Tegelijkertijd september

Het is eindelijk september, mijn lievelingsmaand. De manie van de zomermaanden voorbij, de bonus van warme nazomerdagen in het verschiet. Van september verwacht je niets. Het is de maand van ‘weer naar school’, uitgeschakelde ouf of office replies en ‘laten we weer wat vaker en gezonder gaan koken’. Van dat laatste weet ik niet of het waar is, maar het zou zomaar kunnen, en dat is genoeg.

Het is september en ik voer een gesprek over tijd. Mijn gesprekspartner is een kale vrouw die op Sylvana Simons lijkt. Het zou haar zomaar kunnen zijn. ‘De tijd gaat hard,’ zegt ze, maar op zo’n manier dat het niet clichématig aandoet. Ze lijkt het voor het eerst te zeggen, voor het eerst te beseffen. Ze lijkt de eerste die het zegt en ik heb nooit iets gehoord wat meer waar was dan dit.

Om haar punt kracht bij te zetten laat ze me een foto zien van een stad die ik niet herken. Het is overdag, maar donker, en zij staat onder een straatlantaarn. ‘Het is op deze foto de slechtste plek om je te verschuilen,’ zeg ik, terwijl ik naar het licht van de lantaarn wijs. Ze knikt met een glimlach, alsof het aandoenlijk is wat ik zeg. Alsof ik het niet helemaal begrijp, maar de poging wordt gewaardeerd.

Normaal zou zoiets me irriteren. Het is aanmatigend. Niet alles is voor iedereen altijd even duidelijk, dat zou zij toch moeten begrijpen. Maar dat doet ze ook, besef ik, en ik laat het gaan.

‘Ik was hier 3,5 jaar geleden,’ gaat ze verder, ‘maar zo voelt het niet. Het voelt alsof ik nog steeds op deze plek ben, alsof ik er nooit ben weggegaan.’

‘Maar dat ben je wel,’ zeg ik, ‘want je zit nu hier.’
Ze knikt weer, niet neerbuigend of glimlachend, maar ter erkenning van dat eenvoudige feit. Tenminste, zo interpreteer ik het nu. Ze is hier, niet daar, of op welke andere plek dan ook. ‘Maar dat is nu juist het hele ding,’ zegt ze. ‘Ik kan mezelf daar weer plaatsen. Dan is het alsof er geen tijd is verstreken. Ik ben daar en hier tegelijk, op beide plekken op hetzelfde moment. Er is geen verschil, ze zijn één. Ik ben dat, nu en toen.’

Terwijl ik haar woorden op me in laat werken merk ik dat het plotseling te laat is om nog iets terug te zeggen. Ik zie de vrouw nog wel, ze zit naast me, maar er lijkt een onzichtbare geluidswand tussen ons in te zijn geplaatst. Ik voel benauwing, lichte paniek, maar als ik in haar waterige ogen kijken weet ik dat het oké is. Het is verdrietig, maar oké. Alles gaat voorbij, zegt haar blik, ook dit moment. Maar tegelijkertijd is het altijddurend. Bestendig. Voorgoed. Alles wat we doen laat sporen na. Niets is voor niets. En tegelijkertijd hè, tegelijkertijd…

Stockholm, Zweden

In mijn vorige stuckje noemde ik Lokaal Spaanders. Ik zit daar nu weer, want in de uithoek van Amsterdam-Noord waar ik woon zit verder nog weinig. Met een open laptop en een frons lijkt het al snel of je werkt en dus is het de ideale mix om mensen ongemerkt af te kunnen luisteren. Dit doe ik heel vaak en ik ken andere schrijvers die dit ook doen dus 1. het ligt niet per se aan mij en 2. wees je bewust waar je over praat als je omringd denkt te zijn door ernstige, in continue onzekerheid over hun financiën levende ZZP’ers.

Tegenover me zitten twee meisjes, vermoedelijk vriendinnen. Het meisje (ik blijf ze meisjes noemen, vrouwen onder de 30) dat met haar rug naar me toe zit vertelt het andere meisje over Stockholm alsof ze er jaren heeft gewoond en pas een paar uur terug is in Nederland. Het is geen gesprek, daarvoor zijn tenminste twee mensen nodig die ieder dingen zeggen, maar een opsomming van alle dingen die bijzonder zijn aan Stockholm.

