Ex Amsterdam

De film Vanilla Sky (2001) maakte al voor de release furore met een shot van een verwarde Tom Cruise, rennend over een leeg Times Square. Dat shot was de ultieme teaser van een toen moeilijk te begrijpen film die mijn cinefiele vrienden en ik briljant vonden, ondanks dat we hem dus niet echt snapten. De film was laatst op tv en heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar ik moest er wel aan denken toen ik zaterdagmiddag, normaal de piekdrukte, een rondje door Amsterdam fietste met de camera over mijn schouder.
 
Zo vaak maken we dit natuurlijk niet mee. Dat is maar goed ook, wilde ik eraan toevoegen, maar ik zie ook de merites van een geforceerde stap terug. Daarbij houd ik er rekening mee dat dit in de toekomst misschien nog wel vaker gaat gebeuren. Dit virus ‘is here to stay’, melden de kenners, en wie weet is dit nog maar het kleine broertje uit het gezin en stuurt hij binnenkort zijn grote broer op ons af omdat we zo onaardig tegen hem waren. Dat hoeft trouwens niet zoveel te zeggen. Het kleine broertje in ons gezin heeft al een sloop- en actieradius die zijn grote broer af en toe tot wanhoop drijft.
 
Omdat ik in Amsterdam-Noord woon moet ik tegenwoordig altijd naar de stad tóe, terwijl ik er voorheen middenin zat. Tussen mijn huis en het NDSM-gebied is het altijd rustig, maar tijdens de vaart met de pont bekroop me het naargeestige gevoel dat we naar een dode stad voeren. Een plek waar de mensen zich niet verschuilen, maar verdwenen zijn. Eenmaal aangemeerd bij Amsterdam-Centraal verdween dat gevoel niet helemaal en toen ik de verlaten bouwput voor het station zag werd het zelfs versterkt.
 
Het Damrak lag erbij als op een autovrije 1 januari, maar dan in de ontkiemende lente, en nog in het tijdperk voorafgaand aan vergaande globalisatie. Op De Dam stonden wel wat mensen, maar die leken meer op de kruimels in een afvoerput dan op toeristen met een doel. ‘Alles is dicht,’ riep een jongen met Amsterdamse tong tegen zijn vriend. Ook de inheemse bevolking liep er verdwaasd bij.
 
Op de naargeestigheid volgde een soort liefdesverdriet. Alsof ik na een niet goed afgesloten relatie mijn ex opzocht in de hoop iets van de oude magie te hervinden, maar erachter kwam dat ze al over me heen was, of er niet meer was. Het stemde melancholisch, alsof er echt iets voorbij is, terwijl ik ook weet – en hoop – dat dit niet voor altijd zal blijven duren. Maar zelfs met die wetenschap voelt het alsof er iets weg is wat niet terug zal keren, althans, niet in de vorm die het had.
 
Deze crisis gaat ons veranderen, dat doet het al. Op welke wijze kunnen we nog niet overzien, zoals de rups in de cocon nog niet weet dat hij als een vlinder zal herrijzen. Maar herrijzen zullen we, hoe groot Covids broer ook is. Daarvan verzekerde het in de zon glinsterende grachtenwater me, de in de wind wiegende bomen rond het Museumplein. Maar dit viel ook luguberder te interpreteren; als de natuur die ons uitzwaaide.
 
Om toch positief/humorvol af te sluiten wilde ik, naast een selectie van de foto’s die ik heb gemaakt, nog een paar observaties delen.
– Het is stil in de stad, waardoor sommige geluiden extra opvallen. Zo is het getik van stoplichten, om mensen met een zichtbeperking te helpen oversteken, loeihard.
– Er zijn nog veel meer duiven in Amsterdam dan ik dacht. Door de stilte hoorde ik ze voorbereidingen treffen voor het plegen van een coup.
– De muzikanten op de Dam spelen vals. In ieder geval degenen die er nog staan.
– Niet alleen het heelal dijt uit, ook de bouwputten in de stad. Zelfs nu er niemand is kun je bijna nergens langs.
– Een stad is niets zonder mensen.

Huis kopen

Ik ga gewoon nog even verder want dat doen atleten, verder gaan. Atleten en helden op sushisokken.

Gisteren was een nog gekkere dag, ondanks dat ik hele normale zwarte sokken zonder afbeeldingen van vis- of andere gerechten aanhad.

Daniel en ik zouden gaan bieden op een huis. Iedereen die de afgelopen of huidige tijd een huis wil kopen in Amsterdam weet dat dat een helse onderneming is omdat de rest van de wereld ook een huis in Amsterdam wil kopen. In de rest van de wereld zijn nog wel mensen, maar zodra ze allemaal in Amsterdam passen niet meer.

De stad staat dus onder druk, want al die mensen zijn samen zwaar. We moesten voor 12:00u bieden, eenmalig en definitief – een situatie die mij al meermaals een zweetnek heeft opgeleverd – en ik was zo nerveus dat ik in een loop was beland van tabbladen openen en sluiten. Openen en sluiten. Daniel zat op haar werk een kleurplaat te maken en dus besloot ik naar haar toe te gaan, zodat we samen konden knarsen.

Bij The School Of Life, waar Daniel werkt, zag ik iemand die ik al ruim 10 jaar niet had gezien. Omdat ik ooit gloeiend verliefd op haar was bracht ze me van mijn à propos en probeerde ik een soort symboliek te ontdekken in waarom ik haar nu, hier, in spanning wachtend op een eventuele mijlpaal, tegenkwam.

‘Zij heeft nu ook een kind en een huis en haar nu weer zien doet je beseffen dat je er klaar voor bent,’ zei mijn vriendin.

