Succesallergie

Het is genieten geblazen voor de Nederlandse sportfan. Zo laat ik me nu al anderhalve week volledig meeslepen door de weldadige dominantie van oranje topatleten waarop de rest van de schaatswereld zich stukbijt. Dit is kennelijk het resultaat van de inspanningen van de Nederlandse schaatsteams van de afgelopen vier jaar. De beloning is fenomenaal en, mits de schaatsers hun erwtensoep en pindakaas dopingvrij hebben genuttigd, volledig terecht, me dunkt. Maar niet iedereen is even blij met ‘ons’ succes. Er zijn mensen in hetzelfde land als waar al die fantastische schaatsers vandaan komen, die zelf ook schaatser zijn geweest, die vinden dat we te goed zijn. Dat onze klasse de spuigaten uitloopt en we daardoor de sport beschadigen. Dat als wij zo goed blijven, en de rest niet, het voor die minder goede rest niet meer leuk zal zijn om mee te doen en de kijkers door een gebrek aan spanning zullen weglopen (of de televisie uitdoen).

‘Wow’, dacht ik, ‘zijn we eindelijk ergens écht goed in, de beste zelfs, en dan is het nog steeds niet goed. Wat heet, té goed! Hoe kunnen we dan ooit echt goed in iets zijn? Hoe lang is iets goed, voordat het slecht wordt? Waar zit de rand van de emmer van klasse, en na hoeveel succesdruppels loopt deze over?’

Volgens Bart Veldkamp, de van oorsprong Nederlandse, maar nu in België werkzame schaatscoach, moeten we onze schaatskennis met het buitenland delen. Wij zijn namelijk steeds beter geworden en de anderen steeds slechter. Als die trend zich voortzet, zal de sport nog meer aan populariteit inboeten en misschien zelfs in gevaar komen als Olympische discipline. Jochem Uytdehaage, die zelf alles won in 2002, valt Veldkamp bij. Het is volgens hem leuker om een medaille te winnen in een sterk deelnemersveld, dan zonder schijnbaar veel moeite medailles ‘binnen te harken’, zoals we nu doen. We hebben ons de afgelopen jaren kennelijk enorm ontwikkeld en het buitenland niet. Dat wordt tijdens dit toernooi op pijnlijke wijze duidelijk en is iets waarvoor we onszelf eens goed in de spiegel aan moeten kijken.

Niet veel later dacht ik iets anders: ‘Wacht eens even, dit is complete bullshit.’ Alleen Nederlanders kunnen zo redeneren. En Britten misschien. Die hebben eerst alle sporten bedacht, zijn ze toen als heuse sportmissionarissen aan alle sportloze naties gaan uitleggen en worden sindsdien alleen nog maar verslagen in hun eigen disciplines.

We lijden aan dezelfde succesallergie. Het is een soort intrinsieke schaamte voor de overwinning, waardoor het al zo vaak ‘net niet’ was in plaats van ‘net wel’. Het is een schaamte die de Duitsers en Amerikanen niet kennen. Zij kunnen vol trots genieten van een prestatie waarvoor ze hard hebben gewerkt. Natuurlijk gebeurt dat regelmatig met een dosis nijdopwekkende arrogantie, maar het is een eigenschap waarvan wij best wat meer zouden mogen bezitten. Het lijkt mij in ieder geval een stuk gezelliger en aangenamer dan iedere keer dat calvinistische schuldgevoel.

Oké, dus we heersen nu een keer. Als dit de komende vier Spelen zo doorgaat, beloof ik tegen die tijd met een pak flyers en wat instructievideo’s op pad te gaan om de onontwikkelde schaatsnaties bij te scholen, maar zo ver is het niet. We pieken nu gewoon eens op het juiste moment, iets wat zelden gebeurt, in welke sport dan ook. En als het al gebeurt, kiezen we nog weleens de verkeerde baan of laten we ons in de finale de kaas van het brood eten door de Duitsers of de Argentijnen of de Spanjaarden en dan hebben we niks en zijn we collectief depressief, een gevoel waarmee we kennelijk meer vertrouwd zijn.

Maar wees gerust, beste succeshekelaars; het is vast slechts een kwestie van tijd voordat we weer op tragische wijze iets verliezen. Tot die tijd laaf ik me aan de suprematie van onze titanen op het ijs.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Context

De grijzende Surinamer komt de kleedkamer binnen, iets wat niet voorbijgaat aan de kalende Jordanees in het veel te strakke hemd. Er volgt een conversatie.

‘Hoe is ’t met de zaken?’ vraagt de kalende Jordanees.
‘Ja gaat goed,’ antwoordt de grijzende Surinamer. ‘Ditjes datjes, wisjes wasjes. Ik zag laatst nog een paar maten van je. Tony en hoe heet-ie ook alweer? Die andere met een T?’
‘Tony 2.’
‘Heet-ie ook Tony?’
‘Nee, Tony 2. Hij is ook zo’n kereltje weet je wel. Die zitten allemaal in de confectie. Je weet wel, van die confectiegasten.’
‘Ja, die ken ik.’