‘Stockholm bestaat dus uit superveel eilandjes. En je kan naar al die eilandjes toe met de ferry, dat is heel leuk.’
‘Er is heel veel groen’
‘Drank is superduur, dus iedereen doet het hele diner met één glas wijn.’
‘Eten is ongeveer even duur als hier.’
‘De mensen zijn op zich wel aardig, maar koel. Afstandelijk.’
‘Er zijn superveel tweelingen.’

Hier reageert het andere meisjes op met een gemeend ‘Echt?’.

‘Ik had het er met mijn vader over,’ vervolgt het meisje. ‘En die zei dat veel mensen waarschijnlijk ivf doen, want dan is de kans op een tweeling veel groter. We konden niks anders bedenken.’

Het andere meisje knikt.

‘M’n vader was wel oké trouwens. Niet zo angstig en gespannen als normaal. Ik laat ‘m meestal gewoon, met al z’n stress, maar nu was hij wel chill.’

‘O wat fijn,’ zegt haar vriendin.

‘Het was een heerlijk weekend, je moet echt een keer mee.’

Ze was dus maar een weekend weg, blijkt nu. Het andere meisje knikt en kijkt mistroostig naar buiten. Het is de aanzet voor miss Stockholm om te vragen hoe het met haar gaat.

‘Ja, wel oké hoor. Moet nog een beetje mijn draai vinden hier. Ken natuurlijk nog niet zoveel mensen. Er zijn echt veel leuke dingen te doen in Amsterdam. Ik moet ze alleen gaan doen. Ik vind het ook niet erg om alleen te gaan, maar het is soms lastig. Ik moet echt wat gaan doen.’

‘Het is wel even lekker hoor, zo’n vakantie,’ gaat haar vriendin verder. ‘Heb echt weer even ruimte in m’n hoofd.’

Haar vriendinnetje knikt, hoewel vakantie nu het laatste is waar ze op zit te wachten.

‘De Action!’

Ik ben voor het eerst in de Action. Het schijnt een ding te zijn, deze winkel. Is al meerdere keren uitgeroepen tot winkelketen van het jaar en als mensen die iets nodig hebben aan andere mensen vragen waar ze dat wat ze nodig hebben kunnen kopen roepen die andere mensen heel vaak ‘De Action’!.

Toegegeven, ze hebben er veel en van bijna alles wat ik zie denk ik ‘dat kan ik best gebruiken’ of ‘dat gebruiken wij al, maar misschien is het binnenkort aan vervanging toe en als dat zo is, ga ik naar de Action!’. De winkelnaam schreeuwt erom schreeuwend uitgesproken te worden en dat is vermoedelijk onderdeel van het succes.

Nu ben ik op zoek naar ruitensproeiervloeistof en een batterijtester. Ik leef namelijk in een huis dat zich langzaam maar zeker vult met batterijen waarvan het niet duidelijk is of er nog energie in huist. Het is onbegrijpelijk, maar veel apparaten die op twee of meer batterijen werken gebruiken die batterijen niet evenredig. Als een apparaat dan niet meer werkt, zullen veel mensen beide batterijen vervangen, ervan uitgaande dat beide leeg zijn, maar dat is dus vaak niet zo! Daar het in mijn optiek van details gaat afhangen of de mensheid aan een door zichzelf veroorzaakte Apocalyps zal bezwijken wil ik dus weten, door middel van testen, welke batterijen nog goed zijn, zodat ik alleen de lege kan wegflikkeren en een volledig functionerend arsenaal overhoud. Daar word ik rustig en de wereld beter van.

Verder is de ruitensproeiervloeistof van de auto op.

Wat me in deze winkel opvalt is dat de schappen heel logisch zijn ingedeeld. Van de onderzetters kom je bij het glaswerk en via de pannenlappen bij de pannen. Ik sla rechtsaf en sta tussen fietstoebehoren. Van daar is het nog maar twee stappen naar autotoebehoren. Ik zie koelvloeistof en aan de andere kant van het gangpad allerlei gereedschappen, maar geen ruitersproeiervloeistof. Net als ik wil hurken om de onderste rij schappen te kunnen inspecteren wordt mijn zoektocht onderbroken door de vraag van een oudere vrouw.

‘Weet jij of ze ook ijzerzagen hebben?’ zegt ze terwijl ze de lucht likt. Haar tong lijkt met mos begroeid. Haar tanden zijn bruin. Haar huid is grauw. Haar haar vergeeld en statisch.

