WC’s in clubs

‘Iedereen probeert ook altijd heel bijzonder te zijn enzo. Zo op z’n eigen manier.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou, zoals bijvoorbeeld op wc’s in bars of clubs. Clubs om uit te gaan zeg maar. Mensen die het dan nodig vinden om tijdloze wijsheden op de muur of op affiches te kalken.’

‘Zo van ‘Roland was here’?’

‘Nee, want dat is niet tijdloos, dat is al voorbij; hij ‘was’ there. Meer filosofisch. Meer van ‘Be who you are’, maar dan met een B en een U en een R in plaats van de echte woorden.’

‘Ik ga nooit naar wc’s in clubs.’

‘O.’

(…)

‘Maar misschien bedoel je dat mensen heden ten dage, in futiele pogingen zichzelf te onderscheiden van de massa, juist alleen maar meer op elkaar gaan lijken?’

‘Eh, nouja, dat weet ik niet hoor.’

‘O.’

(…)

‘Pretentieuze eikel ben je toch af en toe.’

‘Wat voor een eikel?’

‘Laat maar.’

‘Oké.’

#nofilter

Lomographic love, baby’s in HDR, geframede natuur, faded vergezichten, gritty borders, doorgelopen kleuren van blozende wangen en ogen.

Miniaturize.

Polarize.

Een boom in de diepte, scherp, alles daaromheen niet. Het bos. Het bos is niet scherp.

Dodging colors, hipstamatic fashionistas in B&W. Ansel. ANSEL.

Een 80’s kapsel door een 70’s lens.

Cross processed antique zonnebrillen onder een vibrant lucht. Alles kan. ALLES.

Vintage borders, offset smiles, digitale polaroids van purple haze posers.

Een postmoderne stijlbom, en wij zijn het buskruit.

‘Ik zie alleen nog maar sepia! Ik wil alleen nog maar sepia zien.’

Het is een mooie tijd waarin we leven.

Rood

De kleur deed hem denken aan haar. Ze at graag gerechten met vis en dingen als kappertjes en olijven en indien vlees altijd biologisch. Hij niet. Hij at zonder na te denken, iets wat hij meestal juist deed zonder iets te doen. Zij maakte hem meer bewust en meer gezond.

Hij was rauw, ruw en vol ongebreidelde lust. Vooral naast haar bleke breekbaarheid leek hij soms een boer, of tenminste, zo voelde hij zich dan. Maar de nuance was ook hem niet vreemd, net zoals de primitieve neigingen ook achter haar bloemetjesjurken en in haar in gebroken kleuren vervaardigde maillots schuilden. Het was een kruisbestuiving. Ze boden elkaar troost en inzicht in een andere wereld, terwijl die eigenlijk niet bestond.

Het duurde niet lang, maar ook niet kort. Ze zouden er later met regelmaat en weemoed aan terugdenken, niet helemaal beseffend dat het echt was gebeurd en in verwondering over de onzekerheid van de tijd waarin het zich afspeelde.

Zeelieden, terug van zee, de storm doorstaan, zittend aan wal, met natte kleren, verwilderde haardossen en verbrande koontjes van de dagen ervoor. Bijkomen, opdrogen, de voeten bungelend in het water.

All style, no substance

Mannen met stoppelbaarden op vintage racefietsen met suède puntschoenen onder strakke beige broeken onder geruite shirts onder wollen vesten.

‘Ik drink Beck’s, maar als het even kan Berliner of Pabst. Je hoeft mij niets te vertellen.’

‘Dat probeer ik ook niet.’

‘Akkoord…’

Mannen met een iPhone ‘maar ik draai lp’s’. Mannen met whisky. Mannen met een vergeeld notitieboekje en een pen maar zonder enig benul. Benulloze mannen.

‘Ik hou ontzettond van jazz. Djjjaaazzzss,’ zei hij medeklinkers verkwistend.

‘Mijn moeder luisterde naar jazz. Muziek van de duivel noemde haar vader het.’

‘So What?’

‘Tu-tudu-dudu-dudu-du…’

Met zevenmileslaarzen naar het refrein. Hoewel, alles is improvisatie. Maar de mannen met de getrimde snorren en bakkebaarden zijn een en al stijl en enige spontaan bedachte gedachte vreemd.

