Verzotter

Al zolang ik mij kan herinneren, wordt er nogal overspannen over de otter gepraat. ‘O, de otter, de otter!’ hoor ik dan. Zo ook op dit moment, nu er voor het eerst sinds 1978 een otter in de Randstad is gespot. De otter leefde hier ooit en toen niet meer en dat is iets wat veel mensen kennelijk nooit helemaal hebben kunnen accepteren. Het uitsterven van een diersoort (in een bepaald gebied) is natuurlijk niet iets om met gejuich te begroeten (behalve in het hypothetische geval van de mug) en confronteert ons, de mens, met de onvermijdelijke vergankelijkheid van alles wat leeft.

In onze onmetelijke arrogantie hebben we een idee van ‘controle’ over onze wereldlijke leefomgeving aan onszelf toegedicht en dat valt moeilijk te rijmen met de neiging van bepaalde dier- en plantsoorten om op eigen houtje te besluiten de pijp aan Maarten te geven. Denk hierbij aan de panda, die ondanks verwoede koppelpogingen onzerzijds weigert zich voort te planten. Wanneer wij, de mens dus, door de jacht of overmatige boskap een diersoort op de rand van de afgrond brengen is dat nog soort van oké, omdat wij de tent hier denken te runnen en we dan naar eigen believen de herpopulatie van het betreffende dier kunnen bepalen, maar o wee als een minder begaafd schepsel het heft in eigen poot of klauw neemt.

Het is een misvatting om te denken dat de aarde een patiënt is, volledig afhankelijk van onze goede of kwade wil. Soms geeft de natuur een signaal (tsunami Indische Oceaan 2004, zeebeving Sendai 2011, koudegolf VS nu) om ons daarvan te vergewissen. Zou het uitsterven van dieren niet tot dezelfde categorie behoren? Dus niet iets waar WIJ de oorzaak van zijn, maar een scenario van de natuur zelf, waarin wij slechts als figurant optreden?

Ik moet denken aan het verhaal van de dodo, een niet vliegende vogel die ooit op Mauritius leefde. Het dier zou rond 1690, zo’n twee eeuwen na de komst van Nederlandse kolonisten, uitgestorven zijn en heeft door bewaard gebleven tekeningen, de animatiefilm Ice Age en een vals Kinderen voor Kinderen liedje een haast mythische status bemachtigd. Vermoedelijk ook doordat het een dier is dat relatief recent is uitgestorven en we er als mens dus getuige van zijn geweest. Ik bedoel, Jurassic Park was vermakelijk, maar niet het type natuurfilm waar David Attenborough zijn zalvende voice-over aan zou lenen.

Het is verleidelijk om te denken dat wij, de (Nederlandse) mens, verantwoordelijk zijn voor het uitsterven van de grootgesnavelde loopvogel, zeker als je de scheepsjournaals van die tijd leest waarin men uitgebreid de taaiheid, maar goede smaak van het dodovlees beschrijft. Er valt letterlijk te lezen hoe men zoveel dodo’s at dat ze op begonnen te raken. Door de afwezigheid van natuurlijke vijanden op het eiland waren de vogels vergeten hoe ze moesten vliegen en zo tam geworden dat ze de mens niet als vijanden zagen en uit naïeve nieuwsgierigheid vrolijk kwakend recht op de loop van onze geweren afliepen. Van echte jacht was dus geen sprake. Het dier was door natuurlijke omstandigheden zo ‘dom’ geworden dat het simpelweg niet meer over de vaardigheden beschikte om zichzelf staande te houden in zijn veranderende leefomgeving. Zoals Darwin al zei: ‘It is not the strongest of the species that survives, nor the most intelligent that survives. It is the one that is the most adaptable to change.’

Is de tragikomische geschiedenis van de dodo bewijs van de menselijke controle over de natuur of een voorbeeld van de natuur die besluit dat een soort overbodig is, klaar is, uitgerangeerd? Maakt de mens immers niet óók deel uit van die natuur en doen wij stiekem een beetje alsof we erbuiten staan? Leert de komeetachtige ondergang van de dinosauriërs ons niet dat we hier niets te vertellen hebben, hoe groot en stoer en Tyrannosaurus je ook bent?

De laatste in Nederland gespotte otter werd in 1989 doodgereden in Friesland. Hierop brak er een periode van zelfreflectie aan, waarin we besloten ons land weer leefbaar te maken voor de marterachtige. Wij hadden immers met onze auto’s en vervuilende eigenschappen de habitat van de otter vernietigd en moesten deze herstellen. In 2002 zijn er in de Wieden en de Weerribben otters uitgezet en in 2012 werden ze voor het eerst in 50 jaar weer gesignaleerd in de Twentse wateren. Ook op de Veluwe werd er in 2011 één gespot, hoewel ook deze was doodgereden, en nu dus zelfs in de Randstad.