‘Ja,’ dacht ik, ‘dit wil ik geloven.’ En dus geloofde ik het.

In het café van TSOL, zoals iedereen die daar vaak komt/werkt The School Of Life noemt, probeerden we limo te drinken en een kimchi tosti te eten terwijl die fucking telefoon maar niet overging.

‘Je hebt je whatsapp op stil staan, JE WHATSAPP STAAT OP STIL!’

Toen alles aan stond en onze makelaar nog steeds niet belde, besloten we een stukje te gaan wandelen, vooral vanwege mijn behoefte aan koude cola. Er zijn in het leven weinig situaties die niet met koude cola te verzachten zijn.

Terwijl ik de cola dronk op een bankje in de zon ging de telefoon. Daan nam op en toen hadden we een huis. Een echt huis, met kamers en een dak en een tuin.

Daar we drieënhalf uur op deze informatie hadden gewacht voelden we bij het omhelzen meer ontspanning dan euforie. Maar ontspanning is een beter bed voor indalend besef en dus besloten we naar huis te gaan om samen champagne te drinken; van werken of kleuren zou weinig meer terecht komen.

Toen belde mijn uitgever om te vragen of ik ‘s avonds bij M wilde aanschuiven om over de nieuwe bevindingen van het JIT over de toedracht van de ramp met MH17 te praten. Omdat mijn hoofd eerder bijna was ontploft wilde ik dat eigenlijk niet, maar zei ik ja, ‘want dat is goed voor je boek.’

Iemand van de redactie zou me bellen. Toen ik na weer een uur van nerveus wachten en geen champagne drinken nog niet was gebeld, belde mijn uitgever de redactie en bleek het niet door te gaan, omdat ze hadden gekozen voor een journalistieke insteek, zonder nabestaanden/schrijvers van boeken over de ramp.

Prima.

De ontspanning keerde terug en bleek ook een uitstekend bed voor indalende champagne.

Mehldaus kernfusie

14:54. Ik had kunnen gaan sporten. Ik had naar buiten gekund. Heb beide niet gedaan. Voor het eerste was het tweede overigens nodig geweest. Twee vliegen. Geen klap.

Ik zit binnen en luister muziek. Ik lig eigenlijk, op de bank. Van de afgelopen drie weken ben ik er twee weggeweest en in die tijd is er veel goede muziek uitgekomen. Ik wil al die muziek horen om te kunnen bepalen of ik het mooi vind en of ik het wil kopen op vinyl of cd. Vinyl heeft absoluut mijn voorkeur, maar soms is cd de betere, veiligere keuze. Zoals bij de verzamelde hoogtepunten uit 10 jaar solospel van Brad Mehldau. De LP-versie daarvan bestaat uit 8 platen en op verschillende fora heb ik gelezen dat de persing veel ‘clicks’ en ‘pops’ heeft en dat wil je liever niet, zeker niet bij pianomuziek.

Hetzelfde geldt voor een ambient plaat van Brian Eno. Waar clicks en pops vaak karakter verlenen aan muziek op vinyl, kunnen ze de transcendente kwaliteiten van elektronica juist verstoren. Dan wil je een gepolijst geluid, glad, gevrijwaard van ruis. Eno en Mehldau koop ik dus op cd.

Gisteren was ik bij een concert van Brad Mehldau in het Bimhuis. Was ik nog nooit geweest. Bij een concert van de jazzpianist ook niet. Dat wilde ik al jaren, dus er ging een wens in vervulling. Dat niet alleen, verwachtingen werden overtroffen. Al vaak heb ik recensies gelezen over Mehldaus virtuositeit. Zijn gave om te experimenteren met jazz door er moderne klassieke elementen aan toe te voegen. De manier waarop hij een popliedje kan interpreteren en het zich eigen kan maken. Hoe er van dat popliedje door schijnbaar vrij te associëren nog maar weinig overblijft, behalve een sporadisch terugkerend thema, waar de luisteraar zich dan met een zucht van extase aan vastklampt.

Volledig op elkaar ingespeeld was het trio muzikanten — Mehldau achter de piano met Larry Grenadier op bas en Jeff Ballard achter de drums. Zonder bladmuziek en met de ogen dicht speelden ze zichzelf en de zaal naar een hogere dimensie. Het is superindrukwekkend om muzikanten tot het uiterste te zien gaan in de beheersing van hun instrument. Muzikale kernfusie was het. Waar de intensiteit van het samenspel soms zo hoog werd dat het trio leek te imploderen, wisten ze altijd binnen de bochten te blijven. 100% concentratie en ontspanning op hetzelfde moment; de ultieme opgave voor elke artiest. Gisteren zag ik het live gebeuren. De haren op mijn armen stonden recht overeind. Met dichte ogen liet ik me soms meeslepen naar het plafond, maar het spel tussen de drie was te fascinerend om in duisternis aan me voorbij te laten trekken. Bovendien gaf het zicht me houvast, anders was ik zelf misschien wel geïmplodeerd. Verdwaald in een akoestische deeltjesversneller, de atoombotsing nabij.

Brad Mehldau trio in Bimhuis (10–05–18)

Na afloop zat Brad Mehldau, die in goed Nederlands vertelde dat hij tegenwoordig in Amsterdam woont, aan een tafeltje cd’s te signeren. Heel anders dan wereldberoemde popartiesten was hij benaderbaar. Ik twijfelde of ik hem moest vertellen hoe ik hem al volg sinds ik zijn interpretaties van Radiohead-klassiekers als ‘Paranoid Android’ en ‘Everything In Its Right Place’ hoorde. Hoe ik het geweldig vind dat ik hem nu eindelijk live had gezien en gehoord. Ik deed dat niet en dronk mijn biertje op.

