Stoptober

Gisteren, toen het 2 oktober was, dacht ik dat het gewoon oktober was. Vandaag, 3 oktober, denk ik hetzelfde, maar ik zit ernaast. Het is namelijk stoptober. Een maand waarin rokers collectief mogen proberen te stoppen met hun dodelijke gewoonte.

Hetzelfde gevoel had ik een paar jaar geleden, toen ik dacht dat het gewoon november was. Ook toen zat ik ernaast en was de maand reeds geclaimd door een ander goed doel: het creëren van ‘awareness’ rondom prostaatkanker. Er wordt tegenwoordig heel veel awareness gecreëerd, want ondanks het leven in een informatiemaatschappij zijn we ons nauwelijks bewust van dingen. In movember wordt dat bewustzijn aangewakkerd doordat mannen hun snor laten staan. Kennelijk werkt het, want de stichting die het heeft bedacht heeft sinds de oprichting al meer dan 174 miljoen dollar binnengehaald.

Nu is het dus stoptober. Ik rook niet, maar zou heel graag willen van wel, zodat ik dat de komende maand lekker zou kunnen blijven doen. Misschien is het mijn licht recalcitrante aard, maar ik krijg altijd schilferjeuk van dit soort initiatieven. Niet zozeer om het initiatief zelf, maar meer om de mensen die eraan meedoen. Al die voorheen onbewuste vrienden van me die ineens zelfvoldaan met een vlassige verzameling haar op hun bovenlip rondlopen. En niemand die ook maar een stuiver doneert.

Maar nu is het dus stoptober. Het is me nog niet helemaal duidelijk middels welke uiterlijke kenmerken we mensen gaan stimuleren te stoppen met roken. Misschien kunnen we ons haar laten groeien in de vorm van een asbak, of kunnen we een pak dragen gemaakt van nicotinepleisters, zodat je alleen maar tegen een roker aan hoeft te lopen om hem te voorzien van een patch. Als je pak op is, ben je naakt en zo creëren we dan meteen awareness voor naakte lichamen, want daar begint het toch allemaal mee. Zo vangen we twee vliegen in één klap en is het ook nog eens een campagne voor efficiëntie.

Stoptober lijkt zich vooralsnog minder op te dringen aan het publiek dan de maand die erop volgt. Tijdens stoptober zullen mensen slechts via social media, tv en radio-reclames worden gemotiveerd door bekende en minder bekende Nederlanders om de sigaret voor eens en voor altijd uit te drukken. Niemand laat iets groeien of staan, maar er wordt gewoon een maand lang via allerlei kanalen tegen je geschreeuwd.

Hart van Nederland volgt gedurende de maand drie mensen die gaan proberen hun ziekelijke gewoonte te beëindigen. De 37-jarige Manuela bijvoorbeeld, die al 21 jaar rookt, maar op 19-jarige leeftijd haar moeder heeft verloren en het daarom nu wel eens tijd acht te stoppen. Dat ze drie kinderen heeft, helpt ook niet mee. Ze gaat dit samen proberen met haar partner Roy, die er dagelijks asfalterende hoeveelheden shag en sigaretten doorheen jaagt.

Ik wens ze veel succes. Echt. Ik hoop dat het ze lukt. Ik hoop dat het heel veel mensen lukt. Ik wens ook al die social media en Gijs Staverman en SBS6 veel succes met de verslaglegging. Het is toch weer een maand werk. Maar wat ik ook heel erg hoop, is dat er niet nog meer maanden worden ingepikt door uitgekookte marketeers. Dat we na movember niet ineens terechtkomen in ‘gaycember’, gevolgd door ‘janukanarie’, ter bewustwording van de schadelijke gevolgen voor de stembanden van het gezang van deze gele huisvriend. Om dan weer terecht te komen in ‘gaybruari’ (dat rijmt nu eenmaal) en de maand ‘baard’, waarin alle mannen (en sommige vrouwen) zich massaal gaan scheren bij wijze van protest tegen de naderende lente. Na ‘slapril’, waarin we op een dieet van groenvoer en zinloos geweld ons vee een maandje ontzien, volgt ‘prei’, tegen alle verwachtingen en animo in een tweede vleesloze maand. ‘Uni’ is de maand van de eenheid en ‘jullie’ die van jullie. In ‘kougustus’ staan we stil bij de tegenvallende zomer, iets waar we dan hopelijk beter op voorbereid zijn. Het zou een hoop teleurstelling kunnen voorkomen.

Ik heb hier geen (negativi)tijd voor

Ik probeer het. Ik probeer het echt. Ik probeer positiever te zijn. Minder negatief. Want dat noemen mensen me weleens, negatief. Pessimistisch. Doemdenker. Zwaarmoedig. Zeikerd. Luie klootzak. Wacht… Dat is iets anders. Het gaat hier om negatief zijn of zaken op een negatieve manier zien. Beren op de weg. Valkuilen in diezelfde weg, met beren erin. Glas half leeg. Of gewoon helemaal leeg. Of erger nog, een kapot glas. Geen glas. Mijn glas is gestolen, iemand heeft er in gepist en het vervolgens kapot gegooid op mijn nieuwe Playstation. Dát is mijn glas. Zo ziet mijn glas er ongeveer uit. Kapot en met pis en gestolen en op mijn Playstation. Niet dat ik een Playstation heb, maar het gaat om het idee. Ik heb overigens wel een Playstation te leen, maar dat is een ander verhaal.