Eenieder die verzot is op de otter viert feest, maar mij zint het niet. De otter heeft 8 tot 12 kilometer aan ongestoorde natuurlijke oevers nodig om zijn ding te kunnen doen. Die ruimte is in Nederland bijna nergens te vinden. Maar de Nederlandse mens, wij dus, koppig als ze is, moet en zal in een land met otters leven, ook al heeft de natuur allang besloten dat dit geen geschikte plek is voor het dier.

Wat er ten grondslag ligt aan deze koppigheid? Misschien is het wel een gebrek aan interessante fauna in ons land. Men schoot immers ook in een spasme toen er vorige zomer in Luttelgeest zogenaamd een wolf was gesignaleerd. En anders is het een onverwerkt schuldgevoel over het opeten van een heel eiland aan dodo’s.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Mates

‘Why am I here? That’s exactly why mate. Because it’s the other side of the world. When I’m in Australia I have to travel six to eight hours to get to another country and then I’m in Asia, surrounded by Australians. Here you travel for an hour and you’re some place else entirely. For example, how long did you travel?’

– ’45 minutes.’

‘See? That’s what I mean. 40 fecking 5 minutes mate. That’s nothing. In Australia you can’t do anything in 45 minutes. After 45 minutes you’re at the exact same place you were 45 minutes ago. Everything takes a shitload of time.’

– ‘But do you like it here?’

‘Listen mate. I’m a plummer alright? In Australia I worked half a day to pay for rent and groceries. Here I have to work three. I work my ass off and make virtually no money. But hey, I can sit here and drink beers and talk to you, so yeah, I like it. It’s good mate.’

– ‘And Australia isn’t?’

‘Listen mate, there’s Australia and there’s Australia, know what I mean?’

– ‘I think I might have a vague idea of what you mean, but you’re very drunk and so am I, so actually no, I don’t really know what you mean.’

‘You’re an honest lad, I’ll give ya that. Alright, listen mate. You can go to Australia, right. Go to Sydney, Melbourne, all those places. Go down the whole fecking Gold Coast, but that’s not Australia mate. That’s not it. Sure, when you go there, go there, and see all those places, but afterwards mate, afterwards go INLAND. You go inland, right, and you get to the north-east part of Queensland, and I’ll swear to you… (kisses his fingers) The best… (shakes his head) Most beautiful… (Doesn’t know how to physically express himself any further, so takes a big swig of Lager) THAT’S the REAL Australia mate. That’s it, fuck those… Yeah, sure, you can go to the East Coast, go there, fuck it, I don’t care, but you go inland mate, INLAND, fecking Aboriginals mate, nature. THAT’S the real Australia.

(I nod my head and finish my beer)

‘Is that yours?’

– ‘Yeah, it was.’

‘Here mate, take mine.’

– ‘Are you sure?’

‘Yeah, this one. Is it mine? Who’s is it? Well, I’ve got another, just take it.’

– ‘Thanks mate.’

‘You’re welcome mate. You’re okay, you’re a good guy. (to the whole table) HEY GUYS, you know what? We should all go to OUR PLACE afterwards.’

– ‘The bars over here close so fucking early.’

(shrugs) ‘So let’s go to OUR place, we’ll have a drink, some laughs, let’s GO (everybody murmurs agreement).’

(…)

And then they turned on the lights and we all got our coats and went outside and went home and never saw each other again.

Bots

In de loods is het niet per se warm, desalniettemin wordt er volop gezweet. Woorden als ‘broeierig’ en ‘bedrukt’ zijn meer op hun plaats, zonder dat het ooit benauwd wordt. De aanwezigen hebben zich, zoals de mens van nature geneigd is, in groepjes verzameld. In die groepjes voert men het gesprek, met vrienden, over dat wat hen bezighoudt.

De muziek is anders. Deze probeert niet op een goedkope, doch doeltreffende wijze lineair op te bouwen naar een voorspelbare climax. De dj zaait nu gefragmenteerde beats en schommelende melodieën om later, wanneer de broeierigheid zich heeft ontwikkeld tot smorende hitte, onomwonden euforie te kunnen oogsten. Deze benadering vergt een investering van zowel de artiest als het toehorend publiek. Een dergelijke investering ligt ten grondslag aan alle grote kunst, waarbij er sprake is van een confrontatie. Van deze confrontatie kan men onverrijkt weglopen of kiezen voor de frontale botsing. Half werkt niet. Half wordt in dit geval naar beneden afgerond naar niks.