Toen we naar de uitgang liepen zag ik hem met zijn gezin in een hoekje van het café staan. Ik passeerde Larry de bassist en dankte hem voor het concert. Datzelfde deed ik bij Jeff de drummer, die voorbijliep toen ik de wc uitkwam. Buiten stonden ze later een jointje te draaien. Morgen spelen ze weer.

Lente in Oud-West

De zon schijnt en dan zijn er mensen buiten. Zo ook op het Nicolaas Beetsplantsoen, ingeklemd tussen de Jacob van Lennepkade en zijstraten van de Kinkerstraat.

Het midden van het plantsoen is een kring met bankjes, alsof hier regelmatig grote outdoorvergaderingen worden gehouden. Op een van de bankjes waar de zon vol op staat zit een man met een fles witte wijn. Hij neemt een slok en kijkt mijn kant op. Dan zet hij de fles wijn naast zijn voeten op de grond.

Twee bankjes links van hem — een bankje rechts van mij — zit een oude man in versleten, oversized sportkleding. Hij kijkt naar de Marokkaanse kinderen die aan de overkant van de kring van stenen springen. Boven ons koeren duiven. Meeuwen vliegen laag rond over het plantsoen, als aasgieren.

De man met de wijn kijkt rond. Hij rolt een shaggie en steekt ‘m op. Hij wordt gebeld. Het gesprek gaat over ‘leveringen’, ‘levertijden’ en ‘leveranciers’. Allemaal dingen met ‘lever’. Hij praat over flessen drank, de prijs ervan bij verschillende supermarkten en de beste aanbiedingen. De man is het vaak eens met zijn gesprekspartner.

Als het gesprek klaar is, neemt hij weer een teug uit de fles en rolt nog een shaggie. Ondertussen worden de perkjes rondom de kring door de plantsoendienst omgeploegd en ingezaaid.

Een van de Marokkaanse jongetjes is gevallen en zit nu huilend naast zijn moeder. Ze aait hem en geeft hem een kus. De oude man in de sportkleding — een vervaagde atleet — ziet het en glimlacht.

De man met de wijn wordt weer gebeld. ‘Hoi Lies,’ zegt hij. Hij vertelt haar dat het goed met hem gaat. Nu echt goed. Dat hij bijna niet meer drinkt. Nauwelijks nog rookt. Ja, hij gaat nu verstandig met geld om. Alle toeslagen en uitkeringen heeft hij aangevraagd. De erfenis is binnen. Hij heeft nu een fijn kamertje. Een klein kamertje, maar fijn, zeker na twee jaar zwerven. Wat hij nu doet? Nu zit hij lekker in het zonnetje.

De fles wijn staat nog naast zijn benen op de grond. Het Marokkaanse jongetje dat net nog huilde, rent nu op volle snelheid rond en springt een perkje in. De zon verdwijnt in een wolk.

De man zegt dat hij zo moet ophangen omdat hij naar de apotheek moet om zijn medicijnen op te halen. Ja, hij is echt goed bezig. Hij heeft wel een puntje van kritiek voor Lies: dat ze zo negatief is. Waarom is ze zo negatief? Hij werkt er toch hard aan? Hij doet z’n best. Het gaat goed. Hij wil binnenkort bij haar langskomen: ‘Lies, ik kom binnenkort bij je langs. Je woont zo mooi!’

Hij zegt Lies dat hij dol op haar is en vraagt haar wat ze volgende week gaat stemmen. ‘Ik hou ook van groen, Lies,’ zegt hij. ’Ja, groen. Maar vrienden van mij zitten bij die groenen en vliegen de hele wereld over. Wij mogen niet vliegen, maar zij wel. Dat is toch krom? Heb je de sleepwet nog gevolgd?’

De man legt Lies de sleepwet uit en zegt dat hij vorige week een staande ovatie kreeg toen hij de dingen die hij nu tegen haar zegt, tegen zijn vrienden zei. Hij zegt dat hij moet ophangen omdat hij nog een telefoontje verwacht.

‘Lies, ik vond het heel fijn om je te spreken.’

Hij hangt op, neemt een laatste slok wijn uit de fles, zet de lege fles weer op de grond, pakt zijn pakje shag en begint te rollen.

De meeuwen en de kinderen krijsen. De zon heeft zich bevrijd uit de wolk. Het voelt als lente.

450 meter met kinderwagen door Amsterdam centrum

Vrijdag 9 juni 2017, 16:45u

Afstand crèche → huis: 450 meter

In de crèchestraat zitten twee bouwvakkers op een bankje. De een eet falafel uit een styrofoam bak terwijl de ander hem filmt en aanspoort dingen te zeggen. Hij zegt: ‘Check dan check dan, mini falafel. Wat! Wat!’

Dat laatste is geen vraag.

Mini falafel

Als ik wil oversteken komt er een scooter de stoep op gereden. De helmdragende jongen kijkt mij en mijn kinderwagen aan. Ik hem, fronsend. Hij geeft nog eens gas en rijdt door, richting de mannen van de mini-falafel show.

Het stoplicht staat op rood. Aan weerszijden van de Nassaukade staan groepjes Spaanse toeristen naar elkaar te schreeuwen. Ze lachen. Ze schreeuwen nog meer, maar wel steeds dezelfde dingen, want ze verstaan elkaar niet door het voorbijrazende verkeer.