De kalende Jordanees strikt de veters van één van zijn sportschoenen, iets wat zijn volledige aandacht vereist.

‘Hé, hoe is het nou met je broertje?’ vraagt hij.
‘Ja, niet goed. Niet goed…’ antwoordt de grijzende Surinamer hoofdschuddend.
‘Nee? Ik weet nog wel dat ik dat toen las. Godallemachtig. Ik las dat toen zo in de krant en dacht van Jeeeee-mig.’
‘Ja, nee, daar is hij niet goed uitgekomen.’
‘Meen je dat nou? Godver… Want dat was me wat hé.’
‘Ja, zeg dat wel,’ bevestigt de grijzende Surinamer.

De kalende Jordanees wil uit een soort automatisme de veters van zijn andere schoen gaan strikken, maar komt daar door een oprispende vraag niet aan toe.

‘En die andere jongens dan? Die andere waarmee ie daarin zat?’
‘Ja, nee, da’s geen mooi verhaal hoor. Die gasten hebben het allemaal heel zwaar gehad. Veel hebben zelfmoord gepleegd. Veel van die vrouwen ook.
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, schuldgevoel hè. Waarom zij wel en ik niet. Had mijn broertje ook enorme last van. Waarom niet ik? Kon-ie niet mee leven. En nog steeds niet echt dus.’
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, hij probeert het wel. Ik bedoel, het is al bijna 20 jaar geleden hè, maar het blijft een strijd.’
‘Godsamme hé…’
‘Ja, hij ziet ze nog weleens hè. Ze komen dan allemaal bij elkaar en praten erover. Hij organiseert dat. Dat helpt hem wel. Maar verder is het nog steeds allemaal heel moeilijk. Kan ook geen baan vasthouden. Wilde er heel lang niet over praten. Nog steeds niet graag. En dan kruipt hij weg. Zien we ‘m soms maanden niet.’
‘Godsamme.’

Er komt iemand de kleedkamer in die beide mannen kent.

‘Heren,’ zegt hij.
‘Hé jongen,’ zeggen de grijzende Surninamer en de kalende Jordanees.

Er valt een stilte. De kalende Jordanees kijkt nog eens naar zijn schoenen. Beide zijn nu gestrikt. Hij is klaar voor de training. De grijzende Surinamer is allang klaar. Die heeft genoeg gezweet voor vandaag. De kalende Jordanees staat op, pakt zijn handdoek en maakt aanstalten de kleedkamer te verlaten.

‘Nou, dan ga ik maar eens naar binnen. Heb een afspraak weet je.’
‘O heb je een date?’
‘Nou, een date… Een date… Met een van die gasten die hier werken.’
‘Word je lekker afgebeuld haha.’
‘Ja precies. Daar ben ik ook bang voor! Haha!’
‘Oké sterkte man.’
‘Bedankt hè, joe!’
‘Hoi.’

De kalende Jordanees verlaat de kleedkamer. De grijzende Surinamer staat er nog middenin. Hij kijkt om zich heen en legt zijn handdoek, die hij al de hele tijd vasthoudt, op een bankje. Hij besluit zich om te kleden, daarna een douche. Hij heeft genoeg gezweet voor vandaag.

Verwarring

Ik ben in de war en zal uitleggen waarom. Vorige week stond er op de website van de Volkskrant een opiniestuk van Gerhard Hormann over het gebruik van ironie door mijn generatiegenoten waardoor ik me voelde aangesproken. Hij betoogde dat het niet meer de klassieke, genuanceerde stijlvorm is die het ooit was, maar nu vooral dient ter verhulling van slechte smaak. Hij schreef:

‘Waarschijnlijk moet je tussen de twintig en dertig zijn om de spelregels precies te snappen. Je kunt net zo makkelijk kleding met grote logo’s dragen vanuit een soort ‘ironisch commentaar’ op de modewereld, als louter ‘voor de grap’ de dating-app Tinder downloaden op je iPhone. Het gaat niet langer om het innemen van een standpunt of het ontwikkelen van een eigen stijl, maar om het op de juiste wijze hanteren van een bepaald stijlmiddel. Daarmee is deze vorm van ironie het exclusieve domein van hippe stedelingen met hun eigen codes, subtiele boodschappen en geheimtaal. Ironie wordt dan vanzelf een grap waarvan de buitenstaander de clou nooit zal snappen.’