Kiest men voor de botsing, dan wordt er, net als in de mechanica en natuurkunde, impuls en energie uitgewisseld tussen de botsende voorwerpen. ‘Voorwerp’ mag hier (van mij) op abstracte wijze worden geïnterpreteerd en betrekt zich dus op de muziek enerzijds en Jij, het toehorend mens, anderzijds.

Jij dus, begint te dansen: impuls. De muziek verzorgt de verdere opwekking van energie (hoewel bepaalde supplementen daar niet zelden ook een bijdrage aan leveren) en dat is het. Dat is het hele eieren eten. Al botsend dans je door de nacht, zorg en twijfel verjagend.

4:57 AM – Het shirt is nat, de ogen rood, van enige coherentie en coördinatie nauwelijks nog sprake. High fives, BOTS! Half blote basten, blote benen, BOTS! Her en der een verdwaalde bil. De inductie is volledig. Weer die natuurkunde (en dan te bedenken dat ik er geen reet van snapte op school. Nu? Nu is alles aan een avondje uit ineens natuurkunde. Maar goed, ze zeggen weleens dat je iets beter onthoudt als je het toepast op iets wat je leuk vindt. Wellicht is het tijd voor disco-school. De slogan heb ik al: ‘’T is cool, ’t is Dischool!’ Duitse naamvallen leren met een stroboscoop op je harses. Franse rijtjes herhalen op het ritme van de beat). Ik snap nu dus natuurkunde. Ik, de geleider, beweeg in een magnetisch mensenveld. De elektrische spanning die wordt opgewekt activeert niet alleen mijn lichaam, maar ook mijn brein, resulterend in de volgende openbaring:

‘Als er nu aliens komen, en die komen dan, en die denken dan van ‘O wij zijn aliens, en wij snappen en doen dingen die jullie niet snappen en/of doen, dan moeten ze misschien maar even… (ogen dicht, diep inademen, nogmaals) En als ze dan naar deze muziek luisteren, dan denken ze van ‘O shit! Wij weten helemaal niets!’.’

Wat is dit dan? Dit is iets anders. Dit is de toekomst, het verleden en het nu ineen. Neen, dit is tijdloos.

Tinder Surprise

Ik bevind me tussen vier mannen van begin 30. Hetzelfde geldt dus voor ieder van hen. Het enige verschil tussen ons is dat ik geen telefoon in mijn handen heb waarop ik als een bezetene vrouwen heen en weer aan het swipen ben. Het maakt niet zoveel uit wat ik zeg of doe, er wordt toch niet op me gelet. De momenten waarop er een dialoog lijkt te ontkiemen tussen hen, de vrienden met wie ik net een Mexicaanse bonenschotel naar binnen heb gewerkt alvorens we mojito-induced op kroegentocht gaan, en mij zijn spaarzaam en staan volledig in het teken van de vermeende (het is immers internet) geilheid van een zojuist gegenereerd, meestal blond borstwezen.

Drie van de vier vrienden hebben een vriendin. In mijn onmetelijke naïviteit vraag ik aan de vriend links van me, laten we hem voor het gemak Vjøllmar noemen, waarom hij op een dating-app zit als hij een relatie heeft. In eerste instantie hoort hij niet wat ik zeg, omdat er een streak tinder wrecks (oftewel ‘monsterlijke’ chicks) voorbij komt die met zo’n hoog tempo wordt weggeswipet dat er minuscule rookpluimpjes van het touchscreen lijken te komen. Pas als de duisternis wordt opgelicht door een selfie van een mokkel met een denkbeeldige lolly in haar mond richt hij zich tot mij. In plaats van een antwoord krijg ik van Vjøllmar de vraag naar de bevestiging van zijn vermoeden dat dit ‘gewoon een fucking lekker wijf’ is. Voordat ik iets kan zeggen of bewegen swipet hij de foto naar rechts, als teken dat het inderdaad zo is of hij het in ieder geval inderdaad zo vindt en het verder eigenlijk allemaal niks meer uitmaakt.

Het concept van Tinder, wat aan de hand van een gemeenschappelijk Facebook-bestaan met matches tussen mannen en vrouwen op de proppen komt, is even geniaal als afstotend, zo ervaar ik als enige aan tafel. Een vleeskeuring zonder consequenties. Van de afwijzingen hoor je niks, alleen de likes worden aan jouw en je immer uitzettende ego doorgespeeld. Een ego wat uitzet als een tumor, zo verbeeld ik me in mijn Tinderloze isolement.

