Asocialicitatiegesprek

‘Eén van de eisen die wij aan onze werknemers stellen, is dat zij tijdens het op- en afbouwen van de markt over grote afstand en met plat accent banale kreten als ‘Truus, kom je zo nog effe bij me op schoot zitten?’ en ‘Pas op voor m’n paal!’ naar collega’s en al wie het niet horen wil schreeuwen. Herkent u zich daarin?’

‘Jah.’

‘En racet u graag met kleine heftruckjes over men noeme een Albert Cuypstraat, daarbij te pas en te onpas toeterend naar alles wat leeft?’

‘Jah.’

Verder verlangen wij van u een buitensporig agressieve houding ten aanzien van eenieder die het in zijn of haar botte harses haalt om over de markt te fietsen terwijl u deze op lawaairecordverbrekende wijze aan het afbouwen bent.

‘Geen probleem.’

‘U schuwt daarbij ook geen dreigend gedrag, zoals het op het nippertje niet aanrijden van mensen met voorgenoemd heftruckje, of het vlak langs het hoofd van niets vermoedende fietsers werpen van allerlei gereedschap, zoals tangen en sleutels, teneinde de verwaande, met hun opleiding en beschaving en strakke broeken koketterende lokale yuppen en studenten flink te verwonden.

‘Ehh… Ja. Nee. Is goed.’

‘Gefeliciteerd, u hebt de baan.’

De man die alleen maar foute dingen zei

In de sportschool verandert over het algemeen niet zoveel. Ja soms, iets kleins. Zoals de deurknop van de mannenkleedkamer. Dat was eerst gewoon een klink en nu is dat een knop. Die klink was toch lam, dus praktisch verandert er niets. Soms staat het omkleedbankje ergens anders, een halve meter naar rechts of links, maar dat is meestal niet van lange duur. Mensen in mijn sportschool houden dingen graag hetzelfde, allicht één van de redenen dat ik er al vijf jaar lid ben.

Laatst was er ineens wel allemaal heisa. Grote kerels met grote schoenen en vuile overalls probeerden een airconditioning te installeren, maar dat ging niet al te soepel. De ventilator hing prima, maar de motor haperde en moest worden afgedekt met een zeil, zodat er geen water van de wasbak in terecht zou kunnen komen. Waarom dat ding precies náást/onder de wasbak geplaatst moest worden, was me niet helemaal duidelijk, maar het was al gebeurd en verder niet mijn project of initiatief dus hield ik me op de vlakte.

Nee echt, sorry, ik ga dan niet tegen die gasten zeggen ‘Hé, waarom plaatsen jullie de airco schuin onder de wasbak? Dan kan er toch allemaal water in komen? Da’s toch niet handig? Kan je ‘m niet beter ergens anders…’ Dat vertik ik. Misschien dat anderen dat wel doen, dat overenthousiaste, oversociale slag mensen, maar ik ben en doe dat niet, klaar.

Maar nu is er dus een airco, een afzichtelijk ding met een KOMO-zak eroverheen. En een loeien dat het doet! Het loeit enorm.

Van de week was ik er weer. Er was één andere man in de kleedkamer die ik wel vaker zie. Hij kijkt altijd heel erg naar mij, wat ik daar regelmatig heb (niet per se een eer), maar is verder prima aardig, dacht ik. Hij heeft me nog een keer uitgelegd hoe ik een oefening moest doen, omdat ik kennelijk alles aan het ‘compenseren’ was met mijn armspieren en de kracht moest komen uit mijn ‘core’ want het is een oefening voor je ‘core’ en niet voor je armspieren. Ik schiet meestal in de instant haatmodus als iemand zich met mijn work-out bemoeit, maar hij bedoelde het goed en bracht het sympathiek, dus liet ik een vernietigende blik achterwege.

