Steen en staal

Ik was laatst bij Massive Attack en dat is deze stad ook, een massive attack. Meestal als ik in New York aankom kom ik aan in Brooklyn en dan moet ik vlak na aankomst even naar de waterkant lopen om ‘m te zien, de stad. De sprawl. Dat uitgestrekte urbane landschap dat niet door mensen gemaakt lijkt. Wij mensen zijn maar klein. We zijn maar minieme stukjes mensheid, individuele onderdelen die niet in staat geacht mogen worden om zo’n plak beton en staal neer te leggen.

Want dat is het hoe het lijkt, alsof New York is neergelegd en opgebouwd door reuzen. Reuzenlego. Het is uit de keiharde grond ontsproten en kan niet meer terug of opzij. Daarvoor is het te massive.

De lichtjes ook. De lichtjes zijn massive. Een massieve verlichting die me doet begrijpen waarom zoveel films zich hier afspelen en waarom in films zo vaak is geprobeerd om deze stad te vernietigen. Independence Day, Batman Rises, The Avengers; het doel van de kwaadwillenden is om deze stad, het ultieme menselijk bouwwerk, met de grond gelijk te maken. Want als dat lukt, kan alles vernietigd worden. Dan is de rest een eitje.

Het is de arrogantie ten top. De mensheid die gedacht heeft dit zomaar op de aarde neer te kunnen kwakken zonder daar de consequenties van te hoeven ondervinden. Misschien denkt de mensheid dat ook helemaal niet – heeft ‘de mensheid’ überhaupt geen eensluidende gedachtes – en is de stad een uiting van zelfdestructieve megalomanie. In minder pretentieuze bewoordingen: het is fucking geflipt en juist ónmenselijk dat ‘we’ dit hebben gemaakt.

Ik was gisteren (en vandaag) zo vroeg wakker dat ik ontbeet voor de rest dat deed en ik over de Williamsburg Bridge wandelde met overenthousiaste joggers en orthodox joodse moeders (dat hebben die op het oog diverse menssoorten kennelijk met elkaar gemeen, voor dag en dauw New Yorkse bruggen oversteken. Ik zit ergens tussen de twee soorten in).

Ik liep Bedford Avenue uit, besteeg de brug en bleef lopen, zigzaggend tot aan Union Square. Al wat ik tegenkwam was gemaakt van steen en staal; de hardste dingen, gebouwd door de zachtste handen. Het is ongelooflijk, dacht ik voortdurend, ongelooflijk en niet kloppend dat mensen dit hebben geconstrueerd. Het gaat maar door. Eindeloos en ‘eindelijk’, denk je, als je eenmaal bent waar je wilde zijn. En dan gaat het nog verder.

Mensen zijn vreemde wezens. Zeker hier, op Bedford Avenue, die ze met earpods in afstruinen. Alsof een regisseur ‘Action’ zei vlak voor ze de metro uitkwamen en ze aan het einde van de straat weer omkeren, tot in het oneindige, in zichzelf mompelend, marcherend over de stoepen en langs de etalages.

Het is hier duur, mensen werken zich kapot om er te kunnen wonen. In dat proces vervreemden ze. Van elkaar, van zichzelf. Maar dat gebeurt natuurlijk al veel eerder, met de aanleg van het steen en staal.
———-
Tijdens het schrijven vroeg ik me af hoe vaak New York inmiddels vernietigd is in films. Gelukkig is er internet.

The Remains of the Day

Hoeveel videobanden ik in mijn leven heb gehuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik vaak videobanden huurde en dat de films werden voorafgegaan door voorfilms, oftewel trailers, die je in de bios ook ziet. Trailers, of voorfilms, zijn een belangrijk onderdeel van de pret of voorpret van het kijken van een film. Als ik een recentelijk op videoband uitgebrachte film, oftewel ‘dagfilm’ huurde, waren de voorfilms van nóg nieuwere films, die nog niet te huur waren. Ik huurde ook weleens oudere films en dan was dat niet zo. Dan waren de trailers aankondigingen van een allang voorbijgeraasde trein, hoewel ‘de dingen’ in die tijd (mid jaren ’90) nog helemaal niet zo snel gingen.