‘IJzerzagen. Ik weet het niet,’ antwoord ik.

‘Ooohh,’ zucht ze teleurgesteld. ‘Want ik ben m’n fietssleutel kwijt en ik was naar de fietsenmaker en die kan het open slijpen met een slijptol maar dat kost TWINTIG EURO en dan is-ie MORGEN PAS klaar.’

Ze tikt met haar gerimpelde wijsvinger tegen haar voorhoofd, dat bijna uit elkaar valt.

‘En ik heb maar 20 euro per week!’

Ik knik met een frons om aan te geven dat ik haar dilemma begrijp.

‘Ze zouden hier moeten liggen,’ wijs ik naar het gereedschapschap.

‘Ja hè? Ja. Het mag niet te duur zijn hoor.’

De vrouw en ik speuren samen de schappen af. Ik doe dat door naar de schappen te kijken, zij door naar mij te kijken, en het plafond, en de vloer, en de kosmische (on)eindigheid, en te blijven herhalen dat ze haar fietssleutel kwijt is en hoe vervelend dat is en dat ze een ijzerzaag nodig heeft.

‘Maar niet te duur!’

‘Ik denk niet dat ze het hier hebben,’ moet ik haar teleurstellen. ‘Misschien bij de Praxis? Die zit verderop in de straat.’

‘Ooohh! O ja? Zou je denken? Ja hè? Waar zit die dan precies? Aan deze kant? Het mag niet te duur hè!’

Ik probeer de vrouw gerust te stellen door te zeggen dat ze vast een goedkoop ijzerzaagje hebben. Ze bedankt me uitgebreid en ik probeer ervoor te zorgen dat ze me niet aanraakt. ‘De Action!’ blijkt niet voor iedereen het antwoord.

De vrouw loopt een kant op, niet richting de uitgang, en ik de andere. Daar vind ik, om de hoek, ruitensproeiervloeistof.

Geboortekanaal

‘Jezus Christus,’ zegt de man die bellend zijn huis uitkomt als ik mijn fiets parkeer. Hij lijkt ongeveer even oud als ik en gebruikt de naam van De Verlosser terwijl hij hoofdschuddend naar mijn zoontje kijkt die in zijn bosgroene Bobike nog voorop mijn fiets zit. Ik check of mijn zoontje in orde is. Een capuchon blokkeert het grootste deel van zijn hoofdje, maar van onderuit de capuchon hoor ik vertrouwd gepruttel. Verder heeft hij zijn vingerloze wantjes in de lucht geheven alsof hij een denkbeeldig vogelorkest dirigeert. Niks aan de hand dus.

Ik kijk weer naar de man, die nu zijn fiets van het slot haalt.

‘Ik zie niks anders. Het is ongelooflijk. Echt, dat gaat de hele dag door,’ bromt hij in de telefoon. Ik ben nu op het punt dat ik vermoed dat hij over mijn zoontje en mij heeft. De combinatie van ons, een ouder met kind, die hij in deze straat veel ziet. Uit zijn gescheld en gebrom maak ik op dat het een combinatie is die hem irriteert. Ik weet deze dingen niet zeker, maar toch zeg ik wat.

‘Sorry, maar is er iets?’

De man heeft zijn fiets van het slot, trekt de fiets uit het fietsenrek en kijkt naar me op.

‘Sorry?’

‘Ja precies, sorry, is er iets?’

‘Nou… Momentje hoor,’ zegt hij in zijn telefoon, voor hij die bedekt met zijn hand.

‘Ik word er gewoon helemaal gek van,’ zegt hij terwijl hij weer naar mijn zoontje kijkt.

Mijn vaderinstinct zegt de man nu meteen uit te schakelen, maar dat doe ik uit beschavingsoverwegingen (nog) niet.

‘Wat is er zo erg?’

‘Baby’s, de hele dag baby’s. Ik zie de hele dag niks anders dan baby’s. Met van de mellow vaderkoppen erbij,’ knikt hij naar mijn mellow vaderkop.

‘Je weet wat de bijnaam is van deze straat?’ vraag ik.

‘Nou?’

‘Het geboortekanaal.’

‘Dus?’

‘Hier wonen en klagen over baby’s is als op De Wallen wonen en klagen over de hoeren.’