Het stoplicht gaat op groen en we steken over. Om op de stoep te komen moeten we ook over het fietspad. De fietsers hebben rood licht. Ze moeten stoppen, het liefst zodanig dat er ruimte is voor voetgangers om de stoep te bereiken. Het liefst voordat het gemotoriseerd verkeer op de weg weer op gang komt. Het liefst voordat er ongelukken gebeuren.

De fietsers zien me. Ze zien alles, want het is licht en alles is zichtbaar en toch fietsen ze door of stoppen ze zo dicht mogelijk bij het stoplicht, spatborden kussend, zonder ruimte voor papa’s met kinderwagens. Een vrouw die vermoedelijk kinderloos is rolt aan me voorbij en zegt ‘sorry’ als ze beseft dat ze me de pas afsnijdt. Ik ben gestopt met fronsen, want dat heeft kennelijk geen zin en grom mezelf + kind de stoep op.

Verderop op die stoep staat een man wijdbeens met zijn rug naar me toe te bellen. Hij heeft zich schrap gezet voor een gesprek dat iedereen in de regio Leidseplein kan verstaan. Ik stop achter hem. Hij bemerkt mijn aanwezigheid, draait zich naar me toe en lacht alsof we vrienden zijn. Ik doe dat niet omdat zijn/een motor op de stoep geparkeerd staat en we geen vrienden zijn en dat ook niet zullen worden.

De stoep is geblokkeerd, er kan niemand meer langs. Niets. Geen mens, dier en al zeker geen kinderwagen. Ik rijd met mijn kind de stoep af en vervolg mijn route over de weg. Een andere scooter rijdt ons tegemoet. Hij gaat langzaam, maar wel recht op me af. Ziet hij me niet? Hij ziet me wel en tuft met een flauwe boog om me heen. Te laat, naar mijn smaak.

De Nieuwe Passeerdersstraat vanaf de Marnixtraat. Niet exact een plek uit het verhaal, maar er wel godsgruwelijk dichtbij en nogal een schitterende foto, al zeg ik het zelf.

Ik besluit de kinderwagen weer de stoep op te rijden, maar heb na de bocht richting de Marnixstraat direct spijt. Een ijsberende man met pet en veel te warm leren jack heeft zijn busje op de stoep geparkeerd, voor zover de stoep dat toelaat. Waar ik dacht dat er net bij de motor geen ruimte meer was voor wat dan ook, blijkt er nog minder ruimte mogelijk te zijn. Mijn fronsen en grommen zijn inmiddels ingeruild voor verbijstering en frustratie. De afstand tussen de crèche en mijn huis is 450 meter, en we zijn pas op de helft.

Genegeerd door de man en zijn busje daal ik met kinderwagen incl. kind weer af naar de straat. Ruimte gaat in deze stad kennelijk gepaard met risico. Via de Marnixstraat wil ik het tweede deel van de Leidsekade opgaan, maar dat kan niet, want negen geblondeerde vrouwen in witte driekwartsbroeken met selfiesticks, stadskaarten en telefoons in de hand vormen een muur van toeristische verwarring. Hun blokkade krijgt hulp van verkeershekken die tevergeefs melden dat de Leidsekade tijdens deze fase van de renovatie van het Leidseplein niet toegankelijk is. Dag en nacht maakt uiteenlopend verkeer keerlussen omdat het niet verder kan. Blind- en koppigheid blijken sterker dan perceptie en opmerkzaamheid.

Ik doe met de kinderwagen een Max Verstappentje en bereik wederom een/de stoep. Maar voor hoe lang, vraag ik me af. Het is nog 50 meter naar huis. 50 meter waarin veel kan gebeuren, in deze stad.

Een Max Verstappentje

Die keer dat ik Louis niet ontmoette

Het is een uur of 17:00. Samen met de CEO van crowdfundingplatform Live on Demand en mijn zwangere vriendin sta ik aan het begin (of uiteinde) van een straat in New York in de hoop een vadsige, kale, rossige ringbaard dragende komiek te zien die geboren is als Louis Szekely. Die Hongaars-Joodse achternaam heeft hij fonetisch veranderd in ‘C.K.’, een vroege carrièremove die hem geen windeieren heeft gelegd. Het maakt hem cooler, mysterieuzer en van de naam een begrip.

Louis C.K. brak een jaar of tien geleden door met de stand-up comedy special Shameless, waarin hij op de titel respecterende wijze zijn omgeving, familie en zichzelf aan het spit reeg. In de show komt iedereen voorbij; zijn vrouw, die hem in badjas en gefronst ‘the saddest handjob that ever happened in America’ geeft. Zijn kinderen, waarvan het ‘fucking stupid’ is om er ooit aan te beginnen en alle andere mensen in zijn wereld, die langzaam maar zeker wordt overgenomen door een ‘spoiled’ generatie idioten.

Om deze grove azijnpisser in Amsterdam te zien zijn mijn vriendin en ik een crowdfundingcampagne gestart die compleet uit de hand is gelopen. We hadden twee maanden de tijd om 100 golden tickets te verkopen aan plaatselijke die-hard-fans, zodat Live on Demand zijn netwerk in zou schakelen om de man te boeken. Die 100 kaarten waren binnen 48 uur verkocht en maakte het de snelst verkopende campagne tot dan toe op het platform. Spoel een half jaar vooruit en we staan met knikkende knieën voor zijn deur.