In het eerste jaar van mijn studie, nog voordat deze van naam en ik van stad veranderde, onderging ik in een interesse veinzende werkgroep het aanleren van academische vaardigheden (die overigens jaren later op geen enkele manier meer van pas kwamen, daar ze waren vervangen door een nieuwe set regels, zogenaamde onaantastbare regels, die met regelmaat werden aangepast). De docent was een vrouw en zei over Fight Club ‘all style, no substance’. Toen had er een belletje moeten gaan rinkelen. Toen had ik de biezen moeten pakken.

Ik zag haar laatst fietsen, alsof er niets aan de hand was. De IB-groep denkt daar helaas anders over.

‘Ik hou ontzettond van jazz.’

‘Wie niet?’

‘Je opa.’

‘Akkoord.’

Eiersalade

‘Er is ook nog eiersalade. Eet je geen eiersalade? Dat vind ik nou zonde. En je vader ziet dat ook niet staan… Dat kan ik dus weggooien. Zonde vind ik dat.’

‘Ik eet het later of morgen. Je hoeft het toch niet nu al weg te gooien? Neem het anders zelf.’

(…)

‘Of vind je het niet lekker?’

‘Ik vind dat er teveel kerrie in zit. Ik hou niet zo van kerrie.’

Twee minuten later, terwijl ze een cracker met eiersalade eet.

‘Vind je het lekker?’

*Trekt een moeilijk gezicht*

‘Teveel kerrie?’

‘Het is een beetje waterig.’

‘Dat komt doordat het in de koelkast heeft gestaan. Je moet gewoon even roeren. En zoveel kerrie zit er nou ook weer niet in.’

‘Nee, op een toastje is het wel lekker. Ja, op een toastje is het heel lekker. O, lekker hoor.’

‘…’

Mechanically recovered meat

In de wachtkamer zit een man met diepe wallen en gele tanden. Hij draagt kleren die het midden houden tussen casual en sportief: een oud, nylon trainingsjasje boven een afgedragen camouflagebroek met zakken aan de zijkant. In de zakken zitten ook echt dingen, waardoor ze als twee overvolle waterballonnen langs zijn knieën hangen. Onder de broek draagt hij stevige boots, die meer kilometers lijken te hebben afgelegd dan Haile Gebrselassie.

De man is overal op voorbereid.

Tegenover hem zit een donkere vrouw van middelbare leeftijd. Zij uit door kreten als ‘Eeeecht?’, ‘Ongelooflijk!’ en ‘Dat meen je niet!’ haar verbazing over de dingen die hij haar vertelt.

‘Alle resten, alles wat overblijft als ze alle ‘goede’ delen eraf hebben gehaald, de botjes, vet, merg, wordt helemaal kapot gehakt en dan door een zeef geperst. Daarna worden er kleur- en smaakstoffen aan toegevoegd.’
– ‘Eeeecht?’
‘Ja. Je denkt dus dat je vlees eet, maar dat is het niet.’
– ‘En waar zit dat dan in?’
‘Nou, knakworsten bijvoorbeeld. Mechanically recovered meat noemen ze dat. Dat is helemaal geen vlees.’
– ‘Dat meen je niet!’
‘Ik ben dus gestopt met het eten van dat soort dingen. Eet eigenlijk alleen nog maar rauw, onverwerkt voedsel.’
– ‘Ongelooflijk! Je gaat wel nadenken hoor. Ik durf straks niks meer te eten!’

De man gaat verder.

‘Wat dacht je van vis? Weet je hoeveel kwik er in vis zit? Al die vissen in de buurt van Fukushima bevatten tien keer zoveel kwik als toegestaan.
– ‘Dat kan je dus ook niet meer eten!’
‘En kip. Een plofkip is 2,5 keer zo groot als een normale. Denk daar maar eens over na.
– ‘Dat weet ik! Dat had ik gezien bij Zembla. Echt ongelooflijk!’

Een tweede vrouw, later de wachtkamer binnengekomen, mengt zich met Amsterdamse tongval in het gesprek.

‘Nou, ik vind het heerlijk hoor, af en toe een broodje shoarma. Frikedelletje speciaal. Heerlek. Gisteren met me dochter nog van zitten smullen. Je ken er wel zo over gaan lopen nadenken, maar dan vreet je straks niks meer.’

De man kijkt even naar de vrouw en haalt vervolgens bijna onzichtbaar zijn schouders op. Hij lijkt te willen zeggen ‘Je moet het zelf weten’, maar haalt in plaats daarvan een pak shag uit een van de zijzakken van zijn broek en staat op. Hij loopt naar buiten en de donkere vrouw volgt hem als een toegewijd sektelid.

Buiten is het fijn. Buiten is frisse lucht. En je mag er roken.