We stonden daar dus, omringd door artificieel geloei. Hij was al helemaal trainklaar, maar wilde alleen nog even zijn flesje vullen. Nadat hij dit had gedaan, was er een duidelijk gekletter hoorbaar. Ik kleedde me om alsof mijn neus bloedde (een uitdrukking die ik nooit heb begrepen. Als mijn neus bloedt, is er toch juist wél iets aan de hand?) en vermeed zijn poging tot oogcontact. Hij mompelde wat in zichzelf en toen keek ik maar op naar de wasbak. Er druppelde water uit de afvoerleiding, iets wat volledig in overeenstemming was met mijn auditieve waarneming. De man keek me schouderophalend aan. Ik besloot iets te zeggen.

‘Het is er niet echt op vooruitgegaan hè?’
– ‘Nee!’ lachte hij. ‘Zo laat zelfs een stel Polen het niet achter.’

Ik glimlachte geforceerd. Ander onderwerp.

‘De constructie met die vuilniszak en die airco is ook een beetje vaag.’
– ‘Ja! Dat doe je normaal alleen als je seks hebt met lelijke mensen.’

Mijn glimlach liet zich niet meer forceren. Het ongemak was te groot, het onderwerp kennelijk niet anders genoeg. Of zou hij op alles een fout antwoord geven? De man liep breed lachend en quasi stuiterend op zijn mintgroene, fluoriserende gelzolen de kleedkamer uit, op weg naar de apparatuur.

In de sportzaal zag ik hem nog een paar keer grijnzend naar me loeren, vast genietend van de KOMO-zak die hij zich in zijn fantasie bespaarde.

Yeti, ik geloof in jou

De mens probeert voortdurend en al heel lang de haar omringende wereld te begrijpen. Omdat dit vooralsnog niet echt is gelukt, heeft ze mythes bedacht. Ik praat hier over ‘de mens’ alsof ik er zelf geen ben, maar dat is niet waar, vraag maar aan mijn moeder. Ook ik poog voortdurend de mij omringende wereld te begrijpen. Een manier om dat te doen is schrijven. Schrijven schrijven schrijven, in de hoop dat er op een gegeven moment/af en toe een soort (dronken) waarheid op mijn schoot belandt. De spaarzame momenten waarop dat gebeurt zijn zowat orgastisch, maar zoals gezegd spaarzaam en dus verzin ik voornamelijk verhaaltjes om de ongrijpbare tijd door te komen.

Er zijn drie soorten mythes: de kosmogenische mythe, over de oorsprong van de mens en de kosmos en goden; de etiologische mythe, oftewel verklaringen voor culturele en natuurlijke verschijnsels en de eschatologische mythe over de ondergang van de wereld, zoals de joodse, christelijke en islamitische opvattingen over het einde der tijden, de opstanding van de doden en het Laatste Oordeel. Uitgaande van deze indeling valt de mythe van de yeti, ook wel bekend als migyur, ook wel bekend als Bigfoot of Sasquatch, in categorie twee.

Volgens de overlevering loopt de enorme, behaarde mensbeeraap al enkele millennia op onze aarde rond. Al in de vierde eeuw voor Christus wordt er melding gemaakt van een dergelijk wezen, maar hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat er iets leeft wat de wetenschap nog niet in kaart heeft gebracht, is er nooit hard bewijs gevonden voor zijn bestaan. Tijdens de expeditie die de basis vormde voor de documentaire Yeti: hunt for the wildman werd er wel een haar gevonden in een holle boom die volgens een koninklijke migyurjager bewoond zou zijn geweest door een migyur. Dat vermoeden zal vooral zijn ingegeven door het verlangen van de beste man om zijn beroep beschermen – hij heeft immers nog NOOIT iets gevangen -, want de haar bleek na uitvoerige testen aan de Himalayagoral toe te behoren, een uit de hand gelopen berggeit.