We hebben zojuist aangebeld. Het is de derde keer dat we dat vandaag doen. Vanochtend stonden we verregend op Grand Central station. In een laatste wanhoopspoging tot contact besloten we de VAN MOOF-fiets die we hem bij wijze van lekkermakend cadeau aan willen bieden naar hem of zijn kantoor te Fedexen. Bij zijn huisadres kregen we geen gehoor. Bij zijn kantoor, Pig Newton Productions, wel. Daar werden we een dag eerder door de portier naar de vrachtlift achter het gebouw gestuurd. We kregen een toegangspasje en stonden gedrieën plus fiets in de lift. ‘I’ll take your picture,’ zei de olijke vrachtpiccolo toen we onszelf nerveus op de foto probeerden te krijgen. ‘Is dit dan het moment? Gaan we hem nu zien?’ Nee dus. Zijn kantoor werd bevolkt door mensen die zich afvroegen hoe we het adres hadden gevonden. ‘Research,’ riep ik onhandig. Ze vonden de actie sympathiek en zouden hem ervan op de hoogte stellen. Een dag later werd er door zijn kantoor niet meer op ons gereageerd en bleek ‘zijn’ woonadres dat van zijn ex. We stonden dus met lege handen, los van die fonkelnieuwe design-fiets.

Louis’ heeft wel Wifi

Op het moment dat we probeerden te bedenken hoe je een fiets inpakt, kwam er een sjofele man op ons af.

‘Nice bike.’

‘Thank you.’

‘I like to ride bikes myself.’

‘This is actually a present for Louis C.K.’

‘Well, good luck finding him.’

Terwijl de man wegliep vroeg ik met de moed der wanhoop of hij misschien wist waar hij woont.

‘No, but you can check his registration card at the Board of Elections. If he votes, he’s in there.’

‘How do you know this?’

‘I used to be a journalist.’

Toeval of lot?

Niet veel later hadden we een adres. Het goede. En nu horen we voetstappen. De deur wordt geopend door een donkere vrouw die zijn housekeeper blijkt te zijn. Is Louis thuis? Nee. Wanneer wel? Misschien vanavond. En anders morgenochtend vroeg. Wacht, ze belt hem wel even. Met wijd opengesperde ogen en oren proberen we het gesprek te volgen. Ondertussen bekijk ik zijn hal, waar we nu onbelemmerd zicht op hebben. Wat schoenen onder een kapstok. Een losse sweater op een traptrede. Een huiselijke sfeer met sporen van kinderen. Louis woont hier. Dit is verdomme zijn huis, maar de huishoudster heeft kennelijk nog niet veel gedaan. Ze komt terug.

‘Try tomorrow morning after 9.’

‘OKAY THANK YOU!’ stuiteren we in koor. Een paar minuten later staan we (behalve mijn vriendin) met een fles Brooklyn Lager bij een kantoor van WeWork dat daar toevallig om de hoek zit en we die dagen als uitvalsbasis kunnen gebruiken omdat Live on Demand een kantoor bij ze huurt in Amsterdam. Dit is de ‘nieuwe’ werkvloer. Een globaal netwerk van opgepimpte panden waarin je met een pasje naar behoefte werkplekken kunt huren. Het is ook nog eens Taco Tuesday dus we vallen met onze neus in de guacamole. Morgenochtend gaan we Louis C.K. zien, een van onze schaarse helden.

Dat hij van meer mensen een held is, bleek in de weken nadat we de campagne waren gestart. Het Parool pikte onze actie op en kondigde aan dat ‘Fans’ hem ‘naar Carré’ probeerden te halen. Een paar weken daarna belde De Wereld Draait Door. De hele redactie bleek idolaat van hem en al tijden naar een aanleiding te zoeken om een item over hem te maken. Maar ze konden niet zomaar een kwartier fragmenten van hem laten zien. Dat mochten wij, zijn beste fans, doen.

We zijn op tv, iedereen lacht

We legden Matthijs uit hoe we op het idee waren gekomen. Hoe Live on Demand werkt en lachten met zijn allen hartelijk om Louis’ grappen die we al 30 keer hebben gehoord en gezien. Maar dat gaf niet, want een groot deel van Nederland kende ze niet en wilde hem plotseling kennelijk ook zien; na de uitzending schoot de kaartverkoop omhoog. Op een gegeven moment waren er ruim 1500 mensen die circa 80 euro hadden geïnvesteerd in de mogelijkheid van een optreden. 80 euro ‘voor hoop’ sprak ik in de uitzending, tot groot vermaak van Matthijs. Wat we toen niet vermeldden, omdat het ons nauwelijks zorgen baarde, was dat we nog geen respons van Louis’ management, APA in New York, hadden ontvangen. ‘Zoiets duurt gewoon lang,’ vertelden we onszelf en anderen. ‘Hij is druk, zij zijn druk. Het is New York, iedereen is druk.’ Maar in de weken na de uitzending, toen de euforie enigszins was gezakt, bleef een antwoord uit. Hoeveel telefoontjes en e-mails er vanuit LoD precies zijn verstuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik zelf een mail naar Mike Berkowitz, zijn agent, heb gestuurd en een keer heb gereageerd op Louis’ altijd zeer persoonlijke nieuwsbrief. Correctie, twee keer. Eén keer nuchter en één keer dronken, toen de frustratie over hun/zijn zwijgen de overhand kreeg. Die mail was niet zo lief, las ik later, maar dat is hij ook niet. Hij is in zijn shows regelmatig een klootzak, wat hij kennelijk niet helemaal veinst.