Met andere woorden: alle (stedelijke) twintigers (plus de begin dertigers, laat ik mezelf niet meteen buitenspel zetten) zijn niet alleen opgegroeid in een tijd die als ‘postmodern’ is bestempeld, maar we hebben dat postmodernisme omarmd, ons ermee vereenzelvigd en gebruiken het nu als excuus om nergens verantwoordelijkheid voor te hoeven nemen. Als hedendaagse Tom Cruises in Cocktail mixen we hoge en lage cultuur met elkaar alsof de grens ertussen nooit heeft bestaan. Hij vervolgde:

‘Ironie wordt zo vanzelf een vrijbrief om je niet vast te pinnen, niks serieus te menen of te nemen en – vooral – jezelf nooit bloot te geven. Ironie is nergens echt voor kiezen en nergens echt voor gaan, behalve dat er een zweem van superioriteit omheen hangt die feitelijk nergens op is gebaseerd. (…) Dingen half serieus zeggen of doen is in feite alleen maar de zoveelste uitingsvorm van een generatie die niet alleen grote moeite heeft met het maken van keuzes, maar die ook niet echt stelling lijkt te willen nemen.’

‘Ho ho, meneer Hormann,’ was mijn eerste reactie. ‘Is het niet een beetje generaliserend om een hele generatie te verwijten geen keuzes te kunnen maken en geen oorspronkelijke ideeën voort te kunnen brengen? Ik kan hele sloten bands, filmmakers, schrijvers en andere artiesten noemen van ‘mijn’ generatie die de afgelopen tien jaar baanbrekende kunst hebben gemaakt. Net zoals ik genoeg 40-, 50- en 60-plussers kan noemen die in datzelfde decennium (en daarvoor) liever met een half slappe een plexiglas deur stonden te swaffelen dan alle kristallen vazen in het kasteel van de revolutie met een honkbalknuppel aan diggelen te slaan. Slaat deze metafoor ergens op? Ja, dat de 28 regeringen die sinds 2002 iets met dit land hebben geprobeerd te doen wat op ‘bestuur’ lijkt zelden (lees: nooit) bevolkt werden door twintigers, maar door mensen van (ongeveer) UW generatie. Dat een overdaad aan keuzes niet meteen betekent dat we niet kunnen kiezen. Dat de afwezigheid van echte noodzaak (we hebben ALLES al) betekent dat we een selectie lievelings kunnen samenstellen, wat inderdaad regelmatig lijdt tot ironisch eclecticisme.’

Het zat me duidelijk hoog. En ik was nog niet klaar:

‘Door te claimen dat twintigers een ‘eigen taal’ met ‘eigen codes’ spreken die voor de oudere generatie(s) niet begrijpelijk is, krijgt uw betoog een zweem van middle aged frustratie die kenmerkend is voor iemand die het gevoel heeft geen deel meer uit te maken van de leeftijdsgroepen onder hem, daar waar wordt bepaald wat ‘cool’ en ‘hip’ is. Dat is nergens voor nodig. Ik werk zelf in het onderwijs en weet de helft van de tijd niet waar mijn leerlingen het over hebben, maar dat maakt me niet jaloers op hun faja sneakers en spange fissa’s. De ‘vroeger was alles beter’- houding is typerend voor de generatie die hoofdschuddend naar de jongere kijkt en zich afvraagt waar het toch heen moet met de wereld. Ze is echter ook typerend voor het elitaire superioriteitsgevoel waarvan u ‘ons’ zo eloquent beticht.’

De initiële opluchting na het spuien maakte al snel plaats voor de als eerste genoemde verwarring. Ik was namelijk met een ander stuk bezig over het gebruik van het woord ‘like’. Ik schreef hoe Amerikanen van mijn generatie (en jonger) niet zeggen waar het op staat, maar om de hete brij heen draaien. Alles is ‘als’ iets, maar nooit dat ding zelf. ‘It’s like, 14 degrees outside’; ‘That was like, the best hamburger ever’; ‘Dude, you’re like, my best friend and stuff.’ Het is te vergelijken met het Nederlandse ‘zeg maar’ en verleent het betoog (onbedoeld) zo min mogelijk zeggingskracht.

Ik vervolgde mijn stuk door te stellen dat we door het gebruik van dergelijke woorden de verantwoordelijkheid voor het gezegde van ons afschuiven. Men neemt, door te zeggen dat het ALS iets was, maar het niet gewoon was (of dat men in ieder geval VINDT dat het zo was), GEEN verantwoordelijkheid voor het gezegde. Het is een symptoom van een laffe no balls blabla-generatie die niet gewoon zegt waar het op staat, met alle risico’s van dien (o, straks is iemand het niet met me eens!) en altijd in een staat van verbale bindingsangst leeft.