‘Ik snap je punt niet.’

‘Het is als wonen op De Dam en klagen over de toeristen.’

‘Wie woont er nou op De Dam?’

‘Ik trek een vergelijking.’

‘Jaja ik snap wat je bedoelt hoor, wijsneus. Maar het is toch te gek voor woorden dat ik hier niet zou kunnen wonen omdat er kuddes baby’s door deze straat lopen?’

‘De meeste baby’s lopen niet. En de verzamelnaam ‘kudde’ gebruik je voor samenlevende dieren.’

‘Precies, dieren. Je begrijpt toch wat ik bedoel?’

Ik haal mijn schouders op.

Plotseling gilt mijn zoontje en slaat hij met zijn vingerloze wantjes op het stuur van mijn fiets.

‘Gaat het?’ vraag ik.

‘Bluhh!’ antwoordt hij.

Door de ophef met de man ben ik vergeten dat mijn zoontje al een paar minuten in stilstand zit te bevriezen. Zijn neus is rood en eronder hangt een klodder snot. Zijn lippen zijn blauwig, maar dat heeft ie vaker, ook als we thuis zijn en de verwarming maximaal loeit.

Ik klik zijn riempje los en til hem uit zijn stoel. Als hij de man ziet, tovert hij direct een glimlach uit zijn bevroren smoeltje. Je hoort nog net geen ijs breken.

De man kijkt mijn zoontje aan. Ik kijk de man aan, dan mijn zoontje. Mijn zoontje kijkt mij aan, geeft me een lik-kus met slijm, kijkt de man weer aan en lacht weer. Zijn lach is de evenaar.

‘Ik ga hem naar binnen brengen, voor hij een klontje is,’ zeg ik terwijl ik naar de kinderopvang knik. De man haalt zijn schouders op en brengt de telefoon weer naar zijn oor.

‘Sorry hoor, ben je er nog? Hallo? Hallo?’

Er is niemand meer.

Lees een (ingekorte versie van) het stuk via Blendle. (kost wel geld terwijl het hier gratis is en je het nu vermoedelijk al hebt gelezen.)

De mythe van de biologische koe

Ik ben gisteren geknuffeld door een man, waarna ik de hele dag stonk.

De man zag er niet zo vies uit en stonk ook niet zo erg toen ik met hem sprak, maar kennelijk was hij toch behoorlijk vies.

De man was nogal extatisch omdat hij volgens de bonusaanbieding van de Albert Heijn spruiten met komkommers kon combineren. Hij had beide namelijk nodig.

Hij schold van blijdschap, zei toen ‘Je mag verdomme godverredomme niet eens meer schelden.’ Hij stelde dat hij qua opvattingen nog in de jaren 90 leefde, riep iets over genderneutraliteit en voordat ik het wist hadden we een gesprek over leiderschap. Ik zei een keer het woord ‘nuance’ en verderop zei ik ‘spastisch’ en toen knikte hij intens en zei dat ik een leider was.

Ik zei dat ik hem wel erg snel om mijn vinger had gewonden, waarop hij zei ‘NEE NEE niet om je vinger gewonden NEE NEE. Maar ik zou je wel volgen.’

En toen omhelsde hij me.

Vervolgens zei ik dat ik biologisch vlees ging kopen. ‘Biologisch?’ zei hij, ‘dat is natuurlijk onzin.’

‘O?’ zei ik.

‘Kijk, biologische groente, dat snap ik. Dat is gewoon onbespoten. Maar een biologische koe? Dat is niks. Een onbespoten koe? Dat bestaat niet.’

‘Maar gaat het niet om graasruimte, toediening van hormonen en antibiotica?’ vroeg ik.

‘Ja, oké, tuurlijk, maar dat is niet biologisch, dat is gewoon hormoon- en antibiotica-vrij.’

‘Dus die termen worden verkeerd gebruikt?’

‘Ach man, ze lullen maar wat. Er is wel ecologisch vlees, maar biologisch? Hou op man.’

De man wijdde nogal incoherent uit over zijn verleden in een veestal. Hoe hij ook in de groente- en fruitteelt had gewerkt en de hele dag in ‘die luchten’ stond. Hoe hij dan ’s avonds in bad ging, badend in het landbouwgif. Hij zei dat je van dat residu op appels heus niet ziek wordt, ook niet van die minieme hoeveelheden fipronil in die eieren laatst, maar dat hij wel ‘een klap van de molen’ had gehad van de pesticiden. Dat leek plausibel.