Een van de voorfilms die toentertijd (ik gok 1993) tot de verbeelding sprak was die van ‘The Remains of the Day’ met Anthony Hopkins. Hopkins had twee jaar daarvoor furore gemaakt met ‘The Silence of the Lambs’ en ik was in die jaren nog zo jong (8-10) dat filmsterren in mijn perceptie vaak versmolten met de rollen die ze vertolkten. Arnold Schwarzenegger wás de Terminator. Tom Hanks wás Forrest Gump. Anthony Hopkins wás Hannibal Lecter. Ik vond het dan ook maar vreemd dat de kannibalistische psycholoog hier ineens de butler was van een Britse Lord in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer een acteur of actrice indruk op me had gemaakt wilde ik graag meer films met hem of haar kijken. Ik maakte dan niet zelden de fout te verwachten dat ik de acteur weer zou zien als het karakter dat ik zo gaaf vond, in plaats van in een heel andere rol. Schwarzenegger was in Jingle All the Way níet de Terminator. Tom Hanks was in You’ve Got Mail níet Forrest Gump en Anthony Hopkins zou in The Remains of the Day geen Hannibal Lecter zijn.

Ik zeg ‘zou’, want ik had de film tot een paar dagen geleden niet gezien. Hij bivakkeerde al een tijdje op ‘mijn lijst’ op Netflix, maar ik snapte niet waarom. Waarom zou ik nu, in het tijdperk van drones en augmented reality, een film uit 1993 over een Britse butler willen kijken?

Kennelijk was er iets blijven hangen van mijn jeugdige verwarring. Ergens leefde nog de verwachting/hoop dat de butler de Britse lord na een psychologisch steekspel zou opdienen. Aan zichzelf, terwijl Clarice Starling, hier gespeeld door Emma Thompson, in afschuw moest toekijken.

Niets van dit alles. De film is een subtiel gecomponeerd drama over zelfverloochening en ingehouden gevoel. Een onuitgesproken tragedie, waarin een paar blikken van Hopkins aan het eind, die hier misschien wel zijn beste rol speelt, het hart aan diggelen slaan.

Had ik de film 25 jaar geleden leuk gevonden? Waarschijnlijk niet. Te sloom, te stil, te weinig explosies. Ook op de lange termijn zijn voorfilms dus belangrijk.

The Counselor

Eergisteren heb ik The Counselor gezien. Tenminste, ik heb hem eergisteren afgekeken. Op zondagochtend om precies te zijn. Met een fikse kater. Het eerste deel van de film keek ik twee avonden ervoor. Op vrijdagavond dus, toen de kater van de volgende dagen al in de maak was. Goed aangeschoten kwam ik thuis na een etentje. Het was nog niet laat, een uur of 23:30 en ik was kapot. Maar omdat ik vond dat het vrijdagavond was – iets wat volledig in overeenstemming was met de realiteit – en ik bovendien vond dat ik, omdat er een weekend vol vrijheden aan zat te komen, van die vrijdagavond gebruik moest maken, besloot ik nog wat meer bier en zelfs whisky te drinken om dat weekend in volle brakke glorie tegemoet te kunnen treden. Dat dit een slecht idee was, zal menigeen die de film heeft gezien kunnen beamen. Nuchter, uitgerust en in een staat van relatieve mentale stabiliteit is het al een behoorlijke beproeving om de door Cormac McCarthy geschreven en door Ridley Scott geregisseerde film te doorstaan, maar… Enfin, u begrijpt waar ik heen wil.

Voor de mensen die de film nog niet hebben gezien en dat uit masochistische neigingen nog wel van plan zijn, zal ik het plot hier niet teveel verklappen. Laten we het erop houden dat het een stijloefening in geweld en nihilisme is. Een geforceerde poging tot een existentialistische uiteenzetting over wat het is om keuzes te maken en hoe wij door het maken van keuzes nieuwe realiteiten creëren waaruit geen ontsnappen meer mogelijk is. Zoiets probeert het cryptische, overliteraire script van McCarthy ons te vertellen.

Geweld is één van de terugkerende thema’s in het werk van McCarthy, één van de grootste, nog levende, Amerikaanse auteurs. In zijn meesterwerk Blood Meridian uit 1985 voert hij, net als in The Counselor, een naamloos personage op door wiens ogen we de ogenschijnlijk zinloze, bloederige, zowat onmenselijke strooptochten langs de Amerikaans-Mexicaanse grens volgen van een bende onder leiding van Judge Holden. De ‘judge’ is nauwelijks een mens te noemen. Het is een karakter dat losstaat van tijd of menselijke kwetsbaarheid en symboliseert ‘de oorlog’ of meer algemeen het geweld dat inherent is aan de mens.