‘En misschien ligt daar juist het probleem’, concludeerde ik. Misschien geeft het woord ‘like’ wel een hele redelijke afspiegeling van de inhoud van mijn gemiddelde generatiegenoot. Misschien hebben we gewoon nergens een eigen mening over en is daarom iets altijd ‘als’ iets en nooit het ding zelf. Alle informatie die via de orgie aan touchscreens onze hersenen binnenkomt is gemedieerd en van enige ‘waarheid’ of romantische ‘authenticiteit’ is geen sprake meer. Boodschappen doen bij Marqt of je eigen Fair Trade koffiebonen malen is niet illustratief voor je milieubewuste identiteit, maar slechts het volgen van een trend, het onderhouden van een lifestyle. Anders gezegd, we hebben dat postmodernisme (alles KAN en MAG en het is altijd OKE) een beetje te ver doorgevoerd en zijn verworden tot lege hulzen die zelf niets origineels meer te melden hebben. Een jukebox in plaats van een instrument; een catalogus in plaats van het artikel zelf; een greatest hits album in plaats van het baanbrekende debuut. Hoe of wat dan ook: een trieste constatering.

Tijdens het schrijven van mijn reactie op Hormanns artikel bemerkte ik een conflict met het stuk over het Amerikaanse like. Zowel zijn artikel als dat van mij bespraken twee verschijnselen van hetzelfde probleem: de identiteitscrisis van een (mijn) generatie. Enerzijds probeerde ik die generatie te verdedigen, anderzijds viel ik hem net zo hard aan. ‘Wat vind ik nou echt?’ vroeg ik mezelf, en ik kwam er niet uit. Ik ben er nog steeds niet uit. Ik vind het allebei. Ik vind ironie een prachtige stijlfiguur, maar ook stijlfiguren zijn mijns inziens onderhevig aan verandering, evolueren met de generaties mee. ‘Mijn’ generatie durft zich door het toe-eigenen van iconen uit het heden en verleden, van hoge en lage cultuur, juist wél bloot te geven en is losgebroken van de calvinistische mentaliteit die generaties voor ons in de houdgreep hield. Maar tegelijkertijd zijn we een verzameling slapjanussen die geen verantwoordelijkheid neemt voor de eigen identiteit, simpelweg omdat die identiteit nog in de embryonale fase verkeert, onderontwikkeld en afhankelijk. Niet getest of uitgedaagd door een overdaad aan luxe en technologie, die op ieder subject een uniformiteit aan impulsen afvuurt waardoor we in een Matrix leven die geen Matrix is, maar het net zo goed zou kunnen zijn.

Goed, verwarring dus. Niet in staat te kiezen. Met andere woorden: daarin heeft u gelijk meneer Hormann. Maar we bedoelen het niet kwaad, doen het niet met opzet. Het leven heeft tegenwoordig veel mogelijkheden, maar die brengen paradoxaal genoeg ook de nodige beperkingen met zich mee. Ironie is slechts de mantel van het hyperbewustzijn die ons postmoderne schaapjes, dolend door de barre duisternis van besluiteloosheid, warm houdt.

In gesprek met Vodafone

Remco de Ridder: Hallo Vodafone-medewerker, Ik heb sinds vandaag een nieuw abonnement met 4G, maar op mijn telefoon staat nog steeds 3G. Weet u hoe dit kan?

Vodafone Nederland: Hoi Remco, wat leuk dat je een nieuw abonnement hebt 🙂
Je abonnement is dus geschikt voor 4G, dan blijft je locatie, je toestel en de instellingen nog over als boosdoener.
Welke telefoon heb je en op welke postcode ben je nu?
Groetjes, Mitch

Remco de Ridder: Bedankt voor je reactie, Mitch. Mijn postcode is 1017 PN en ik heb een iPhone 5.

Vodafone Nederland aka Mitch: Daar zou 4G perfect moeten zijn, zeker met een iPhone 5! Heb je deze wel al ge-upgrade naar iOS 7?
Kijk eens bij Netwerkinstellingen of het schuifje achter 4G groen is! Groetjes, Mitch

Remco de Ridder: Al die dingen staan goed ingesteld, daarom weet ik niet zo goed wat er aan de hand is!

Vodafone Nederland aka Mitch: Oh, ik zie dat hier wat werkzaamheden zijn geweest! Kijk maar eens op http://voda.fo/ne/mxim9.
Start je telefoon eens opnieuw op, wellicht helpt dat. Anders zal het spoedig opgelost zijn.
Groetjes, Mitch
Zoeken – Vodafone Forum
forum.vodafone.nl

Remco de Ridder: Ik hoop het Mitch, ik hoop het. Ik wil mee de toekomst in.

Vodafone Nederland aka Mitch: Logisch Remco! Groetjes, Rachelle

Remco de Ridder: Waar is Mitch?

Vodafone Nederland aka Rachelle: Mitch is aan het genieten van zijn vrije dag. Groetjes, Rachelle

Remco de Ridder: Typisch Mitch. Kun je hem laten weten dat ik hem Mitch? Ik bedoel Mitch? Hè, verdomme, MITCH. Afijn, Je begrijpt vast wat ik bedoel.