Ik zei dat ik verder moest. Hij snapte het wel — ‘tuurlijk moet je verder’ — en sprak vervolgens de storemanager aan. Hij vroeg of alles lekker met ‘r ging, of ze nieuw was, waar de vorige storemanager was en dat hij het leuk vond dat de functie nu door een vrouw werd bekleed. Vervolgens zei hij dat hij daarnet met een man (mij) aan het praten was over biologisch vlees en dat dat niet bestaat. Ik liep verder en hoorde hoe hij ons hele gesprek voor haar reconstrueerde. Ze luisterde beleefd naar hem, maar gaf hem weinig munitie voor een vervolg van zijn betoog.

Later zag hij me bij de zuivel staan en zei ‘Daar staat ie weer.’ Voor hem stonden twee meisjes te twijfelen over chocola, voor wie hij ons gesprek nogmaals herhaalde. ‘Zie je hem daar?’

Ik liep naar de kassa en rekende af. Ik hoorde wat kabaal en zag de man achteraan de rij onhandig/expres met zijn mandje tegen het mandje van de wachtende voor hem aanstoten. ‘O sorry!’ en hij had weer een gesprek. Hij lachte heel veel, maar achter die lach lag pijn besloten.

Later zat ik in de auto en rook een vieze lucht. Het waren de pesticiden.

Bus 172 naar Kudelstaart

Een ouder stel komt de bus binnen. Ze herkennen een vrouw en gaan tegenover haar zitten. De vrouw van het stel heeft een grote bos bloemen in haar handen.

‘Hooooiii!’
‘Haaaiii!’
‘Effe zitten hoor…’
‘Moest je lang wachten?’
‘Nee, de bus kwam precies aan toen wij er stonden. Echt, we kwamen aanlopen en toen kwam de bus eraan. Mooier kan niet.’
‘Nee, mooier kan niet.’

De bus maakt een bocht, daalt een stukje af, neemt een rotonde en draait een lange weg op, ingesloten door sportvelden. Het is niet goed te zien of er water aan de horizon staat, maar ik weet dat het er is.

De allene vrouw vraagt verder.

‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘We hebben even wat hortensia’s gehaald.’

De vrouw van het stel knikt naar de enorme bos hortensia’s in haar linkerhand, die haar het zicht op haar echtgenoot ontneemt. Hij maakt verder geen geluid.

‘O ja, ik zie het. Prachtig hoor.’
‘Ja ik wilde wat hortensia’s, dus die hebben we gehaald. Ze zijn erg mooi vind ik.’
‘Ja, ze zijn prachtig.’

Van het onderwerp ‘hortensia’s’ wordt door de oudere vrouw al snel doorgeschakeld naar iets anders. Ze heeft zelf immers ook een mededeling van niet gering belang.

‘Ik ben aan het afvallen.’
‘O ja?’
‘Ja. Ik ben al 7 kilo kwijt.’
‘O, goed hoor.
‘Ja.’

(…)

‘En wat heb je net gedaan?’
‘Ik heb even gebak gehaald.’
‘Was alles open?’
‘Ja hier wel, maar verderop niet. En in Amstelveen was ook alles gesloten. D’r stond zelfs een bordje: ‘Amstelveen gesloten’.’
‘O joh.’
‘Ja. Het was allemaal dicht.’
‘Goh.’

Het gesprek valt stil. Men kijkt naar buiten en scant de omgeving  die ze zo vertrouwd is als de dirigent zijn stok.

De bus stopt bij een halte. Ze staan gedrieën op en waggelen naar de uitgang, zich goed vastgrijpend aan de palen. Er zijn hortensia’s, er is gebak. In Amstelveen is alles dicht, maar daar malen ze in Kudelstaart niet om.

Noord-fobie

Vrijdagavond. Vier mannen aan een tafel in George Bistro. Drie strak in pak, één casual. De wijn vloeit rijkelijk, het eten moet nog geserveerd. Het gaat over Amsterdam-Noord. Een van de mannen in pak, met zijn rug naar de zaak, voert het woord met een stem die klinkt alsof er een wasknijper op zijn keel zit.