De mythe bleef dus in stand. Tot eergisteren. Een Britse wetenschapper heeft een vermeende yetihaar aan een dna-analyse onderworpen en kwam tot de verrassende bevinding dat deze een 100% match was met het dna van een ijsbeer die zo’n 40.000 jaar geleden in Noorwegen leefde. Professor Bryan Sykes haastte zich na zijn vondst te vermelden dat dit niet betekent dat er in de Himalaya prehistorische ijsberen bivakkeren, maar dat er waarschijnlijk wel een kruising tussen de oeroude ijsbeer en bruine beer bestaat die wij nog niet kennen en die al door zovelen, waaronder koninklijke jagers, voor verschrikkelijke sneeuwman is aangezien.

Na het initiële enthousiasme over het mogelijke bestaan van de yeti, werd ik na het lezen van de verschillende artikelen al snel overspoeld door een golf van ongefilterde melancholie. ‘There could be a sub-species of brown bear in the High Himalayas descended from an ancestor of the polar bear. Or it could mean there has been more recent hybridisation between the brown bear and the descendant of the ancient polar bear.’

Lekker boeiend.

Ik wilde geloven in het monster. In de fabel. In iets wat ik niet met een klik van de muis op mijn HD-scherm kan doen up-poppen, om het na 15 seconden verveeld weg te klikken omdat iets anders erom schreeuwt om aan- en weggeklikt te worden. Digitale wegwerpinformatie. Ik wilde geloven in iets wat wij heden ten dage nog niet kapot geanalyseerd hebben. Analyses die ons overigens niets vertellen, behalve dan dat er NIETS is en dat alles voor NIETS is. Eén grote, beklemmende, onontkoombare leegte…

Of, zoals Carl Jung het verwoordde:
‘Mythen hebben een vitale betekenis. Ze beelden niet alleen het psychische leven van een primitieve stam uit, maar ze zijn dat ook. Zo’n stam valt dan ook terstond uit elkaar en gaat ten onder wanneer ze haar mythische erfgoed verliest, precies zoals een mens, die zijn ziel verloren heeft. De mythologie van een stam is zijn levende religie, en het verlies daarvan is altijd en overal, ook bij de beschaafde mens, een morele catastrofe.

Anders gezegd: Professort Sykes’ mysterie oplossende theorie is een ramp van zielsvernietigende proporties. Er móét meer zijn dan alleen het fysische en tastbare, maar dat is er waarschijnlijk niet, dus verzinnen we het. Noem het een hang naar romantiek, sprookjes, of de angst voor allene nikserigheid. De Tibetanen noemen het ‘yeti’: magisch wezen.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Didactiek

Begrijp je het al?
– Ik begin het te begrijpen.
Je begint het te begrijpen?
– *Knikt*
Dus de beheersing van de stof bevindt zich in een aanvangsstadium, wat zich hopelijk ontwikkelt tot volledig begrip?
– (lachend) Ja.
Mooi, dan ben je op de goede weg.
– Jazeker.
Fijn zeg.
– Dat is zeker fijn.

(…)

Hoe gaat het met je woedeaanvallen?
*Haalt schouders op*
Gewoon z’n gangetje?
– Z’n gangetje?
Jij haalt je schouders op.
– Ja wat moet ik zeggen dan?
Hoe het ermee gaat. Of je er nog een hebt gehad, of dat ze juist absent zijn geweest.
– Absent?
Ja, als je een tijdje in het onderwijs werkt, gebruik je op een gegeven moment alleen nog maar dat soort termen.
– Dus als u uw vrouw vraagt hoe haar dag was, ‘overhoort’ u haar?
Zeg maar je.
– Dan overhoor je haar?
Ik ben niet getrouwd.
– Je vriendin dan.
Nee, dan overhoor ik haar niet.
– Pfff… Whatever…
Ben je nu geïrriteerd?
– Ja u zegt dat over die termen.
Je.
– Wat?
Je. Je zegt dat over die termen
– Ja precies, over die termen.