Vodafone Nederland aka Rachelle: Haha, dat komt in orde Remco. Groetjes, Rachelle

Klaas Andriesen: Wel frappant dat Mitch en Rachelle er direct van uitgaan dat ze je mogen tutoyeren Remco.

Remco de Ridder: Beste Mitch, Rachelle, WIE DAN OOK! Er staat nog steeds 3G bovenin mijn scherm. Ik begin me nu toch wel een beetje zorgen te maken…

Vodafone Nederland aka Mitch of Rachelle of WIE DAN OOK: Hallo Remco, kun je je simkaart eens testen in een ander toestel, merk je dan hetzelfde? Groetjes, Deborah

Remco de Ridder: In een ander toestel geeft ie wel 4G aan! Wat nu?

Klaas Andriesen: Hallo Deborah!!!! Welkom!

Vodafone Nederland aka Deborah: Heb je wellicht nog een andere simkaart die je in jouw toestel kunt testen? Anders raad ik je aan om eens langs te gaan bij 1 van onze Vodafone winkels voor verdere testen. Groetjes, Deborah

Remco de Ridder: Heb ook dat getest en geen succes. Dan maar naar een winkel in de echt wereld…

En toen ging Remco naar een winkel in de echte wereld en daar stelden ze hem na zijn synopsis van dit gesprek al deze vragen nog een keer en drukten ze op wat knopjes en schoven ze wat schuifjes en zeiden ze dat het niet aan hun ligt maar aan de telefoon en dat Remco deze moet resetten maar wel na een back-up gemaakt te hebben en anders moet hij het toestel terugsturen of even langs de Apple Store op het Leidseplffrttffrrtrlllffllrrttt en anders een strop kopen en…

Prft.

Verzotter

Al zolang ik mij kan herinneren, wordt er nogal overspannen over de otter gepraat. ‘O, de otter, de otter!’ hoor ik dan. Zo ook op dit moment, nu er voor het eerst sinds 1978 een otter in de Randstad is gespot. De otter leefde hier ooit en toen niet meer en dat is iets wat veel mensen kennelijk nooit helemaal hebben kunnen accepteren. Het uitsterven van een diersoort (in een bepaald gebied) is natuurlijk niet iets om met gejuich te begroeten (behalve in het hypothetische geval van de mug) en confronteert ons, de mens, met de onvermijdelijke vergankelijkheid van alles wat leeft.

In onze onmetelijke arrogantie hebben we een idee van ‘controle’ over onze wereldlijke leefomgeving aan onszelf toegedicht en dat valt moeilijk te rijmen met de neiging van bepaalde dier- en plantsoorten om op eigen houtje te besluiten de pijp aan Maarten te geven. Denk hierbij aan de panda, die ondanks verwoede koppelpogingen onzerzijds weigert zich voort te planten. Wanneer wij, de mens dus, door de jacht of overmatige boskap een diersoort op de rand van de afgrond brengen is dat nog soort van oké, omdat wij de tent hier denken te runnen en we dan naar eigen believen de herpopulatie van het betreffende dier kunnen bepalen, maar o wee als een minder begaafd schepsel het heft in eigen poot of klauw neemt.

Het is een misvatting om te denken dat de aarde een patiënt is, volledig afhankelijk van onze goede of kwade wil. Soms geeft de natuur een signaal (tsunami Indische Oceaan 2004, zeebeving Sendai 2011, koudegolf VS nu) om ons daarvan te vergewissen. Zou het uitsterven van dieren niet tot dezelfde categorie behoren? Dus niet iets waar WIJ de oorzaak van zijn, maar een scenario van de natuur zelf, waarin wij slechts als figurant optreden?

Ik moet denken aan het verhaal van de dodo, een niet vliegende vogel die ooit op Mauritius leefde. Het dier zou rond 1690, zo’n twee eeuwen na de komst van Nederlandse kolonisten, uitgestorven zijn en heeft door bewaard gebleven tekeningen, de animatiefilm Ice Age en een vals Kinderen voor Kinderen liedje een haast mythische status bemachtigd. Vermoedelijk ook doordat het een dier is dat relatief recent is uitgestorven en we er als mens dus getuige van zijn geweest. Ik bedoel, Jurassic Park was vermakelijk, maar niet het type natuurfilm waar David Attenborough zijn zalvende voice-over aan zou lenen.