Het spinnewiel

‘Niet te hoog, niet te hoog laten vliegen die parkieten. Geef ze wat ruimte, zo ja, juist ja, zoooo, aaahhhh…’

Bram begaf zich weer naar het spinnewiel. Het was allemaal leuk en aardig, Toms obsessie met de bont kleur geschakeerde uitheemse vogels, maar er moest natuurlijk ook gewoon gespind worden.

Dergelijke zonneklaarheden waren voor Tom niet altijd even evident. Het flagrante bezat voor hem veelal diepgewortelde mysteries. Met andere woorden: wat voor anderen zo klaar als een klontje was, moest niet zelden in primaire kleuren en met dikke stift uitgetekend worden voor Tomás di Portofino (een achternaam die nogal eens voor verwarring zorgde, daar Tomas geadopteerd was door een geëmigreerd Italiaans bakkersstel, gevlucht voor de verhulde dictatuur van Silvio Berlusconi. Zij voelden zich bovendien van meet af aan meer thuis op de door nuchterheid gekenmerkte Hollandse vlaktes dan tussen de vaak hysterische, door emoties als trots en respect gedomineerde heuvels van Arezzo. Dit gezegd hebbende moet niet onderschat worden in welke mate zij het door henzelf afgewezen temperament in een onzichtbaar rugzakje met zich mee hadden gebracht, iets waar Tomas – en vooral zijn omgeving – dagelijks de gevolgen van ondervond).

Bram probeerde zich ondanks de talloze afleidingen te concentreren op zijn werkje. Een huzarenstukje wat op de regionale markten gretig afname vond, ook al begreep men nauwelijks hoe deze uit de kluiten gewassen stadsjongen met zijn kolenschoppen het ruwe wol tot zulk fijn draad wist te verwerken. Het gegeven dat hij ondertussen een gepassioneerde relatie onderhield met een quasi-Italiaanse parkietenhouder, die hem voor de buitenwereld toch vooral leek te beletten in zijn schone spinkunsten, was een nog groter vraagstuk waarop nimmer een zinnig antwoord kwam.

Maar wellicht is het nodeloos sommige vragen te stellen. Wellicht zijn sommige zaken gewoon goed zoals ze zijn, werkend op een geheel eigenaardig (als in: van eigen aard) mechanisme dat onbevraagd zijn werk dient te doen, zoals het spinnewiel dat doet onder leiding van Bram, dag in dag uit, nu al jaren achtereen.

Hoe dan ook, het waren mooie beesten die parkieten, los van de enorme herrie die ze maakten. Maar dat is nu eenmaal wat parkieten doen.

Telemono

‘Bwahblabwahbla (…) Bwha(…) Blawabla (…) Jahhh (…) Jah (…) Ja ik ben dus bij de fysio geweest (…) Ja vanwege m’n rug (…) Ja ik had zo’n last toch? (…) Ja precies (…) Ja, maar anyway, ik dus naar de fysio, want ik bleef maar last houden en het ging maar niet weg, dus ik daarheen en nu blijkt dat ik een loose body part heb (…) Loose (…) Loose (…) LOOSE! (…) Ja precies, het zit los, wat ik al dacht (…) Ja een los onderdeel (…) Ja net zoals bij een auto ja (…) Nee het rinkelt niet (…) Nee het trilt niet mee als m’n telefoon gaat (…) Een monteur? Haha, leuk hoor, nee dan ga je dus naar de fysio, als mens zeg maar (…) Een los lichaamsdeel, geen moer of bout of zoiets (…) Ja hallo (…) Ja dahag (…) Ja je bent zelf een kapotte brommer (…) Mijn moeder wat? (…) Ja dahagg (…) Ja oké, nou, whatever, maar volgende week moet ik dus naar de arts (…) Ja weet ik niet, ik heb allemaal oefeningen gekregen (…) Oefeningen (…) OEFENINGEN! (…) Ja, om te oefenen zeg maar (…) Wat die gaat doen? Ja het vastzetten? Ik weet niet, het zit natuurlijk loose en dat hoort niet (…) Nee (…) Nee precies (…) Uhu (…) Maar heb jij dit weekend nog iets leuks gedaan? (…) Niet! (…) Niet! (…) Echt? Oh my Gawd! (…) Uhu (…) Uhu (…) Nee precies (…) Oké en toen? (…) Uhu (…) Uhu (…) Uhwuhh (…) Uwhuhuwhuuee (…) Whuuuuuwwzzzghfhfffffttrttt (…)’