(…)

Maar ik laat haar weleens een proefwerk maken.
– Echt?
Nee.
– WEL GODVERDOMME KLOOTZAK MET JE KUTTIGE GEDOE WAT IS DIT TOCH MAN!
Hé hé hé…
– JA DE TERING MET UW KUTTIGE KLOOTBEK!
Je.
– WAT?
Zeg maar je.
– Met JE kuttige klootbek…

(…)

Het gaat nog niet helemaal soepel hè?
– Wat niet?
Met je woedeaanvallen.
*Haalt schouders op*
Hmm…

(…)

Ik laat mijn vriendin ook weleens nablijven.
– Wat moet ze dan doen?
Dat kan ik je helaas niet vertellen.
– O.
Misschien op een dag, als je achttien bent. Misschien kunnen we dan wel vrienden worden.
– Misschien wil ik wel geen vrienden met u worden.
Zeg maar je.
– Je.

Cherry fly

Terwijl ik de amechtige pogingen van Ajax om de Utrechtse muur te doorbreken bekijk, komt er met een horizontale rotgang een vlieg de huiskamer invliegen. Dit omdat het raam open staat. Dit omdat het lekker weer is. Het is 6 oktober.

Waar komt de vlieg vandaan? Wat noopt hem ertoe precies deze kamer in te vliegen? Het is een klein, dik, zwart zoemend ding, net zoals eigenlijk iedere andere vlieg. In een rechte lijn vliegt hij door de kamer, alsof hij heel gericht op zoek is naar iets. Een vlieg met een doel.

Het moment is snel voorbij. De vlieg is weg. We zijn nu drie dagen verder en ik heb hem niet meer gezien, maar het zal vast goed met hem zijn afgelopen. De balkondeur in de slaapkamer staat ook altijd open, dus misschien is hij daar wel naar buiten gevlogen. Op het balkon staat overigens ook een tomatenplant. HEERLIJKE tomaatjes hebben we er al van gegeten. Cherrytomaatjes, van die kleine. Vroeger at ik die weleens door ze stuk te bijten tussen mijn voortanden, maar dan was er altijd de kans dat het ding explodeerde en het tomatensap over de tafel (of waar ik dan ook zat, meestal aan tafel ja) spoot. Dat kon dan enorm vervelend uitpakken voor eventuele tafelgenoten.

Maar die dingen zijn erg lekker. Puur natuur. Ik heb er in ieder geval niks mee gedaan. Heb er vanochtend nog een paar kunnen plukken, waarschijnlijk omdat het nog zulk lekker weer is geweest de afgelopen week. Had ik al gezegd dat het oktober is?

Allemachtig wat zijn die dingen lekker. Het zou me niks verbazen als dat kleine, dikke, zwarte, doelgerichte stinkvliegje stiekem een paar van die tomaatjes heeft buitgemaakt. En weet je wat? Ik kan het hem niet eens kwalijk nemen. Zo lekker zijn ze.

Aan de Canta

Een paar jaar geleden werkte ik voor een jeugdserie van de VPRO. Productie assistent was ik en het werd me bijna fataal. Maar daarover later wellicht meer.

Op een gegeven moment was er op de set behoefte aan iets en werd die behoefte, zoals altijd als er behoefte aan iets was (omdat iemand dus iets was vergeten of kapot had gemaakt), mijn oor in getetterd door de opnameleider. We hadden een ‘Canta’ nodig. Ik, niet wetende wat dat was, vroeg het aan één van de productieleiders. ‘Zo’n invalidewagentje,’ antwoordde ze. ‘Meestal zijn ze rood.’ Meestal ja. Er zijn ook groene en anderskleurige Canta’s.

Wat mij de laatste jaren, of misschien altijd al opvalt, is dat de bestuurders van die apparaten nogal roekeloos door het leven gaan. Je zou daarbij kunnen denken dat er sprake is van ‘Een fok jullie en alles en iedereen’-mentaliteit, want ‘ik ben toch al invalide dus wat maakt het nog uit en als het effe kan, sleep ik nog wat van jullie 100%-jes met me mee,’ maar dat durf ik uit angst voor morele terechtwijzingen niet te beweren.

