De mythe van de biologische koe

Ik ben gisteren geknuffeld door een man, waarna ik de hele dag stonk.

De man zag er niet zo vies uit en stonk ook niet zo erg toen ik met hem sprak, maar kennelijk was hij toch behoorlijk vies.

De man was nogal extatisch omdat hij volgens de bonusaanbieding van de Albert Heijn spruiten met komkommers kon combineren. Hij had beide namelijk nodig.

Hij schold van blijdschap, zei toen ‘Je mag verdomme godverredomme niet eens meer schelden.’ Hij stelde dat hij qua opvattingen nog in de jaren 90 leefde, riep iets over genderneutraliteit en voordat ik het wist hadden we een gesprek over leiderschap. Ik zei een keer het woord ‘nuance’ en verderop zei ik ‘spastisch’ en toen knikte hij intens en zei dat ik een leider was.

Ik zei dat ik hem wel erg snel om mijn vinger had gewonden, waarop hij zei ‘NEE NEE niet om je vinger gewonden NEE NEE. Maar ik zou je wel volgen.’

En toen omhelsde hij me.

Vervolgens zei ik dat ik biologisch vlees ging kopen. ‘Biologisch?’ zei hij, ‘dat is natuurlijk onzin.’

‘O?’ zei ik.

‘Kijk, biologische groente, dat snap ik. Dat is gewoon onbespoten. Maar een biologische koe? Dat is niks. Een onbespoten koe? Dat bestaat niet.’

‘Maar gaat het niet om graasruimte, toediening van hormonen en antibiotica?’ vroeg ik.

‘Ja, oké, tuurlijk, maar dat is niet biologisch, dat is gewoon hormoon- en antibiotica-vrij.’

‘Dus die termen worden verkeerd gebruikt?’

‘Ach man, ze lullen maar wat. Er is wel ecologisch vlees, maar biologisch? Hou op man.’

De man wijdde nogal incoherent uit over zijn verleden in een veestal. Hoe hij ook in de groente- en fruitteelt had gewerkt en de hele dag in ‘die luchten’ stond. Hoe hij dan ’s avonds in bad ging, badend in het landbouwgif. Hij zei dat je van dat residu op appels heus niet ziek wordt, ook niet van die minieme hoeveelheden fipronil in die eieren laatst, maar dat hij wel ‘een klap van de molen’ had gehad van de pesticiden. Dat leek plausibel.

Ik zei dat ik verder moest. Hij snapte het wel — ‘tuurlijk moet je verder’ — en sprak vervolgens de storemanager aan. Hij vroeg of alles lekker met ‘r ging, of ze nieuw was, waar de vorige storemanager was en dat hij het leuk vond dat de functie nu door een vrouw werd bekleed. Vervolgens zei hij dat hij daarnet met een man (mij) aan het praten was over biologisch vlees en dat dat niet bestaat. Ik liep verder en hoorde hoe hij ons hele gesprek voor haar reconstrueerde. Ze luisterde beleefd naar hem, maar gaf hem weinig munitie voor een vervolg van zijn betoog.

Later zag hij me bij de zuivel staan en zei ‘Daar staat ie weer.’ Voor hem stonden twee meisjes te twijfelen over chocola, voor wie hij ons gesprek nogmaals herhaalde. ‘Zie je hem daar?’

Ik liep naar de kassa en rekende af. Ik hoorde wat kabaal en zag de man achteraan de rij onhandig/expres met zijn mandje tegen het mandje van de wachtende voor hem aanstoten. ‘O sorry!’ en hij had weer een gesprek. Hij lachte heel veel, maar achter die lach lag pijn besloten.

Later zat ik in de auto en rook een vieze lucht. Het waren de pesticiden.