‘Ik heb een Noord-fobie, doet me denken aan volkstuintjes. Het is daar net The Walking Dead. Heb je dat weleens gezien? Met die zombies? Daar doet Noord me aan denken: zombies.’

Het pak naast hem haakt in.

‘Ik was er een keer bij een festivalletje, dat was wel leuk. Bij zo’n werf. Toplocatie.’

‘Ik weet het niet. Ik wil er niet dood gevonden worden. Krijg er een naar gevoel van.’

Een meisje met borden eten in haar handen komt bij de mannen aan tafel staan. Er zit een burger bij, een kippetje, een salade en kreeft. Ze hebben allemaal iets anders besteld. Of er nog een flesje wijn bij kan? Ja, dat kan.

Ze beginnen te eten, zonder daar verder oordelen over uit te wisselen, en beginnen over politiek. Het pak van het festivalletje vindt dat iedereen hetzelfde zegt.

‘Ze zeggen allemaal hetzelfde. Echt waar. Ze herhalen elkaar gewoon.’

Het pak van de Noord-fobie gooit een vraag op tafel.

‘Ze zeggen inderdaad allemaal hetzelfde. Zou het je nou echt zo duur komen te staan als je iets anders zou zeggen? Is dat ooit gebeurd? Al die lui hebben een beperkte houdbaarheidsdatum.’

Niemand noemt Pim Fortuyn, die is kennelijk al vergeten. Ze vinden Rutte slap, Pechtold een naar mannetje en over Samsom hoeven ze het niet eens te hebben. De derde man in pak en Casual hebben alleen nog maar geknikt of instemmend gebromd. Het ziet er ook niet naar uit dat ze iets gaan zeggen. Ze eten respectievelijk kip en een hamburger. Het sap loopt uit het vlees, op Casuals bord. Het pak van de salade, die van het festivalletje, kijkt geen moment afgunstig naar zijn overbuurman. Zijn wilskracht is groot.

‘Ik vind Frank Underwood best wel een baas,’ zegt de Noord-fobie. Zijn metgezelen zeggen en knikken met volle mond volmondig ja. Ze eten allemaal iets anders en zijn het roerend met elkaar eens. Frank Underwood is een baas en ze eten wat ze willen. Met wie of waar dan ook. Behalve in Amsterdam-Noord misschien.

In gesprek met de NOS (en Sander, Matej, Jo Jo en Pascal)

NOS ☑
Een patatje eten in Napels? Het klinkt misschien wat gek, maar in het land van pizza en pasta is Hollandse patat in korte tijd erg populair geworden. In nog geen jaar tijd openden in Napels bijna dertig patatzaken.
Correspondent Rop Zoutberg sprak met de man die de eerste zaak oprichtte.

Remco de Ridder: Hollandse patat? Volgens mij is er weinig Hollands aan.

NOS: De man die de patat naar Napels bracht, heeft zijn idee in Amsterdam opgedaan en de frituurbakken komen ook uit Nederland 😉

Sander Verlaan: Wie is de fabrikant van de frituurbakken?

NOS: Heb je het artikel gelezen, Sander? Wij melden alleen de plaatsnaam, niet de fabrieksnaam.

Matej Chvalkovsky: NOS, dus als en Fin naar Nederland komt, en hier shoarma eet, en vervolgens paar tenten in Helsinki opent, is dat dan ook meteen een Nederlandse culineriteit?

Sander Verlaan: Heb het artikel gelezen, was alleen op zoek naar de naam.

Remco de Ridder: Even iets anders NOS, hoe krijg ik zo’n blauw vinkje naast mijn naam?

Pascal Geleijnse: Remco de Ridder, dat betekent dat de pagina geverfieerd is als ‘echt’. Dit wil dus zeggen dat dit de echte NOS is en niet een namaak

Remco de Ridder: Dank je wel Pascal. Hoe krijg ik dat? Ik ben namelijk ook ‘echt’.

Pascal Geleijnse: Dat gebeurt automatisch geloof ik

Jo Jo: Remco; whahahahaha

Remco de Ridder: Maar als het automatisch gebeurt, betekent dat dan dat ik toch niet ‘echt’ ben?

Pascal Geleijnse: Gebeurt alleen bij pagina’s en niet bij persoonlijke fb’s denk ik

Remco de Ridder: O, dan zal ik voor de zekerheid nog even bij mijn moeder checken. Desalniettemin bedankt voor al je hulp.