‘Hé jongens,’ zeg ik tegen beter weten in. De vriend schuin tegenover me, laten we hem Bardor noemen, doet ‘huhmgrr’, wat ook vanwege een voorbijkomend wreck kan zijn. ‘Het is best fascinerend om jullie allemaal zo te zien zitten, maar eigenlijk staat zoiets als Tinder wel symbool voor alles wat er mis is met onze samenleving.’ Geen reactie. Vjøllmar haalt zijn schouders en neus op, blik nog immer strak op zijn inmiddels smeltende scherm gericht. ‘Onze westerse samenleving dan hè, weet niet hoeveel Tibetanen ook op deze manier aan een liefje proberen te komen.’

Cherstond, de vriend rechts van me, probeert iets over Tibet te zeggen, want hij weet daar veel van, maar zijn spraakvermogen wordt in de kiem gesmoord door een nieuwe match die kennelijk ook van Breaking Bad houdt. Het is een kleine wereld.

‘Eigenlijk hè, jongens, is het een beetje een tumor.’ Nu heb ik iets in ze losgemaakt. Vjøllmar grinnikt wat, terwijl Stormbrat, de vierde vriend recht tegenover me, ineens ernstig naar me opkijkt. Zijn ogen zijn net lasers. ‘Dude, daar moet je geen grapjes over maken.’ De rest tindert door. ‘Noem het tumorhumor,’ probeer ik hem te onternsten. Nu lacht iedereen, ook Stormbrat. ‘Het is gewoon fantastisch!’ roept Vjøllmar. ‘Waarom doe je het zelf niet?’ voegt hij eraan toe. ‘Tinder, done that,’ ben ik ad rem. De hele tafel buldert. Het is me gelukt iedereen te ontkoppelen van zijn scherm. Humor bewijst zich wederom als het universele, sociale bindmiddel bij uitstek. Humor en muziek, maar ik ben mijn blokfluit vergeten. ‘Het is ook steeds een verrassing wat je krijgt, dus in die zin net Tinder Surprise.’ Men hapt naar lucht.

Om de aandacht vast te houden blijf ik nog even bij het onderwerp. Ik zeg hoe Tinder op de een of andere manier wel oprechter is dan Facebook, waar je 90% van je ‘vrienden’ nooit zal uitnodigen voor je verjaardag, laat staan begrafenis. Hier kun je tenminste mensen wegklikken alsof het niets is, alsof ze niets zijn. Niets meer dan een misleidend plaatje ter illustratie bij een match die gebaseerd is op een overeenkomende selectie van likes en vrienden die niets zeggen over wie je bent, wat je doet of wilt doen. Een campagne voor jezelf aan de hand van je eigen greatest hits. Een bijeengeraapte verzameling lichtpuntjes van een oeuvre waarin ook de nodige flops zitten, die verder niet ten gehore zullen worden gebracht. Dat zijn de valse tonen die je pas hoort als je een relatie aangaat met de muziek en je je verdiept in de artiest. Er wordt wat geknikt en gemompeld. Zo ver hadden ze er nog niet over nagedacht.

Ik mix voor iedereen nog wat mojito’s, daarbij niet aarzelend met de rum. Vjøllmar, Bardor, Cherstond en Stormbrat hebben de telefoon op tafel gelegd, de digitale vleeskeuring is even gestaakt. Er ontstaat her en der zelfs een gesprek, maar niet van lange duur. Drie kwartier later staan we namelijk in de kroeg, alwaar de live vleeskeuring kan beginnen.

