Zwarte leren jas

Drie Franse toeristen met jassen over de schouder geslagen. Een onverstaanbaar roepend kind op een driewieler. Scholieren met overvolle rugzakken op de fiets, snel naar huis, naar het park, naar een veld. ‘Neem jij de voetbal mee? Heb jij een voetbal? Ik heb geen voetbal.’

Een dikkige moeder op een bakfiets. Niet zomaar een bakfiets, maar een hippe, van de Fietsfabriek. Ze fietst hard en heeft haar jas aan. Ik zie alleen haar rug, maar vermoed dat ze lichtjes zweet. Het is immers warm, voor het eerst dit jaar.

Een donkere man met een zwarte leren jas. Een zwarte leren jas! Ben je gek ofzo? De zon schijnt! Het is lente! Zomer! Dat is toch veel te warm?

Ik was 18 en verliefd. We hadden onze diploma-uitreiking in de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout. Het was eind juni of begin juli en het was loeiheet. Ik had een pak aan, want ik wilde een pak aan. Maar ik wilde ook stoer zijn. Ik wilde tussen al die andere examenleerlingen in pak opvallen, voor haar, want ik was verliefd. Dus leende ik van mijn huisgenoot en neef en beste vriend een lange, zwarte leren jas, want die vond ik stoer. Ik droeg hem over mijn pak, zwetend. Toen ik aankwam bij de kerk en Clint Eastwood naar mijn verliefdheid liep, zei ze ‘Wat heb jij nou weer aan?’ en draaide ze zich hoofdschuddend en proestend van me af.

Dat deed pijn.

Ik was niet stoer, maar viel wel op. Om de verkeerde reden. De jas heb ik toen uitgedaan en bij een boom gelegd, want ik wist niet waar anders. We waren buiten en daar waren geen kapstokken en de Haagse bomen zijn te hoog om bij de takken te kunnen. Te hoog om je jas eraan op te hangen. Toen in ieder geval wel.

De diploma-uitreiking verliep verder soepel, maar het examenfeest die avond niet. Ze negeerde me, sprak alleen met andere jongens die kennelijk wel opvielen en stoer waren, ook zonder leren jas. ’s Avonds namen we ongemakkelijk afscheid. Ze keek me niet aan. De verkering duurde na die avond niet lang meer.

Nog steeds wijt ik dat aan de leren jas. Zonder die jas had het heel anders gelopen, daar ben ik van overtuigd. Ik heb het ding daarna nooit meer aan gehad.

‘Trek hem uit!’ wil ik naar de man op de fiets roepen. ‘Leg ‘m bij een boom, smijt ‘m in een gracht of geef ‘m aan een zwerver, maar weg ermee! Trek ‘m uit, fiets naar je verliefdheid en zoen haar op de mond. Lang. Met veel tong en speeksel. Zoen haar omdat je het meent en omdat je niet hoeft op te vallen. Voor haar doe je dat al, zonder welk leer of wat voor jas dan ook. Zoen haar zonder jas en ga jasloos de lente in, ook al betekent dat dat je tepels er zo nu en dan af vriezen en het regenwater tot aan je wenkbrauwen staat. Flikker die jas weg, verbrand hem, stop ‘m in een container van het Leger des Heils of tussen het vuilnis. Zoen je verliefdheid, laat haar warme handen je bevroren tepels bedekken en ontdooien en vraag om een handdoek en droge sokken want die leren jas is het niet waard. Geen enkele jas is het waard. Je bent niet stoer, maar een idioot. Het is toch veel te warm voor een leren jas? Veel te warm. Doe uit dat ding, voor het te laat is.’

Ik wil het roepen, maar ben al te laat. De man is weg.