De dronken mail

VOORDAT door ‘de showbizz’ gepokt en gemazelde betweters mij/ons nu voor naïef uitmaken: dat zijn we niet, dat ben je zelf, want het is makkelijk om dat te denken. Het bedrag dat Live on Demand in het voorstel op tafel legde, was ‘serieus’ te noemen (zie mail) en van een omvang die hij volgens een betrouwbare bron nooit krijgt. Deze betrouwbare bron wist ons in New York te melden dat Berkowitz een ‘asshole’ is. ‘He is succesful, but I don’t like the way he does business. Nobody does.’ Deze betrouwbare bron wist als agent van het grootste creatieve agency van de VS waar hij over sprak. Precies daarom waren we naar New York gekomen: we vermoedden dat ons initiatief Louis zelf nog niet had bereikt. Louis, die zelf een disruptor is door volledig creatief zeggenschap te eisen over zijn series ‘Louie’ en ‘Horace and Pete’ en steevast budget- en salarisverhogingen weigert als dat betekent dat de studio meer inspraak krijgt. Louis, die de ‘middle man’ eruit snijdt door zijn drama- en stand-up-shows voor een prikkie via zijn eigen website aan te bieden, in plaats van dure dvd’s te verkopen via Amazon. Om al deze redenen dachten wij (en andere, in onze ogen ook niet naïeve en/of domme mensen) dat Louis perfect zou zijn voor deze actie en waren we nu in New York. Om zíjn middle man te omzeilen en hem aan te spreken op zijn affiniteit voor oprecht, oorspronkelijk en ontwrichtend creatief ondernemerschap.

Terwijl we ons biertje drinken en ik de smaakpapillen verschroeiende groene saus van mijn lippen probeer te vegen stuiteren we intern nog steeds. We gaan hem morgen zien. Al onze moeite van het afgelopen half jaar zal lonen. Wat Rob Wijnberg en Stefan Pop over een paar maanden zullen zeggen in een radioprogramma, dat dit initiatief kansloos was omdat Louis ‘te groot’ is en er dan elke week mensen met fietsen voor zijn deur staan, geloven we niet. Dit concept is namelijk nieuw en ja, Louis C.K. is groot, maar groot binnen een niche. Er is een selectieve groep mensen die alles van hem kent, en een veel grotere groep mensen die nog nooit van hem heeft gehoord. Louis is geen Jerry Seinfeld of Chris Rock of (vergeef me, maar de cijfers liegen niet) Kevin Hart. Louis is niet commercieel, denken we, maar zit kennelijk wel gebonden aan contracten, zoals we later bij terugkomst in Nederland merken wanneer Mojo bekendmaakt dat Louis naar Nederland komt in september. APA New York doet kennelijk alles via Live Nation en zij zijn de baas van Mojo. Had niemand dat even kunnen zeggen?

Als een half jaar geleden bekend was gemaakt dat Louis naar de Ziggo zou komen had ik gedacht ‘Yes! Hij komt!’ en ‘wel jammer, Ziggo Dome, maar ik ga sowieso’ en dan was ik sowieso gegaan en dan was het fantastisch geweest. Ons beeld was ‘Carré, twee of drie avonden uitverkocht (wat bij de Ziggo nog maar moet blijken) en onsterfelijkheid voor zowel hem als ons. Dat tweede had niet eens gehoeven en ook hij wil vast wel een keer dood, maar het klopte. Het paste. Het was een ideaal en vooruit, misschien is dat wel naïef.

Live on Demand liep eerder met Ricky Gervais tegen dezelfde muur op. Hetzelfde geldt voor Coldplay. De band wilde graag, maar het management zei ‘Nee’. Waar agencies in andere takken van sport wél oren hebben naar een gecrowdfund event, blijkt de entertainmentindustrie conservatief, log en ontoegankelijk. Wat dat betreft lopen ze vermoedelijk een gelopen race. Uber, Netflix, Airbnb, Kickstarter; mensen hebben het heft al in handen genomen om te zien/horen/consumeren wat ze willen op het moment dat zij dat willen. Waarom zou het bijwonen van evenementen daar een uitzondering op zijn?


Terug naar Louis. Na een half jaar intensief met hem bezig te zijn geweest is hij van zijn voetstuk gevallen. De fiets, die we bij zijn buurman hadden achtergelaten toen Louis weer niet thuis bleek te zijn en er een vrouw opendeed die beweerde dat hij daar helemaal niet woonde, bleek later door hem te zijn opgehaald. Daar rijdt ie nu vermoedelijk lekker niet op, met zijn dikke reet. Of hij het handgeschreven, desperate liefdesbriefje heeft gelezen dat ik trillend van vermoeidheid vlak voor vertrek nog in zijn brievenbus schoof, betwijfel ik. Mocht dit stuk hem wel bereiken, dit stond erin (inclusief spel- en taalfouten):

May 6th,

*^@&(t0# Str., New York City, in the rain

Dear Mr. Szekely,

People say I should think less so I’m just gonna write. I read all of your newsletters, some of which are pretty long, so might as well send you one back.

My girlfriend and me were in New York to tell you about the thousands of fans that have come together in Holland pledging for you to come to Amsterdam to do a or several shows.

For months we tried to reach your agents and offer them a very lucrative proposal, but they haven’t responded.

In short: you’d be coming to a tiny country that appears to admire you a lot. You’d come to Amsterdam, which is a pretty cool city (though I’m not objective), can make up to half a million dollars and are welcome to bring your daughters or whomever and make a vacation out of it.

We wanted to tell you this in person, but alas, it wasn’t to be. We even brought you a beautiful, Dutch design bike and Dutch treats like stroopwafels and Tony’s Chocolonely’s chocolate, probably the tastiest chocolate in the world. Okay, that’s not true, but it’s pretty damn good.

When we were at your door your neighbor came home and he loved what we are doing. He offered to hold on to the bike for you, though I think he might eat the treats. He looked fit, so maybe not. He can do whatever he wants, ’cause he’s helping us out. If he delivers our message to you and you’d come he’ll get all the stroopwafels and chocolate he and his wife want.

