Vergeten voorwerpen

De vrouw achter de balie telefoneert. Ze heeft me gezien, maar praat door. Haar nagels zijn zo lang dat ik niet begrijp hoe ze het telefoonnummer heeft kunnen intoetsen. Wellicht heeft ze dat niet gedaan en is ze gebeld. Misschien wordt zij alleen maar gebeld en belt ze nooit. Ik zie in ieder geval niet in hoe ze dat zou kunnen met zulke nagels. Hoe dan ook, ze is aan het bellen.

‘Ok, dahag.’
Ze legt de telefoon op de haak en kijkt me aan.
‘Waar bewaren jullie de gevonden voorwerpen?’
‘Daar in die kast.’
‘Kan ik gewoon gaan kijken?’
‘Ja hoor.’

De kast bevat een bak waar kleren in, naast en op liggen. De kleren die erop liggen, liggen eigenlijk niet meer in de bak, maar op andere kleren, omdat de bak zo vol zit dat ze er niet meer in kunnen. De kleren naast de bak, de schipbreukelingen, lijken te hebben opgegeven ooit nog gered te zullen worden. Ze zijn vergeten en waren waarschijnlijk al lange tijd voor hun vermissing niet meer liefgehad.

De bak bevat uiteenlopende kledingstukken. Veel shirts, broekjes en onherkenbare nylon en polyester borduursels. Er zit ook een jas in. Een jas. Iemand kwam hier met een jas aan en ging zonder jas weg. Mis je dan niet iets? Werd het in anderhalf uur tijd zomer?

Ik vind ook een hele sporttas vol kleren. Een ander (of wellicht dezelfde) kwam hier naartoe om te sporten, heeft zich vervolgens omgekleed en is zonder spullen weer vertrokken. ‘Waar ben ik? Wat doe ik hier? Wat zijn dit voor spullen?’ en dan schouderophalend, als door geheugenverlies getroffen, het pand verlaten.

Mijn handschoen is niet te vinden. Ik was eraan gehecht. Hij paste goed, hield warm, maar niet té warm en had een leuk motief. Ik heb de linker nog als aandenken.

Ik kan nieuwe handschoenen kopen, maar dan speel ik de kou in de kaart.

Het is tijd voor lente.