‘Fuck’ en dan nog iets

‘Weet je wat we echt een keer moeten doen?’
– ‘Nou?’
‘Zelf een feest geven.’
*knikt halfslachtig*
‘Gewoon zelf weet je? Dus dat we zelf bepalen wie er komt en wat voor feest het wordt. Gewoon zelf.’
– ‘Mmm…’
‘Kijk, we gaan nu toch altijd naar feesten?’
– ‘Ja, soms.’
‘Ja, en dan staan we daar altijd en dan is het vet druk en vet warm en allemaal irritante mensen en dure drankjes en kutmuziek.’
– ‘Soms is de muziek wel leuk.’
‘Ja, soms.’
– ‘En ik vind echt niet alle mensen kut hoor. Als ik iemand niet leuk vind, praat ik er gewoon niet mee.’
‘Nee oké, maar als je zelf een feest geeft, dan bepaal je al die dingen dus zelf!’
– ‘Da’s waar. Maar hoe wil je dat gaan doen dan?’
‘Nou, ik heb het nog niet helemaal uitgewerkt natuurlijk, maar ik ken wel een paar van die tentjes die je af kunt huren.’
– ‘Maar het wordt dan niet weer zoals dat andere feest hè, dat van je broer toen?’
‘Je bedoelt dat happy hardcore/90’s feest? Nee, zo wordt het niet.’
– ‘Daar was echt geen reet aan namelijk.’
‘Nee, dat had hij even helemaal verkeerd ingeschat. Maar dat zal ons dus niet overkomen.’
– ‘Gelukkig. Maar hoe wil je het dan doen?’
‘Nou, dus een goed tentje vinden en dan maken we gewoon lijstjes met mensen die allemaal mogen komen.’
– ‘En hoeveel worden dat er dan?’
‘Een stuk of 100?’
– ‘Is dat niet heel weinig? Of juist heel veel?’
‘Nee joh, het is precies goed.’
– ‘Oké. En wat voor muziek komt er dan?’
‘Jeffrey is DJ weet je nog? Hij draait tegenwoordig op best wel coole feesten.’
– ‘Dus die gaat dan draaien? Wil hij dat?’
‘Natuurlijk.’
– ‘Oké. En hoe gaan we het dan verder regelen met drank enzo?’
‘Nou, ze hebben in die tent gewoon een bar, dus iedereen betaalt z’n eigen drankjes.’
– ‘Maar wordt het dan niet alsnog duur?’
‘Niet zo duur als in het echt.’
– ‘Oké. En moeten ze dan ook entree betalen?’
‘Misschien een tientje ofzo? Ligt eraan hoe duur het is om dat tentje te huren.’
– ‘Hmm, oké.’
‘En we gaan flyers maken met daarop alle info over het feest. En het moet ook een naam krijgen.’
– ‘Had je die al bedacht?’
‘Nee, maar het moet wel iets cools zijn. Iets met ‘fuck’ en dan een ding ofzo.’
– ‘Fuck een ding?’
‘Ja of weet ik veel, je hebt toch zo’n feest op zondag, Fuck Mondays? Of laatst zag ik een feest een paar dagen voor oud & nieuw en dat heette Fuck Oud en Nieuw. Of Fuck New Years Eve. Fuck NYE, zoiets.’
– ‘Fuck stupid parties!’
‘Precies, maar dan iets cools.’
– ‘Oké. En wat wordt mijn rol in dit geheel?’
‘Voorlopig ben je vooral klankbord.’
– ‘Klankbord?’
‘Ja, dus ik zeg allemaal dingen tegen je en dan moet jij zeggen wat je ervan vindt.’
– ‘Oké. En doe je daar dan iets mee?’
‘Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk doen we dan alle dingen die ik heb bedacht en mag jij de kutklusjes doen.’
– ‘Hmm, jammer. Maar wel eerlijk van je.’
‘Zo ben ik. Fuck femelarij*.’
– ‘Fuck dat inderdaad.’

 

* Schijnheiligheid

Bezigheidstherapie

Nederlanders zijn het depressiefste volk van Europa. BAM. Die hakt erin. Door de wereldwijde bevolkingsgroei en vergrijzing van de afgelopen 20 jaar is het aantal mensen dat een leeftijd heeft waarop depressie het meest voorkomt, toegenomen. Kennelijk is dat dus met name op latere leeftijd. Psychiater Jan Swinkels probeert, door te stellen dat we van nature een somber volk zijn, de uitkomst van de door de Universiteit van Queensland uitgevoerde Global Burden Disease 2010 studie enigszins te relativeren.

Nou Jan Swinkels, mislukt! Toegegeven, ik ben iemand die meestal meer bomen ziet dan bos, wiens glas eerder half leeg en vies en gebarsten is dan vol en die zelden on the bright side of life lookt omdat deze wordt overschaduwd door non-stop gepeins en overwegingen, maar op een dag als deze, waarop de zonloze hemel apocalyptische trekjes á la The Matrix vertoont, komt een dergelijk bericht hard aan. De vraag die hieruit volgt is dan ook of we nu echt zo depressief zijn, of dat de uitkomst van dergelijke onderzoeken ons dat maakt.

Natuurlijk zijn zulke onderzoeken gebaseerd op gemeten medische en sociologische data, maar net als bij het geluksrapport van twee maanden geleden, staan er bij alle analyses voetnoten en bijschriften waarmee de wetenschappers zich kwijten van enige verantwoordelijkheid voor hun bevindingen, die uiteraard wel het resultaat zijn van gedegen wetenschappelijk onderzoek, maar allemaal met een eetlepel zout geïnterpreteerd dienen te worden.

Wacht eens even… Bleek uit het hierboven genoemde World Happiness Report niet dat Nederlanders het op drie na gelukkigste volk ter wereld zijn? Moment, ik lees het even terug.

