.

Verzonnen tijd

Al dagenlang heb ik het gevoel dat ik iets moet schrijven omdat het einde van het jaar nadert. Tegelijkertijd erger ik me een beetje aan alle lijstjes en terugblikken en zou ik willen voorstellen dat we daar collectief mee kappen en het nieuwe jaar geruisloos inglijden, alsof er helemaal niks verandert, wat praktisch ook het geval is. We hebben het allemaal maar verzonnen hè, de dagen en kalenders. We hebben het verzonnen en maken er vervolgens een enorme deal van. Typisch mensengedrag.

Maar goed, de neiging blijft. Het was ook niet niks, dit verzonnen jaar. Nu we aan het eind ervan zijn beland blijf ik het gevoel houden dat ik nergens aan toe ben gekomen, maar dat kwam vermoedelijk omdat ik de hele tijd aan het rennen/uitgeput was. Er is wel degelijk wat gebeurd, hele fundamentele dingen zelfs, zoals een verhuizing en de nieuwe baby. En o ja, mijn tweede boek is af. Had ik dat al gezegd? Nee hè? (Ik weet heus wel dat ik dat niet al had gezegd, want ik ben ook weer niet zo moe dat ik de inhoud van twee alinea’s niet kan onthouden. Hoe heb ik anders een heel boek geschreven?)

Ironisch genoeg had ik voor mezelf als deadline voor het boek het einde van het jaar aangehouden, dat verzonnen nepjaar dus, maar het heeft wel gewerkt. Volgende week – nee, deze week – stuur ik het naar mijn uitgever en als zij het wat vindt – spannend spannend – kan ik er wel een stukje van delen. Zou dat niet tof zijn? Het zou heel tof zijn, want het zou betekenen dat het wordt uitgegeven. Te tof voor woorden eigenlijk, dus ik hou er maar over op.

Al die levensveranderende en -bepalende dingen zijn dus gebeurd. Wat ook is gebeurd, is dat ik een jaar lang weer muziek heb geluisterd en daarvan een selectie heb gemaakt zodat andere mensen al die muziek niet hoeven te luisteren en meteen met de (50) kersen op de taart kunnen beginnen. Die lijst deel ik hieronder middels een link naar Spotify. ‘Volg’ de lijst gerust, zodat je ‘m gerust kunt luisteren, en check vooral de artiesten en albums uit van de liedjes die je goed vindt, dat doe ik namelijk ook. Ik wil niet zeggen dat je alles moet doen wat ik doe – integendeel -, maar wel dat het ontdekken van nieuwe muziek een van de grootste geneugten des levens is. Dit heb ik al eens in ongeveer precies dezelfde bewoordingen gezegd, maar dat bewijst alleen maar hoe belangrijk ik het vind. Anders zou ik zoiets nooit doen, mezelf herhalen.

Goed, dit moet ook weer niet te lang worden allemaal. Bedankt voor het lezen, bedankt voor het lezen van mijn stuckjes het afgelopen jaar en alvast bedankt voor het blijven lezen in het fictieve 2020. Laten we hopen dat ik een nieuw boek op je plank leg.

Remco

>>> Best van 2019 (Spotify) <<< 

Een hoofd van diamant

Het is vijf jaar geleden.

Vijf jaar geleden dat mijn zusje mij huilend opbelde in Spanje, na een verzengende stranddag op een Andalusisch strand. ‘Rem, ben je daar? Rem, er is iets heel ergs gebeurd.’

Het is vijf jaar geleden. Vijf jaar waarin behalve het verstrijken van de tijd eigenlijk heel weinig is veranderd. Ze zijn nog steeds dood, allemaal, verpulverd in de lucht. De oorzaak van hun overlijden is nog even onzinnig en onnodig als hij toen was. Zij hebben al vijf jaar leven gemist en zijn al vijf jaar een gemis.

Juridische trajecten zijn opgestart, maar veel is nog onduidelijk. Het is vijf jaar geleden, maar zal nog zeker twee keer zo lang duren voordat we iets van duidelijkheid hebben. De vraag is bovendien hoe duidelijk het ooit zal worden en of, als er eenmaal duidelijkheid is, we het dan wél zullen begrijpen. Ons brein is daarvoor wellicht te beperkt.

Het is vijf jaar geleden en ik heb er een hard hoofd in dat we het ooit zullen weten. Voor de nabestaanden is er al vijf jaar iets mis, een gemis, en dat komt nooit meer goed. De onmogelijkheid daarvan is een dagelijkse stomp in de ziel.

Het is vijf jaar geleden en ik heb er een hard hoofd in dat met de jaren steeds harder wordt. Een hoofd waarmee ik door ruiten kan slaan. Door muren, door denkbeeldige grenzen, bedacht door mensen die we verdenken.

Het is vijf jaar geleden en mijn hoofd is van steen. Graniet ligt op de loer.

Maar…

Het is vandaag twee maanden geleden dat mijn tweede zoon werd geboren. Ik zeg ‘maar’, want zijn geboorte is tegengesteld aan de dood. Zeker aan die van hen.