Desalniettemin doen die lui dus maar wat. Laatst kwam er zo’n ding heftig toeterend, half op de trambaan, half op het fietspad met een rotgang (ok, max. 45 km p/u, maar toch) de stoet fietsers waarin ik me bevond inhalen alsof er een scène van The Fast and the Furious 13: Even Faster and Furiouser and With No Legs At All werd opgenomen. De rechterzijspiegel bungelde als een door te vroeg ontploft vuurwerk afgescheurde duim aan de zijkant van het wagentje.

En een andere keer reed ik het Vondelpark uit, sowieso altijd een lastig punt, met auto’s en fietsers en trams en toeristentuig, en toen kwam er zo’n ding schijt aan alles hebbend tegen het verkeer in over het kruispunt geracet en kon ik maar beter maken dat ik wegkwam, wat ik dus maar deed.

Roekeloos.

Ik herinner me trouwens dat de vader van een klasgenootje van mij er ook een had en dat zijn grote broer daar dan met wat gasten in ging joyriden; je mocht er immers vanaf je zestiende met een brombewijs al in. Er was ook een meisje, oud-collega van een vriend van me, die in zo’n ding rondtufte. Ze doen het kennelijk ook goed als je regelmatig helemaal uit je plaat bent. En een parkeerplek is zo gevonden!

Waar ging dit verhaal ook alweer heen… O ja, ik moest toen voor m’n werk zo’n karretje vinden. ‘Hoe dan?’ ‘Ja, rij maar gewoon rond totdat je er een ziet’.

Naja, dat is dus niet gelukt.

Marktplaatselijk geweld

‘Het is een tijd van individualisering’, aldus bijna iedereen met een mening en stembanden de afgelopen tien jaar. Wellicht is het waar, wellicht ook niet. Ja, honderden miljoenen mensen zitten typend, spreekwoordelijk surfend, ofwel een minderwaardigheidscomplex dan wel megalomanie ontwikkelend thuis in hun eentje voor een scherm, maar tegelijkertijd is iedereen meer connected dan ooit en reizen wij heden ten dage sneller naar onze medemens op Fiji dan de in groepen levende oermens 30.000 jaar geleden naar de dichtstbijzijnde stam en haar grot.

Er zijn echter momenten waarop de moderne mens kuddevormende kwaliteiten tentoonspreidt waaraan het gemiddelde schaap nog een puntje zou kunnen zuigen. Het is vaak een opwelling van collectieve idioterie die de individuen verenigt, hoewel het uiteindelijke doel van die gekte ze juist weer van elkaar scheidt. Denk aan de Furby, iPhones, medisch verantwoorde koptelefoons van Dr. Dre, Hyves (om niet wéér Facebook te noemen) en de Tamagotchi (die ja). U weet inmiddels vast welk fenomeen ik bedoel: DE HYPE.

De laatste uiting van dit waanzin oproepende (of erdoor gedreven wordende) verschijnsel is het computerspel Grand Theft Auto 5, een naam die u de afgelopen week ongetwijfeld ergens voorbij heeft zien komen. Mensen lagen er dagen voor in de rij, in Amsterdam-Noord ontstond er een vechtpartij om wie ‘eerder’ was en in Londen werd een man die het spel net had gekocht op weg naar huis neergestoken en beroofd. Voor alle duidelijkheid: het is een gewelddadig spel waarin je aan de hand van missies geld en status kunt bemachtigen. Het lijkt er vooralsnog op dat liefhebbers van het spel zich in die ambities herkennen.

Toen ik negen werd, kreeg ik de eerste Nintendo (NES, 8-bit) voor mijn verjaardag samen met de dubbeldisk Super Mario Bros./Duck Hunt. Ik herinner me van de jaren daarna niet veel meer, behalve dat ik altijd op zoek was naar een prinses in nood, ik in mijn zoektocht werd gehinderd door een vuurspuwende draak en dat ik groeide na het eten van een rood-witgestipte paddestoel (nooit in het echt doen!). Verder was er een gemene hond die me uitlachte als ik te weinig eenden had vermoord en een boze moeder als ik na drie keer roepen me nog steeds niet had gemeld voor het eten. Afgezien van deze periode ben ik nooit zo’n gamer geweest, totdat ik Grand Theft Auto (GTA) ontdekte. Tien jaar geleden hebben mijn toenmalige huisgenoot en ik ons twee weken lang in pyjama laten meevoeren in de geprogrammeerde weelde en intriges van respectievelijk Liberty en Vice City. De voordeur stond altijd op een kier, zodat we niet open hoefden te doen voor de pizzabezorger en de collegezaal werd langzaam maar zeker een troebele herinnering, ontwrocht van de bestuurbare schijnrealiteit die ons omringde.