Het is verleidelijk om te denken dat wij, de (Nederlandse) mens, verantwoordelijk zijn voor het uitsterven van de grootgesnavelde loopvogel, zeker als je de scheepsjournaals van die tijd leest waarin men uitgebreid de taaiheid, maar goede smaak van het dodovlees beschrijft. Er valt letterlijk te lezen hoe men zoveel dodo’s at dat ze op begonnen te raken. Door de afwezigheid van natuurlijke vijanden op het eiland waren de vogels vergeten hoe ze moesten vliegen en zo tam geworden dat ze de mens niet als vijanden zagen en uit naïeve nieuwsgierigheid vrolijk kwakend recht op de loop van onze geweren afliepen. Van echte jacht was dus geen sprake. Het dier was door natuurlijke omstandigheden zo ‘dom’ geworden dat het simpelweg niet meer over de vaardigheden beschikte om zichzelf staande te houden in zijn veranderende leefomgeving. Zoals Darwin al zei: ‘It is not the strongest of the species that survives, nor the most intelligent that survives. It is the one that is the most adaptable to change.’

Is de tragikomische geschiedenis van de dodo bewijs van de menselijke controle over de natuur of een voorbeeld van de natuur die besluit dat een soort overbodig is, klaar is, uitgerangeerd? Maakt de mens immers niet óók deel uit van die natuur en doen wij stiekem een beetje alsof we erbuiten staan? Leert de komeetachtige ondergang van de dinosauriërs ons niet dat we hier niets te vertellen hebben, hoe groot en stoer en Tyrannosaurus je ook bent?

De laatste in Nederland gespotte otter werd in 1989 doodgereden in Friesland. Hierop brak er een periode van zelfreflectie aan, waarin we besloten ons land weer leefbaar te maken voor de marterachtige. Wij hadden immers met onze auto’s en vervuilende eigenschappen de habitat van de otter vernietigd en moesten deze herstellen. In 2002 zijn er in de Wieden en de Weerribben otters uitgezet en in 2012 werden ze voor het eerst in 50 jaar weer gesignaleerd in de Twentse wateren. Ook op de Veluwe werd er in 2011 één gespot, hoewel ook deze was doodgereden, en nu dus zelfs in de Randstad.

Eenieder die verzot is op de otter viert feest, maar mij zint het niet. De otter heeft 8 tot 12 kilometer aan ongestoorde natuurlijke oevers nodig om zijn ding te kunnen doen. Die ruimte is in Nederland bijna nergens te vinden. Maar de Nederlandse mens, wij dus, koppig als ze is, moet en zal in een land met otters leven, ook al heeft de natuur allang besloten dat dit geen geschikte plek is voor het dier.

Wat er ten grondslag ligt aan deze koppigheid? Misschien is het wel een gebrek aan interessante fauna in ons land. Men schoot immers ook in een spasme toen er vorige zomer in Luttelgeest zogenaamd een wolf was gesignaleerd. En anders is het een onverwerkt schuldgevoel over het opeten van een heel eiland aan dodo’s.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Mates

‘Why am I here? That’s exactly why mate. Because it’s the other side of the world. When I’m in Australia I have to travel six to eight hours to get to another country and then I’m in Asia, surrounded by Australians. Here you travel for an hour and you’re some place else entirely. For example, how long did you travel?’

– ’45 minutes.’

‘See? That’s what I mean. 40 fecking 5 minutes mate. That’s nothing. In Australia you can’t do anything in 45 minutes. After 45 minutes you’re at the exact same place you were 45 minutes ago. Everything takes a shitload of time.’

– ‘But do you like it here?’

‘Listen mate. I’m a plummer alright? In Australia I worked half a day to pay for rent and groceries. Here I have to work three. I work my ass off and make virtually no money. But hey, I can sit here and drink beers and talk to you, so yeah, I like it. It’s good mate.’

– ‘And Australia isn’t?’

‘Listen mate, there’s Australia and there’s Australia, know what I mean?’

– ‘I think I might have a vague idea of what you mean, but you’re very drunk and so am I, so actually no, I don’t really know what you mean.’

‘You’re an honest lad, I’ll give ya that. Alright, listen mate. You can go to Australia, right. Go to Sydney, Melbourne, all those places. Go down the whole fecking Gold Coast, but that’s not Australia mate. That’s not it. Sure, when you go there, go there, and see all those places, but afterwards mate, afterwards go INLAND. You go inland, right, and you get to the north-east part of Queensland, and I’ll swear to you… (kisses his fingers) The best… (shakes his head) Most beautiful… (Doesn’t know how to physically express himself any further, so takes a big swig of Lager) THAT’S the REAL Australia mate. That’s it, fuck those… Yeah, sure, you can go to the East Coast, go there, fuck it, I don’t care, but you go inland mate, INLAND, fecking Aboriginals mate, nature. THAT’S the real Australia.

(I nod my head and finish my beer)

‘Is that yours?’

– ‘Yeah, it was.’

‘Here mate, take mine.’

– ‘Are you sure?’

‘Yeah, this one. Is it mine? Who’s is it? Well, I’ve got another, just take it.’