Het is vijf jaar geleden dat mijn vader een dochter en twee kleinkinderen verloor. In de afgelopen vijf jaar kreeg hij er vier kleinkinderen bij en in die vijf jaar zijn er ook familieleden gestorven. Het is makkelijker vrede hebben met de natuur.

Het is vijf jaar geleden. Vijf jaren, 260 weken, 1826 dagen. De tijd heelt niet alle wonden. Het spreekwoord is onwaar. We zullen moeten zien hoe het over nog eens vijf jaar is, maar ik heb er een hard hoofd in. Tegen die tijd is het van diamant.

Het vrouwenlichaam: de perfecte machine

Na de geboortes van mijn twee zoons en het door mij ter gemoedsrust verrichte research in de aanloop naar hun geboortes naar hoe het vrouwenlichaam die geboortes allemaal handelt, dacht ik niet meer respect voor de vrouw en haar lichaam en de natuur te kunnen hebben. Ja, ik weet dat deze zin niet deugt, dat hij lelijk is en drie keer het woord ‘geboortes’ bevat, maar dat komt door het slaaptekort. We hebben niet alleen een baby die drie á vier keer per nacht wakker wordt, maar ook een peuter die dat doet, zij het op andere tijden.

Net als wij moet hij wennen aan de nieuwe situatie; het nieuwe huis, het nieuwe broertje en zijn nieuwe kinderopvang. Maar in tegenstelling tot ons doet hij dat wennen niet door rust te nemen, te acclimatiseren en af en toe een koel drankje te drinken in de tuin, maar door te rennen, te schreeuwen en zichzelf om te rollen in de aarde van diezelfde tuin waar wij toeven met koele drankjes. De tuin is nog niet af namelijk, dus word je er snel vies, als je 2,5 bent en de wereld om je heen verandert.

Zijn binnenwereld verandert ook. Hij snapt meer, weet meer, beseft meer, maar de uiting van al die gedachtes en gevoelens is vooralsnog primair. Oorzaak –> gevolg is voor hem nog een abstract concept. Er is geen nuance, geen grijs gebied. Alles moet nu. Hij wil dat, op dit moment, en hij wil het zo en anders niet JAWEL IK WIL HET WEL GEEF HET NU!

Maar even genoeg over mijn zoontje, want ik wil niet zo iemand zijn die alleen maar over zijn kinderen schrijft omdat hij verder niets meer meemaakt, met een peuter en een baby in zijn gezinswoning in Oostzanerwerf, ook al ligt die situatieschets dichter bij de realiteit dan de schrijver wellicht wil toegeven.

Het vrouwenlichaam, daar wil ik het over hebben. De perfecte machine. Flabbergasted was ik, toen ik leerde wat dat lichaam allemaal doet vóór de zwangerschap, uiteraard ook tijdens, maar vooral gedurende de bevalling. Ik zal niemand vervelen met details – het is bovendien leuker om het zelf uit te zoeken – maar in vergelijking zijn wij mannen maar onnozele wezens. Blunt tools, dommekrachten, lompe lijpkikkers.

Ook na de zwangerschap en de bevalling is dat vrouwenlichaam (natuurlijk) nog fantastische dingen aan het doen. Voorbeeld: het is bloedheet deze dagen, en onze baby lijkt vaker te willen drinken dan normaal, voor zover een levensvorm van een maand oud een ‘normaal’ heeft. Ik vroeg dus aan mijn vriendin of we hem geen water konden geven, gewoon even een (gewassen!) vinger in een glas (gefilterd!) water dopen en dan z’n mondje bevochtigen. Mijn vriendin wist niet zeker of dat al mag, dus zocht ik het op. Wat blijkt? De eerste zes maanden mag het niet. Maar het vrouwenlichaam heeft er natuurlijk iets op gevonden: bij warm weer wordt de moedermelk vanzelf iets wateriger, zodat tijdens het voeden in de toegenomen hydrateringsbehoefte van de baby wordt voorzien.

Respect, vrouwenlichaam. Respect.

Was getekend,
Een onnozele homp man

Lees het artikel via Blendle.

Shuffelen tot in het oneindige

We gingen naar Artis met onze zoons. Dat is nu meervoud. Mijn vriendin en ik liepen ieder achter een kinderwagen door de dierentuin en keken elkaar af en toe aan met een blik van ‘moet je ons nou eens veel ruimte in zien nemen’. Eén keer zeiden we dat ook tegen elkaar. De blikken waren vervolgens een onuitgesproken herhaling en bevestiging van die zin, hoewel ze ook hadden geleid tot het uitspreken ervan. De uitgesproken zin was de as waaromheen de blikken draaiden. De zon in ons blikkenstelsel.

Maar dat is niet de crux van dit verhaal, noch de aanleiding. We waren in Artis omdat ons zoontje van 2,5 van dieren houdt en we het een fijn park vinden, want dat is wat het ook is. Je kunt je voorstellen dat er verschillen zijn tussen dierentuinen en dat een dier in Artis het best goed getroffen heeft, als het dan toch in een dierentuin moet leven. In het wild is natuurlijk altijd beter, want daar zitten dieren niet gevangen. Voor hen is het niet het wild, maar het thuis, wat zowat onbegrensd is. Voor ons is het wild, want gevaarlijk, en daarom sluiten we ze op, zodat we ze kunnen zien zonder dat we worden gegeten.