Waar dat boek een grimmig perspectief bood op het zo vaak geromantiseerde Wilde Westen en ons toont dat de ontstaansgeschiedenis van het huidige Amerika met het nodige bloedvergieten gepaard is gegaan, handelt The Counselor over de moderne, Westerse mens en zijn onstilbare honger naar geld. De film wordt bevolkt door een immorele, gewelddadige, egocentrische verzameling karakters die slechts geleid wordt door hebzucht en daar uiteindelijk de rekening voor betaalt. ‘The judge’ wordt in deze gesymboliseerd door het Mexicaanse drugkartel, wat genadeloos handelt op het moment dat de deal met The Counselor, een succesvol advocaat die zich door zijn cliënt Reiner laat verleiden tot een lucratief uitstapje in het criminele circuit, mislukt. In het restant van de film zien we de meeste karakters op hun onvermijdelijke ondergang afstevenen, daarbij niet zelden hun hoofd verliezend.

Na afloop was ik boos. En, toegegeven, geshockeerd. Boos om het veel te grove geweld, het gebrek aan moraal, het nihilisme, de emotieloosheid, de veel te lange dialogen vol krampachtige filosofische uitweidingen en geforceerd symbolisme. De karikaturen van personages. Hun kapsels. De passiviteit van de hoofdpersoon. De kille regie. Boos omdat er zoveel talent aan een film heeft gewerkt die uiteindelijk de plank volledig misslaat. Het is No Country For Old Men (naar een boek van McCarthy), maar dan zonder de humor en het gevoel voor drama van The Coen Brothers. Die film bevatte nog een moreel centrum (Tommy Lee Jones) waaraan je je als kijker kon vastklampen. En aan het einde van The Road (ook van hem. Wat een baas hè?) vindt het jongetje in ieder geval een gezin waarmee hij verder kan. Hij wordt niet, net nadat zijn vader overlijdt, in stukken gesneden door een passant puur om ons te onderwijzen in de willekeurige wreedheid van het leven. The Counselor heeft geen ziel, geen mededogen en al helemaal geen hoop. Het is fatalistische grimmigheid zonder troost, zonder herkansing.

Maar de film had dus wel effect. Woede; schok; er zijn genoeg regisseurs die films maken met slechts het opwekken van die emoties als doel. Dat zijn over het algemeen makers van horrorfilms, waarin de moraal onbelangrijk is en we simpelweg geacht worden te gillen en broekplassen van angst. Wanneer een film zich probeert te gedragen als een filosofisch manifest, maar verzandt in een orgie van geweld, zoals The Counselor dat doet, kan er gesproken worden van een mislukking.

En toch hè… Toch was ik er behoorlijk van ontdaan. En toen vroeg ik mezelf heel even af of de makers niet juist geslaagd zijn in hun opzet. Dat onze gulzige, gewelddadige, nietsontziende aard zo diep in ons geworteld zit dat deze onherroepelijk deel van ons uitmaakt, of we dat nou leuk vinden of niet. Jaarlijks worden er duizenden mensen afgeslacht in de Mexicaanse drugsoorlog. Dit is gewoon iets wat er gebeurt in die contreien. Is mijn ongenoegen om daar een film over te zien niet gewoon een ontkenning van een realiteit? Een vlucht van de duivelse kant van de mens, die haar eigen hel hier op aarde heeft geschapen en niet in een permanent brandend hiernamaals?

Ik blijf toch bij ‘nee’. Een film over slechte mensen die zich slecht gedragen en daar vervolgens meedogenloos voor worden gestraft leert mij niets. Dat ze zich tussen het bloedvergieten door laven aan pseudofilosofisch geblaat maakt het geheel zelfs een pijnlijke vergissing. Speel open kaart en noem het Saw 18 of 19 of 100 en probeer ons niet te verleiden met de belofte van een sexy, gestileerde, dynamische plus ook nog eens morele thriller. Eenzijdig hoofden afhakken en Cameron Diaz laten klaarkomen op de voorruit van Javier Bardems Ferrari (nu wil iedereen ‘m natuurlijk zien) is geen dynamiek, het is een vorm van sadistische masturbatie.

Goed, dat moest er kennelijk even uit. Om de opwinding wat te laten zakken, heb ik gisteravond Ghostbusters gekeken. Ook bloedstollend, maar wel met een heldere, hoopgevende boodschap:

If there’s something strange
in your neighborhood
Who ya gonna call?
GHOSTBUSTERS