I don’t know if that sentence is grammatically correct, but then again: I’m not American. I’m Dutch and exhausted from dragging the bike through this awesome & crazy city. Don’t know if there’s someone else I’d do that for. I’m generally not a courier.

Louis, I’m sorry if all this seems incoherent and obtrusive. We really just wanted to let you know you’re greatly admired in a very small (and rich!) country that actually spawned this city. I’m not saying you owe us, but still. We just want you to know this and to please consider visiting us on your next tour, whenever it fits. I know that you won’t regret it. Even more so, you’d love it. I’d be happy to show you around or leave you alone, whatever you’d like. But not now. Now I won’t leave you alone, because you’re a performer and we are fans and we have a right to show you our love.

Whatever comes out of this, it’s been quite an adventure for us. Hope you know that we’re sincere and that you appreciate what we’re doing, whether you’ll visit us or not.

Much respect, regards and love,

Remco de Ridder,

Amsterdam

Terwijl ik dit overtyp, schieten de tranen me bijna in de ogen. Ja, het is naïef, maar naïef op de manier waarop een klein kind in Sinterklaas gelooft: met hoop, een open blik en goede bedoelingen. Louis bleek vooralsnog niet de eigenzinnige artiest waarvoor we hem hielden. Ook hij, zelfs hij zit vast aan contracten waarmee niet te improviseren valt, hoe goed je als komiek ook bent. In dit scenario ga ik er nog steeds vanuit dat hij zelf wel met ons in zee had willen gaan, maar dat zijn agent dat heeft afgehouden. Die lui dienen natuurlijk sowieso als schild om alle onzinvoorstellen bij hem weg te houden. Tot die categorie behoorde dat van ons, de uitkomst ten spijt, zeker niet.

Dus ja, ik heb een kaartje voor 16 augustus in de Ziggo Dome. We zitten met het starterteam van de campagne op de eerste rij, speciaal voor ons gereserveerd door Mojo (moesten we wel zelf betalen). We zullen zijn zweetplekken wellicht net kunnen zien, maar ruiken? Ho maar. Of ons initiatief heeft bijgedragen aan zijn komst via een andere weg weten we niet, maar vermoeden we wel. De 1500 fans van de crowdfundactie roep ik bij deze op een wit t-shirt te dragen met daarop de afbeelding van een fiets. Het enige wat hij had hoeven zeggen was ‘Nee, maar leuke actie’ of ‘Nee, and now leave me the fuck alone.’ Meer niet. Wellicht dat een massa geüniformeerde fans van het eerste uur hem in een gigantische, duistere, kille hal tot een shout-out kan verleiden.

‘To all you crowdfund-faggots: go suck a bag of dicks!’

Kijk omhoog, als een toerist, en bewonder

Het is makkelijk om dingen voor lief te nemen. Gewenning ligt bij elke herhaalde handeling op de loer als een constant stromend beekje dat gesteente uitslijt, de bedding daarbij steeds verleggend, totdat je ongemerkt tot aan je middel in het water staat en de oever uit zicht is geraakt.

“Dit moeten we gedaan hebben!” gilt een kort, pittig, middelbaar vrouwke met een Oost-Nederlandse tongval. “Ik ben hier nog nooit geweest!” zegt een van haar drie net iets donkerder gecoupesoleilde metgezellen. De fietsen waarop ze rijden zien er precies hetzelfde uit.

Al drie jaar fiets ik dagelijks door het Vondelpark naar en van mijn werk, me regelmatig ergerend aan de hardholmensen die er een amateurparcours van hebben gemaakt en de toeristen die zigzaggend op zoek zijn naar de perfecte selfie. Maar vaak ook verveel ik me tijdens de rit, omdat ik die elke dag fiets, me niet realiserend dat ‘Het Vondelpark’ een (inter)nationaal icoon is. Het Central Park van Nederland. Een ‘dit-moet-je-gedaan-hebben’-etje.

Als er vrienden overkomen uit het buitenland doen we dingen die veel andere toeristen ook doen. Ze huren fietsen en ik leid ze rond. Ik laat ze de landmarks zien, maar breng ze ook naar hidden gems die je niet in de Lonely Planet of op petten en T-shirts leest. Wat ik dan doe, samen met de buitenstaanders, is naar boven kijken.Esthetisch geheel

Ik bekijk de stad door hun ogen en zie veel meer dan normaal. Ik zie gevelversieringen die niet zouden misstaan in een museum voor bouwkunst. Ik zie hoe er over de vorm, kleur en positionering van brugleuningen is nagedacht. Die kleur groen zie ik terug op de ouderwetse straatlantaarns en ronde plasbakken. Zelfs die plasbakken zijn niet lui ontworpen. Ze vormen een esthetisch geheel, zijn weloverwogen en bovendien nuttig. Net als de bankjes en vuilnisbakken, veelal in dezelfde rustgevende bosgroene uitvoering.

Het centrum is één groot openluchtmuseum. “It just goes on and on,” zei een Franse vriend toen om elke hoek meer van dezelfde architectonische pracht te zien was. Ik knikte oui: het gaat inderdaad maar door. Dat zie je niet in Londen, niet in Parijs, zelfs niet in Rome, waar de klassieke oudheid je soms naar adem doet happen. De consistentie in stijl en schoonheid, terwijl geen enkel gebouw hetzelfde is, vind je nergens anders. Een urbaan kunstwerk.

‘This used to be a swamp.’

‘The city is built on poles.’

‘We’re below sea level.’