Enkele jaren later kwam GTA: San Andreas uit. Na een paar uur spelen besloot ik samen met een vriend dat het té realistisch was en we onze tijd beter in de kroeg konden verdoen. In GTA 4 uit 2008 liepen de rillingen me over de rug als ik weer eens iemand (on)opzettelijk had aangereden en het levenloze lichaam van mijn motorkap afgleed. Met de nodige weerzin heb ik dat spel toen toch maar uitgespeeld, ook omdat een scriptie schrijven zonder enige vorm van afleiding/beloning in de vorm van virtuele misdaden voor mij een te grote opgave bleek.

Vorige week dinsdag kwam het langverwachte vijfde deel uit. De recensies zijn lovend, de opbrengsten recordvermorzelend. Het spel is inmiddels overal uitverkocht en daar de levertijd bij de meeste winkels nu een week of drie bedraagt, is er op Marktplaats een heus GTA 5-handelsverkeer losgebarsten. In een poging het spel zelf te bemachtigen na een obsessie hernieuwend testpotje bij een vriend thuis, kwam ik fascinerende advertenties tegen. Zo geeft Coen uit Delft aan dat hij het spel een aantal keer heeft gespeeld maar het weg moet doen van zijn vriendin. Ene ‘action’ uit Kerkrade schreeuwt in hoofdletters dat ‘HET SPEL IS 3 DAGEN GELEDEN GEKOCHT!!ECHTER ENGELS GESPROKEN,WAAR IK NIETS AAN HEB!! NU WEG ERMEE 40 EURO!!’. Jasper uit Amsterdam ziet door de schaarste van het spel een mogelijke goudmijn en belooft dat ‘De eerste persoon die er €150 voor geeft sowieso heeft gewonnen!!’ Ik hoop voor Jasper dat hij het hoogste bod, een slordige zeven miljoen euro van Steven, niet te serieus neemt.

Er zijn ook redelijk wat mensen voor wie het zoek- en biedwerk te veel moeite is en die hopen dat verkopers hén zullen vinden met een schappelijk aanbod. Will uit Purmerend zoekt GTA 5 ‘Hier in de buurt’. Hij komt het ‘direct ophalen voor 50 euro’, maar dan moet het dus wel ‘in de buurt zijn’ en ‘GELIEVE ALLEEN NOORD HOLLAND’. Alsof dat nog niet genoeg stimulans is, maant hij de verkoper ‘snel te bellen’, inclusief uitroepteken. Daniel uit Nijmegen toont zijn groothartige kant door aan te geven dat hij ‘bereid’ is het spel op te halen, mits het ook ‘in de buurt’ is en je er een ‘1 te koop hebt’. Je kunt hem niet onredelijk noemen. Tot slot is er ook een enkeling die zijn ‘SAMSUNG GALAXY MEGA’ wil ruilen tegen een Playstation 3 + GTA 5. Ter bevestiging wil hij ‘EEN PS3 320 GB OF EEN 500GB RUILEN TEGEN MIJN SAMSUNG’ en besluit hij laconiek met ‘INTERESSE HOOR HET WEL……………’

Dan nu de vraag ‘wat kunnen we hiervan leren?’, los van het gegeven dat men op Marktplaats graag hoofdletters gebruikt. Nou, dat de Nederlandse handelsgeest onder invloed van de juiste impulsen nog springlevend is en we ons helemaal niet zo druk hoeven te maken om de economie. Er lijkt slechts een andere, virtuele wereld voor nodig te zijn om met creatieve oplossingen te komen. Zo heb ik net drie spellen gekocht á 45 euro, waarvan ik er twee zonder problemen kan doorverkopen voor 70, waardoor ik het spel straks bijna voor niks speel! Wacht eens even, ik maak dan zelfs vijf euro winst! Rekenen was nooit mijn sterkste kant.