Een dierentuin is dus, in feite, een gevangenis, want de dieren kunnen en mogen niet weg. Het is niet zo dat ze er voor straf zitten – en daar loopt de vergelijking dan ook spaak – maar er zijn hekken, netten en tralies, vaste voeder-, slaap- en speeltijden en bij een uitbraak (ontsnapping) is de kans aanzienlijk dat dat het dier in zijn vlucht wordt gestuit, desnoods met geweld, met heropsluiting tot gevolg.

Het heeft ook wel degelijk invloed op de dieren, vastzitten op een plek, hoe mooi de omgeving ook is en hoe goed ze ook verzorgd worden. De luipaarden liepen langs het net, blazend en grommend. De olifanten stonden wiegend voor het hek, terwijl mensen ze filmden en fotografeerden. Eén van de stekelvarkens voerde een solistische technodans op, een dierlijke shuffle tot in het oneindige. Hij werd bekeken door een groep mannelijke middelbare scholieren die helemaal gek gingen door het geflipte beest. ‘Hij doet dit al een uur!’ riep één van hen, maar volgens mijn schoonmoeder deed hij het een paar weken geleden ook al. Het is gewoon wat dit stekelvarken doet, shuffelen voor een hek, omdat het een beetje gek is geworden van zijn omheinde leven. Elk rondje door de kooi is niet een nieuw rondje. Het dier vergeet niet waar het is geweest, en weet dus dat het altijd dezelfde plek is. Het dier bevindt zich in een loop, en voelt dat ook, maar vanuit een onvermogen dat verbaal te communiceren begint het te shuffelen. Shuffelen tot in het oneindige.

Ik wil niet zo iemand zijn die in een dierentuin jammert over hoe zielig het is voor de dieren, maar als dat stekelvarken een mens was geweest, zei ik tegen mijn vriendin, zou ik het therapie aanraden.

Mythische tante Riet

Even een stukje over mijn tante Riet.

Twee weken geleden was er in Delft een reünie van mijn vaders kant van de familie, de De Ridders. De vader van mijn vader, Koos de Ridder, was drie keer getrouwd geweest en had acht kinderen voortgebracht, vijf uit zijn eerste, en drie uit zijn tweede huwelijk, onder wie mijn vader. Koos de Ridder overleed in 1994, op 96-jarige leeftijd. Mijn opa was dus geboren in 1898, iets wat mijn vriendjes op de basisschool niet konden bevatten, en was tot vlak voor zijn overlijden zo gezond dat veel familieleden dachten dat het hem misschien wel zou lukken om in drie verschillende eeuwen te leven. Het mocht niet zo zijn.

Zijn oudste kind was Riet, halfzus van mijn vader, en degene die als een moeder over hem waakte toen zijn moeder – de tweede vrouw van mijn opa Koos dus – overleed. Tante Riet had voor mijn zusje en mij altijd een soort mythische status, omdat ze de oudere zus was van onze vader en hij altijd zo liefkozend over haar sprak. Omdat ze zo kwiek was, lief, geïnteresseerd en helder van geest.

Tijdens de reünie droeg ze, op 97-jarige leeftijd, een versje voor, uit haar hoofd. En niet een paar regels hè, nee, een heel verhaal. Ik heb het niet getimed, maar het moet ruim vijf minuten hebben geduurd. Kraakhelder en foutloos articuleerde ze de woorden die haar jongere broer (93), die naast haar zat, leken te emotioneren. Misschien deed het versje hem denken aan vroeger en de regenachtige zondagen waarop ze het voor hem en zijn broers zong, nog voor de televisie bestond. Misschien dacht hij vooruit aan straks, aan het nakende einde van een generatie.

Hele oude mensen, die de dagen zat zijn, zeggen vaak ‘het is goed zo’. Maar toch. Het besef van en de confrontatie met de eindigheid laat geen mens onberoerd. Het is de definitie van het leven, dat niet zou bestaan zonder de dood.

Toen het versje klaar was, kreeg tante Riet een groot applaus. Men was diep onder de indruk. ‘U heeft een beter geheugen dan ik’ riep ik gekscherend, zonder dat het een grap was.

Toen iedereen elkaar aan het einde van de middag gedag zei, zag ik haar zitten, naast mijn vader, inmiddels ook 82. Naast haar was hij echt een jongere broer. Jeugdig zelfs, met een onschuldige, meewarige blik in zijn ogen. De geborgenheid die hij bij zijn zus voelde, die hij bij haar altijd al had gevoeld, was er nog steeds.

Dit is misschien wel de laatste keer dat ik haar zie, dacht ik, en ik gaf haar drie volle zoenen, waar een hand gebruikelijker was geweest.

Na de reünie hoorde ik van mijn moeder dat Riet ziek was en zich niet meer wilde laten behandelen. Twee weken later, afgelopen maandag 6 mei, is ze ingeslapen. De reünie bleek een afscheid.