Verdomd! Ik heb er zelfs nog een artikel aan gewijd: ‘Nederlanders zijn het op drie na gelukkigste volk ter wereld’. Het staat er echt! Hoe nu verder? Ben ik nou gelukkig, correctie: het op drie na gelukkigst van de wereld, of het op nul na depressiefst van Europa? Ik ben nu vooral in de war.

Het geluksrapport trapte hoofdzakelijk open deuren in en kon als volgt samengevat worden: wie blij is, is blij, wie dat niet is, is dat niet. Bedient het depressierapport zich van dezelfde zonneklare logica, of is daar sprake van een diepere onderzoekslaag die ik in mijn initiële misère over het hoofd heb gezien? Feit: in 2010 werd 10% van de levensjaren die wereldwijd in ziekte werden doorgebracht toegeschreven aan depressie. In Nederland is dat 16%. Feit: per 100.000 levensjaren brengen wij er 1850 depressief door. Dat is het hoogste van Europa. Ik lees verder, maar vind nergens iets over de oorzaken van onze collectieve depressie. Niks over het weer, de economie, ons toenemende lichaamsvet of de staat van het Nederlandse clubvoetbal… NIETS. Wel wordt er, zoals het een sociaal-emotioneel generaliserende studie betaamt, nog wat meer relativering in de onderzoeksresultaten aangebracht, zodat de mensheid er vooral geen enkele conclusie aan zal verbinden. Door een ‘onzekerheidsmarge’ is het namelijk niet zeker ‘dat de hoog en laag scorende landen significant afwijken van het wereldgemiddelde’, aldus onderzoeksleidster Alize Ferrari.

O…

In 2010 en 2011 zijn er (natuurlijk) vergelijkbare onderzoeken uitgevoerd. Daaruit bleek dat Finland het op één na ‘beste’ land was om in te wonen en dat Finnen het op één na gelukkigst waren (na de Denen) en dat terwijl het daar bijna altijd donker en ijskoud is! Verder bleek dat de hoge dosis geluk van een land vaak gepaard gaat met een andere opmerkelijke statistiek: een hoog zelfmoordpercentage. Dit wordt door wetenschappers toegeschreven aan de situatie in een land met overwegend gelukkige mensen, die de ongelukkige mensen zich extra ongelukkig doen voelen, omdat die voortdurend geconfronteerd worden met geluk waarbij hun ongeluk schril afsteekt. Zo kan het gebeuren dat het zonnige Hawaii, de op één na gelukkigste staat van de VS, het op vier na hoogste zelfmoordpercentage heeft, terwijl wisselvallig New York, die plek 45 inneemt in de geluks-Top 50, het laagste aantal zelfmoorden kent van het hele land.

Op de vraag van de BBC aan Laura Stoll, onderzoeker bij NEF’s Centre for Well-being, waarom dit zo is, antwoordt ze: ‘The truth is we really don’t know’. Hèhè, eindelijk een beetje truth.

Met andere woorden, ergo, vis á vis: er is een goede mogelijkheid dat dit en alle vergelijkbare studies niet zoveel zeggen. Men weet namelijk, zelfs na jaren onderzoek, toch niet echt waarom mensen zich voelen zoals ze doen, omdat gevoel uiteindelijk nooit helemaal te rationaliseren is. Daar dit op zich al een rationalisering is van iets wat ik denk te voelen, raadt ik u aan deze claim vooral te relativeren.

Moeten we in de toekomst maar stoppen met dit soort onderzoeken? Ach, ik lees weleens dat er tegenwoordig veel te veel mensen studeren, dus misschien moeten we ze maar beschouwen als bezigheidstherapie voor al die overbodige alumni.

Miljoenenjacht

Er heeft afgelopen weekend een kleine tragedie plaatsgevonden. Ik heb het zelf niet gezien, maar kennelijk heeft ene Arrold bij het spelprogramma Miljoenenjacht per ongeluk de rode knop ingedrukt waardoor hij met slechts 125.000 euro naar huis ging. ‘Slechts 125.000 euro?’ hoor ik u denken. Slechts ja.

Ik zal u niet vervelen met een college over de opzet van het spel, maar om de tragiek in haar volledigheid te kunnen ervaren, is enige voorkennis, voor zover u die nog niet bezit, wel vereist. Het spel begint met honderden mensen, die na allerlei voorrondes vol meerkeuzevragen worden gereduceerd tot één finalist. Deze mag 1 van 26 goudgele koffertjes kiezen, met daarin geldbedragen variërend van 1 cent tot 5 miljoen euro. Het vervolg van het spel is even simpel als geniaal: de speler moet van de overige koffertjes, die verdeeld zijn onder de 25 kandidaten die de finale net niet hebben gered, steeds een exemplaar laten openen. Dit doet hij of zij in de hoop dat de koffer een laag bedrag bevat, zodat de waarde van het eigen koffertje steeds hoger wordt. De kans dat daar een hoog bedrag in zit neemt immers per weggespeelde fooi toe!