De postbode. Er valt iets op de mat. Zo te horen een pakketje.
In mijn aanstaande herinneringen zal niet veel ruimte zijn voor iets anders dan dood, geweld en diefstal. Voor eventuele pogingen tot communicatie verwijs ik u naar 2014.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Dylan x Feinstein

Er is geen artiest over wie meer geschreven is dan Bob Dylan. Ook als ik lieg, is het nog steeds heel veel. Ongeveer net zoveel als over The Beatles, denk ik. Maar dat is niet echt ‘een artiest’, meer ‘een band’, dus nogmaals, en dit keer met volle overtuiging: BOB DYLAN IS DE MEEST BESCHREVEN ARTIEST ALLER TIJDEN. Hoe dan ook heeft het dus weinig zin om hier op de proppen te komen met ‘wist-je-dat’-jes over een man van wie ik eigenlijk maar weinig weet, zeker als je die kennis vergelijkt met die van al die andere mensen die zoveel meer over hem weten en hebben geschreven.

Dus kijk ik. Wat ik zie is een jonge, zelfverzekerde man die het één en ander overpeinst, de om hem heen veranderende realiteit overweegt en op zich in laat werken. De opgetrokken wenkbrauw doet vermoeden dat dit proces enig wantrouwen bij hem opwekt.

De foto diende als cover van Dylans derde studioalbum ‘The Times They Are a-Changin’’ en werd gemaakt in een periode die vervat werd in diezelfde titel (oké, toch wat feitjes). 1963 was het jaar dat John F. Kennedy vermoord werd en Martin Luther King zijn ‘I have a dream’-speech gaf. Het was het jaar dat een levensverzekeringsmaatschappij de smiley uitvond en The Beatles hun eerste album uitbrachten. Het was ook het jaar dat Dylan van de set van The Ed Sullivan Show wegliep omdat de producers hem verboden een politiek-satirisch nummer te spelen. Genoeg om over na te denken dus.

Dylan, een voornaam exponent van de popcultuur van de jaren ‘60, werd in een New Yorks penthouse door zijn vriend Barry Feinstein op intieme wijze gepotretteerd. In het overzichtswerk ‘Real Moments’ zegt de fotograaf in één van zijn spaarzame commentaren dat hij tijdens hun fotosessies wist dat hij ‘in the presence of genius’ was. Ergens anders claimt hij op titelverklarende wijze slechts geïnteresseerd te zijn in ‘capturing the real moments’.

Twee jaar na The Times They Are a-Changin’ deed Dylan zijn eerste ‘elektrische’ tour. Het leverde hem veel onbegrip en hoon op. Zo is in Martin Scorsese’s biografie ‘No Direction Home’ te horen hoe iemand tijdens een concert in Manchester hem voor ‘Judas’ uitmaakt. Dankzij wederzijds respect en vertrouwen was Feinstein in staat de mens achter Dylans protestzingende persona bloot te leggen. Dit vertrouwen werd door Columbia Records op een zeldzame manier beloond: Dylan mocht de foto zelf uitkiezen.

Hier zien we de ‘real’ Bob Dylan, een ingetogen filosoof die contrasteert met de opstandeling op het podium. Een jonge artiest die op een emotioneel beladen kruispunt in zijn carrière staat. Nog onbelast met, maar al peinzend over de ervaringen van de toekomst.

The line it is drawn
The curse it is cast
The slow one now
Will later be fast
As the present now
Will later be past
The order is
Rapidly fadin’
And the first one now
Will later be last
For the times they are a-changin’

Bekijk het artikel op I Shot The Band