– ‘Thanks mate.’

‘You’re welcome mate. You’re okay, you’re a good guy. (to the whole table) HEY GUYS, you know what? We should all go to OUR PLACE afterwards.’

– ‘The bars over here close so fucking early.’

(shrugs) ‘So let’s go to OUR place, we’ll have a drink, some laughs, let’s GO (everybody murmurs agreement).’

(…)

And then they turned on the lights and we all got our coats and went outside and went home and never saw each other again.

Bots

In de loods is het niet per se warm, desalniettemin wordt er volop gezweet. Woorden als ‘broeierig’ en ‘bedrukt’ zijn meer op hun plaats, zonder dat het ooit benauwd wordt. De aanwezigen hebben zich, zoals de mens van nature geneigd is, in groepjes verzameld. In die groepjes voert men het gesprek, met vrienden, over dat wat hen bezighoudt.

De muziek is anders. Deze probeert niet op een goedkope, doch doeltreffende wijze lineair op te bouwen naar een voorspelbare climax. De dj zaait nu gefragmenteerde beats en schommelende melodieën om later, wanneer de broeierigheid zich heeft ontwikkeld tot smorende hitte, onomwonden euforie te kunnen oogsten. Deze benadering vergt een investering van zowel de artiest als het toehorend publiek. Een dergelijke investering ligt ten grondslag aan alle grote kunst, waarbij er sprake is van een confrontatie. Van deze confrontatie kan men onverrijkt weglopen of kiezen voor de frontale botsing. Half werkt niet. Half wordt in dit geval naar beneden afgerond naar niks.

Kiest men voor de botsing, dan wordt er, net als in de mechanica en natuurkunde, impuls en energie uitgewisseld tussen de botsende voorwerpen. ‘Voorwerp’ mag hier (van mij) op abstracte wijze worden geïnterpreteerd en betrekt zich dus op de muziek enerzijds en Jij, het toehorend mens, anderzijds.

Jij dus, begint te dansen: impuls. De muziek verzorgt de verdere opwekking van energie (hoewel bepaalde supplementen daar niet zelden ook een bijdrage aan leveren) en dat is het. Dat is het hele eieren eten. Al botsend dans je door de nacht, zorg en twijfel verjagend.

4:57 AM – Het shirt is nat, de ogen rood, van enige coherentie en coördinatie nauwelijks nog sprake. High fives, BOTS! Half blote basten, blote benen, BOTS! Her en der een verdwaalde bil. De inductie is volledig. Weer die natuurkunde (en dan te bedenken dat ik er geen reet van snapte op school. Nu? Nu is alles aan een avondje uit ineens natuurkunde. Maar goed, ze zeggen weleens dat je iets beter onthoudt als je het toepast op iets wat je leuk vindt. Wellicht is het tijd voor disco-school. De slogan heb ik al: ‘’T is cool, ’t is Dischool!’ Duitse naamvallen leren met een stroboscoop op je harses. Franse rijtjes herhalen op het ritme van de beat). Ik snap nu dus natuurkunde. Ik, de geleider, beweeg in een magnetisch mensenveld. De elektrische spanning die wordt opgewekt activeert niet alleen mijn lichaam, maar ook mijn brein, resulterend in de volgende openbaring:

‘Als er nu aliens komen, en die komen dan, en die denken dan van ‘O wij zijn aliens, en wij snappen en doen dingen die jullie niet snappen en/of doen, dan moeten ze misschien maar even… (ogen dicht, diep inademen, nogmaals) En als ze dan naar deze muziek luisteren, dan denken ze van ‘O shit! Wij weten helemaal niets!’.’

Wat is dit dan? Dit is iets anders. Dit is de toekomst, het verleden en het nu ineen. Neen, dit is tijdloos.

Tinder Surprise

Ik bevind me tussen vier mannen van begin 30. Hetzelfde geldt dus voor ieder van hen. Het enige verschil tussen ons is dat ik geen telefoon in mijn handen heb waarop ik als een bezetene vrouwen heen en weer aan het swipen ben. Het maakt niet zoveel uit wat ik zeg of doe, er wordt toch niet op me gelet. De momenten waarop er een dialoog lijkt te ontkiemen tussen hen, de vrienden met wie ik net een Mexicaanse bonenschotel naar binnen heb gewerkt alvorens we mojito-induced op kroegentocht gaan, en mij zijn spaarzaam en staan volledig in het teken van de vermeende (het is immers internet) geilheid van een zojuist gegenereerd, meestal blond borstwezen.