De waarde van het koffertje van de finalist wordt steeds bepaald door ‘De Bank’, een almachtig instituut dat schittert door fysieke afwezigheid, maar na iedere ronde een bod doet op de finalistenkoffer. Met een beetje mazzel, want dat is in principe de enige kwaliteit die je tijdens dit proces hoeft te bezitten, verkoop je de koffer uiteindelijk voor een goede prijs, dus voor meer dan wat deze waard is.

Mocht het bijvoorbeeld voorkomen dat de enige overgebleven bedragen 1 euro, 10 euro en 1 miljoen euro zijn en de bank biedt 100.000 euro voor je koffer, dan is dat een bod om goed te overwegen. Er is immers een kans van één op drie dat je een miljoen in je bezit hebt, maar een twee keer zo grote kans van niet (moeilijker maak ik het mezelf vanwege mijn gebrekkige rekenkundige vermogens maar even niet). Dat dit spel per aflevering gemiddeld 2 miljoen kijkers trekt, komt natuurlijk door de betrokkenheid die je thuis op de bank voelt met de kandidaat in de studio. Wat zou ik doen? Wat zegt mijn gevoel? Wat zegt mijn mazzel? In een geval zoals dat uit het voorbeeld zou ik middels een druk op de rode knop het bod van de bank aannemen en hopen dat er een armzalige euro in mijn koffer zit. Om iedereen nog wat meer te tergen, wil Linda de Mol dat laatste natuurlijk wel wéten. Dus speel je het spel dan als een malloot door, om te zien of je niet alsnog met een enorm spijtgevoel de studio kunt verlaten. Soms gebeurt dat wel, zoals toen Jan een bod van 460.000 euro accepteerde, terwijl hij 5 miljoen in de koffer had zitten, en soms gebeurt dat niet, zoals toen Helma bijna andehalf miljoen euro won, terwijl haar koffertje slechts 1000 euro bevatte.

Zondag was de situatie als volgt: banketbakker Arrold had koffertje nummer 17 gekozen op aanraden van zijn zoon die op de 17e jarig is en had gedroomd dat daar 5 miljoen in zou zitten. Arrold speelde als een echte geluksprof geen van de hoge bedragen weg en kreeg halverwege de finale een bod van 125.000 euro. Nu u volledig op de hoogte bent van de werking van het spel, is het niet moeilijk om in te schatten dat Arrold hier door had moeten spelen. In zijn nervositeit vergat Arrold echter het plastic kapje over de rode knop te schuiven, als teken dat de bank het bod in haar absente derrière kan steken, en drukte hij pardoes op de rode knop. Voorzichtig applaus, verontwaardiging alom. ‘Op het moment dat ik sla, heb ik het idee dat ik het fout doe,’ zegt Arrold. ‘Nou, dan doen we toch net of je het niet gedaan hebt,’ is Linda optimistisch. ‘Kan dat?’ vraagt Arrold. ‘Ja dat weet ik niet, dat ga ik even vragen.’

Het is nog nooit eerder gebeurd, dus moet de notaris uitkomst bieden. Mag Arrold door? Het was immers niet de bedoeling. Het waren de zenuwen! De notaris vindt het ‘bijzonder spijtig’ maar ‘de reglementen zijn de reglementen’ en ‘gedrukt is gedrukt’. Daar is geen speld tussen te krijgen. ‘Helaas,’ voegt hij er nog aan toe. ‘Helaas helaas,’ zegt Linda relativerend. Ze geeft toe dat het een ‘rare situatie’ is, maar feliciteert hem toch hartelijk met de 125.000 euro. Geen misselijk bedrag! Maar ze gaan ‘wel het spelletje afmaken’ alsof Arrold niet net de meest gruwelijke fout van zijn leven heeft gemaakt. Arrold maakt koffer na koffer open en natuurlijk blijkt uiteindelijk dat hij de 5 miljoen al die tijd in zijn bezit had. Of ‘de reglementen’ echt gewoon ‘de reglementen’ zijn en of de ongelukkige handeling van Arrold de notaris, die als enige wist wat er in de koffer zat, niet gewoon goed uitkwam, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat Arrold die nacht slecht heeft geslapen en dat zijn zoon over profetische gaven beschikt.