‘Yes, those are prostitutes.’

‘Yes, you can smoke that.’

Dat ik de Franse vriend ‘s nachts van het Spui af moest rollen omdat hij iets te grote slokken en diepe trekjes had genomen, hoort ook bij deze stad. De blik is dan gericht op straatklinkers en kinderkopjes, in plaats van omhoog. Maar de volgende dag, zittend op een bankje, uitkijkend over de grachten, als halvegaren terugzwaaiend naar bootjes, ging het wel weer. Later op de pont naar Noord vergaapte hij zich aan de grensverleggende nieuwbouw aan de oevers van het IJ: het Muziekgebouw, IJdock, de NDSM-werf, die langzaam maar zeker door de kunstzinnige bovenklasse wordt weggekaapt van de semilegale onderstroom.

Negen van de tien balkons in de straat in Bos en Lommer waar ik dertien jaar geleden kwam wonen hadden een schotelantenne, nu zijn ze allemaal weg. De stad is in beweging en onderhevig aan gentrificatie, maar de schoonheid van details blijft intact.

Doe het eens: loop door de Jordaan, langs de grachten, door Berlages Zuid of via de Mauritskade naar de Linnaeusstraat en kijk omhoog, als een toerist. Doe het alleen niet zigzaggend over de weg.

Lees het artikel op de website van Het Parool.

(T)rouw

Ja, het was een mooie club. Met mooie feestjes. Je zou ook van de mensen die er kwamen kunnen beweren dat ze mooi waren. Dat ze mooi zijn, maar dat ze dat vooral daar waren. Opgedoft en aangekleed voor het feest. Voor welk feest dan ook. Van dampende techno tot spetterende house, van vooruitstrevende electro tot dijentrillende disco; het was er allemaal. Zij waren er allemaal. Al die mensen die de werkweek van zich af dansten. Collectief, zwetend, joelend, tongend. Nieuwe contacten makend, oude contacten vergetend. Ja, het was een mooie club, in een voormalig krantgebouw. Een plek waar je ook lekker kon eten en waar ook aan andersoortig cultureel ondernemen werd gedaan.

En nu is hij dicht. Niet weg, maar wel dicht. En dat zullen we weten ook. De zwanenzang van Trouw werd uitgerekt over ettelijke maanden. Tijdens die maanden kreeg de club epische proporties. Het was geen uitgaan meer, maar een bedevaartsoord. Het sluiten van de deuren kreeg door alle aandacht in de (sociale) media zowat religieus-filosofische implicaties. Waar moeten al die mensen nu heen? Hoe vindt men, na het sluiten van een hemelse club op aarde, haar gerief in de stad die het minst slaapt van alle steden in Nederland? De Volkskrant wijdde er een 5-pagina’s tellend verhaal aan en op Facebook vindt nu al een paar dagen een groot collectief rouwproces plaats. Foto’s van de laatst gevierde feesten en linkjes naar de laatst gespeelde platen vullen elkaar in rap tempo op. Een meisje had zelfs een bos bloemen bij het Trouwgebouw gelegd nadat de muziek dan toch echt was gestopt.

Het was een mooie club. Maar het was wel gewoon dat: een club. ‘Waar moeten we nu heen?’ vraagt men zich wanhopig af. Kennelijk is er niks anders. Kennelijk was Trouw dé club, de enige club eigenlijk, en is het nu tijd om een nieuwe hobby te vinden. Maar niets is zo leuk als dansen. Lang dansen, tot diep in de nacht, dus heerst er een stemming van rouw. Iemand anders zei: ‘Het voelt een beetje alsof je relatie het uitmaakt’. Het waren voor mij vooral de bloemen waarvan ik een enorme jeukaanval kreeg.

Ja, ik ben ook regelmatig in Trouw geweest. En zoals ik al zei, was het een mooie club, met mooie feestjes en mooie mensen. En soms waren er minder mooie feestjes en minder mooie mensen. Soms was het zinnenprikkelend en zielsverheffend en soms wist de ingehuurde dj niet hoe hij moest mixen, maar wist men bij de kassa’s wel hoe je moest betalen. Soms was het een industriële rechthoek van auditieve erotica, en soms niet meer dan een veel te lange, smalle, hoge sfeer- en geestarme bak beton. Het was vooral een tijdelijke club, die maar vijf jaar heeft bestaan, maar waarvan de verdwijning nu een krater lijkt te slaan in de Nederlandse dansziel.

Ik gebruik zelden spreekwoorden, maar in het land der blinden is eenoog kennelijk dus echt koning. Het was een club. Die is nu dicht. De rest is hype, gecreëerd door een incestueus, Amsterdams dansestablishment dat zich gedraagt als een verzameling groupies.

‘Was jij erbij? Bij het laatste feest? Ik heb gedanst en gezweet en gejoeld en getongd untill the music stopped.’
‘Ik heb zo lang in de rij gestaan dat ik twee keer ongesteld werd.’
‘Ik had een kaartje en werd alsnog geweigerd omdat ik de achternaam van een Duitse dj was vergeten. En weet je wat het grappige was? Hij had helemaal geen achternaam. Hij was niet eens Duits! Haha…’

Straks, als er een nieuwe club is, met nieuwe mooie mensen, denkt niemand meer aan Trouw. Dan is Trouw Club 11, toen ook de vetste, mooiste, coolste, en nu niet meer dan een gesluierde herinnering.

Het was een club. Een mooie club met mooie mensen. Maar mooie clubgangers kunnen zich ook enorm aanstellen. Een beetje relativering kan, te midden van het doorlekkende sentiment, in dit geval geen kwaad.