Drie van de vier vrienden hebben een vriendin. In mijn onmetelijke naïviteit vraag ik aan de vriend links van me, laten we hem voor het gemak Vjøllmar noemen, waarom hij op een dating-app zit als hij een relatie heeft. In eerste instantie hoort hij niet wat ik zeg, omdat er een streak tinder wrecks (oftewel ‘monsterlijke’ chicks) voorbij komt die met zo’n hoog tempo wordt weggeswipet dat er minuscule rookpluimpjes van het touchscreen lijken te komen. Pas als de duisternis wordt opgelicht door een selfie van een mokkel met een denkbeeldige lolly in haar mond richt hij zich tot mij. In plaats van een antwoord krijg ik van Vjøllmar de vraag naar de bevestiging van zijn vermoeden dat dit ‘gewoon een fucking lekker wijf’ is. Voordat ik iets kan zeggen of bewegen swipet hij de foto naar rechts, als teken dat het inderdaad zo is of hij het in ieder geval inderdaad zo vindt en het verder eigenlijk allemaal niks meer uitmaakt.

Het concept van Tinder, wat aan de hand van een gemeenschappelijk Facebook-bestaan met matches tussen mannen en vrouwen op de proppen komt, is even geniaal als afstotend, zo ervaar ik als enige aan tafel. Een vleeskeuring zonder consequenties. Van de afwijzingen hoor je niks, alleen de likes worden aan jouw en je immer uitzettende ego doorgespeeld. Een ego wat uitzet als een tumor, zo verbeeld ik me in mijn Tinderloze isolement.

‘Hé jongens,’ zeg ik tegen beter weten in. De vriend schuin tegenover me, laten we hem Bardor noemen, doet ‘huhmgrr’, wat ook vanwege een voorbijkomend wreck kan zijn. ‘Het is best fascinerend om jullie allemaal zo te zien zitten, maar eigenlijk staat zoiets als Tinder wel symbool voor alles wat er mis is met onze samenleving.’ Geen reactie. Vjøllmar haalt zijn schouders en neus op, blik nog immer strak op zijn inmiddels smeltende scherm gericht. ‘Onze westerse samenleving dan hè, weet niet hoeveel Tibetanen ook op deze manier aan een liefje proberen te komen.’

Cherstond, de vriend rechts van me, probeert iets over Tibet te zeggen, want hij weet daar veel van, maar zijn spraakvermogen wordt in de kiem gesmoord door een nieuwe match die kennelijk ook van Breaking Bad houdt. Het is een kleine wereld.

‘Eigenlijk hè, jongens, is het een beetje een tumor.’ Nu heb ik iets in ze losgemaakt. Vjøllmar grinnikt wat, terwijl Stormbrat, de vierde vriend recht tegenover me, ineens ernstig naar me opkijkt. Zijn ogen zijn net lasers. ‘Dude, daar moet je geen grapjes over maken.’ De rest tindert door. ‘Noem het tumorhumor,’ probeer ik hem te onternsten. Nu lacht iedereen, ook Stormbrat. ‘Het is gewoon fantastisch!’ roept Vjøllmar. ‘Waarom doe je het zelf niet?’ voegt hij eraan toe. ‘Tinder, done that,’ ben ik ad rem. De hele tafel buldert. Het is me gelukt iedereen te ontkoppelen van zijn scherm. Humor bewijst zich wederom als het universele, sociale bindmiddel bij uitstek. Humor en muziek, maar ik ben mijn blokfluit vergeten. ‘Het is ook steeds een verrassing wat je krijgt, dus in die zin net Tinder Surprise.’ Men hapt naar lucht.

Om de aandacht vast te houden blijf ik nog even bij het onderwerp. Ik zeg hoe Tinder op de een of andere manier wel oprechter is dan Facebook, waar je 90% van je ‘vrienden’ nooit zal uitnodigen voor je verjaardag, laat staan begrafenis. Hier kun je tenminste mensen wegklikken alsof het niets is, alsof ze niets zijn. Niets meer dan een misleidend plaatje ter illustratie bij een match die gebaseerd is op een overeenkomende selectie van likes en vrienden die niets zeggen over wie je bent, wat je doet of wilt doen. Een campagne voor jezelf aan de hand van je eigen greatest hits. Een bijeengeraapte verzameling lichtpuntjes van een oeuvre waarin ook de nodige flops zitten, die verder niet ten gehore zullen worden gebracht. Dat zijn de valse tonen die je pas hoort als je een relatie aangaat met de muziek en je je verdiept in de artiest. Er wordt wat geknikt en gemompeld. Zo ver hadden ze er nog niet over nagedacht.

Ik mix voor iedereen nog wat mojito’s, daarbij niet aarzelend met de rum. Vjøllmar, Bardor, Cherstond en Stormbrat hebben de telefoon op tafel gelegd, de digitale vleeskeuring is even gestaakt. Er ontstaat her en der zelfs een gesprek, maar niet van lange duur. Drie kwartier later staan we namelijk in de kroeg, alwaar de live vleeskeuring kan beginnen.