Op internet is er inmiddels een petitie gestart om Arrold het spel over te laten doen. Omdat er momenteel zoveel op hem afkomt, is hij daar verder niet mee bezig. Hij probeert de gemiste kans los te laten. Ja, het scheelt wel een paar nullen en straks staat hij weer gewoon in de bakkerij, maar het is toch een heel mooi bedrag en het gezin is supergelukkig en er is nu geld voor de verbouwing van het huis en die lang gekoesterde wens om op safari naar Afrika te gaan.

Maar stel dat…

Knapperd

‘Hallo Oscar, ga lekker zitten.’
– ‘Bedankt Tim, dat zal ik doen.’

Oscar gaat zitten.

– ‘Zo, hèhè.’
‘Zo. Hoe gaat het?’
– ‘Nou, over het algemeen wel goed.’
‘Over het algemeen?’
– ‘Ja. Er is wel een klein dingetje.’
‘O, wat dan?’
– ‘Nou, ik heb dus een goede vriendin en die is best leuk hoor, maar zij is laatst een weekje naar de Algarve geweest en…’
‘O, wat heeerlijk!’
– ‘Ja, ik ben er zelf nooit geweest, maar het schijnt inderdaad mooi te zijn.’
‘Goed, ga verder.’
– ‘Ja, jij onderbreekt me.’
‘Uhu, ga verder.’
– ‘Naja, die was daar dus en ze kwam terug met een heerlijke teint. Maar ze had daar natuurlijk ook allemaal foto’s gemaakt en toen had ze die op Facebook gezet.’
‘Doen meer mensen hè.’
– ‘Ja, dat weet ik, maar ze had één van die foto’s ingesteld als profielfoto, eentje dat ze zo op een veranda staat, aan zee, met dus die teint en duinen en een meeuw op de achtergrond.’
‘Aha. En toen?’
– ‘Nou, toen kreeg ze dus ineens heel veel likes, terwijl de foto’s daarvoor nooit zoveel likes kregen.’
‘Vanwege de meeuw denk je?’
– ‘Nee. Waarom zou iemand een meeuw liken?’
‘Weet ik niet.’
– ‘Precies, dat weet je niet, omdat het niet gebeurt.’
‘Dat weet jij ook niet. Er kan vast weleens iemand ergens een meeuw geliked hebben.’
– ‘Dat is waar. Maar toch vermoed ik dat dat niet de reden was voor de vele likes van haar profielfoto.’
‘Snap ik, is waarschijnlijk ook niet zo. Ga verder.’
– ‘Ja, maar dat was dus nog niet eens het ding waar ik het over wil hebben, de reden dat ik hier zit.’
‘Vertel.’
– ‘Nou, dat ben ik dus aan het doen. Er was ook iemand die als comment bij de foto ‘Moooooiii’ schreef. Met veel te veel o’s en i’s.’
‘Mmm… Ik denk omdat diegene wilde aangeven dat hij of zij de foto mooi vindt.’
– ‘Ja, dat snap ik, en het was een meisje, maar dat was nog niet het ding. Er waren namelijk nog wel meer mensen die dat soort fratsen uithaalden, zoals leuk met een overschot aan eu’s en k’s en beauty fonetisch gespeld. Maar er was ook iemand en die zei dus dat woord, iets wat ik wel vaker zie. Een woord dat al zijn betekenis is verloren, als het die ooit al had.’
‘Welk woord dan?’
– ‘Dat ga ik nu dus zeggen: Knapperd.’
‘Knapperd?’
– ‘Knapperd ja. Mensen gebruiken het te pas en te onpas en veel te vaak. Knapperd. Iemand ziet er voor de verandering misleidend leuk of mooi uit en dan is het meteen knapperd dit, knapperd dat, knapperd zus, knapperd zo. Terwijl ik het zeg, voel ik dat het een compleet loos woord is. Knapperd.’
‘Knapperd.’
– ‘Knapperd ja. Wat betekent het eigenlijk?’
‘Nou ja, je gebruikt het natuurlijk om aan te geven dat iemand knap is.’
– ‘Ja precies, knap IS. Alsof het iets is wat je aan het doen bent.’
‘Maar een liegerd IS toch een leugenaar? Een stiekemerd DOET toch stiekem?’
– ‘Misschien ligt het aan die uitgang, – erd. ‘Mooierd’, ook zoiets.’
‘Ik vind eigenlijk dat je je een beetje opwindt om niets.’
– ‘Dat zal best Tim. En misschien heb je ook wel gelijk, maar ik merk gewoon dat het me enorm irriteert.’

Er volgt een korte, licht ongemakkelijke stilte.

‘Heb je wel goed geslapen? Of ben je gewoon een beetje een chagrijnerd?’
– ‘Hou je bek Tim.’
‘Oké.’