Ik wil me hier richten op de negativiteit. Op mijn negativiteit, die zich als een virus overal verspreidt. Overal waar ik ben. En ik denk altijd nog dat het wel cute is of leuk bedoeld ofzo. Noem mezelf liever ironisch, sarcastisch, cynisch. In die volgorde heb ik ze op school geleerd. Ik koos heel lang de middelste, sarcastisch, maar ben inmiddels wel in de categorie cynisch terechtgekomen, vermoed ik. Maar misschien ben ik dan weer te negatief. Het is zo moeilijk om te herkennen wat wat is en wanneer! Maar ik doe mijn best, echt, heus.

Ik doe mijn best. Maar soms… Soms is het wel echt héél moeilijk om niet negatief te zijn. Om zaken niet als negatief te zien. Om niet te vervallen in cynische observaties. Om mijn kwetsbaarheid niet te hullen in het leveren van onverhulde kritiek op een verschijnsel of een handeling of een mens. De lucht is blauw en mooi, de bomen groen, zelfs in het loslaten van de blaadjes ten teken van de rentree der herfst herken ik zo nu en dan een poëtische schoonheid. En dat terwijl ik zelden gedichten lees! Echt, ik waardeer al die shit, en meer. Maar soms… Soms jonge. Soms!

Soms staat er bijvoorbeeld een jonge man zijn balzak te föhnen. Soms doet hij dat in de kleedkamer van de sportschool, terwijl ik mij daar probeer om te kleden. Of het specifiek de balzak of zijn anus is, kan ik moeilijk beoordelen. Een föhn is geen precisie-instrument en dus zal de hele scrotale regio zich wel schrap zetten in de warme wind. Maar op zo’n moment dus, vind ik het moeilijk om te denken ‘ach, die jongen föhnt z’n balzak, wat poëtisch.’ Dat denk ik dan helemaal niet. Ik denk dan aan mijn kapotte glas met pis en mijn kapotte Playstation met pis en zijn droge, warme balzak en wat ik het toch jammer vind dat ik dit op twee meter afstand moet meemaken.

Misschien geldt ook hier: veel te negatief. Kan. Maar het houdt hier niet op. Als diezelfde jonge man zich, wanneer hij zijn kruis droog genoeg acht, begint te scheren en ter aanvang van dit proces de kraan volledig opendraait zonder daadwerkelijk water te gebruiken, word ik steeds negatiever. Ik weet het! Ik weet! Focus op blaadjes en baby’s en blauwe lucht…

Maar het heeft geen zin. Waterverspilling doet iets met me. Iets negatiefs. Ik kan er niet tegen. Ik vind het zonde. Ik vind het zonde om de kraan open te zetten terwijl ik mijn gezicht insmeer met scheerschuim, zeker wanneer dat met een geriatrisch tempo gebeurt. Ik vind het asociaal en onverantwoord en onduurzaam om gedurende de gehele scheerpartij, die al gauw zo’n zes minuten in beslag neemt, de kraan te laten lopen, terwijl ik het water welgeteld TWEE keer gebruik om mijn mesje schoon te spoelen. Ik vind dat echt heel moeilijk. Helemaal als er ondertussen iemand op twee meter van mij staat die heel graag en heel nodig de kraan wil gebruiken om zich een beetje op te frissen alvorens hij weer op de fiets stapt en thuis gaat douchen (dat was dit keer handiger), de impressie van ik die mijn balzak föhnt nog verwerkend. Dat vind ik echt allemaal ontzettend moeilijk en ontzettend zonde en vervelend en ik zou willen dat die mensen net als mijn hypothetische ik niet zouden bestaan en dat dit soort dingen niet gebeurt en dat ik altijd glimlachend en rozenblaadjes uitscheidend naar poëtisch witte wolkenstrepen in de magisch blauwe lucht zou kunnen staren MAAR DAT KAN IK NIET. Ik kan het niet, want ik ben te negatief. Ik ben te negatief en sommige mensen en de dingen die ze doen zijn gewoon te ergerlijk, te verschrikkelijk, te slecht. En mijn negativiteit en die slechtheid heffen elkaar niet op, zoals in de wiskunde, maar versterken elkaar. Hoewel, het is meer eenrichtingsverkeer. De slechtheid katalyseert mijn negativiteit. En wie zit er uiteindelijk mee? Precies, ik. Niet de balzakföhnende warerverspillerscheerder. Ik. Ik word boos, kijk hem boos aan, word genegeerd, loop boos weg, fiets boos weg, kom boos thuis, zit boos op de bank en ga boos werken.

De lucht is supermooi blauw (soms, vandaag niet bijvoorbeeld. Nee echt! Echt waar! Hij is gewoon niet blauw. Het is bewolkt en je ziet geen blauwe lucht. Dat ligt echt niet aan mijn negativiteit maar aan de meteorologische omstandigheden!), baby’s zijn een wonder (als ze niet alleen maar liggen te krijsen en schijten. Ja kom op, dat doen ze toch? Het is echt niet alleen maar schattig en lief en mooi en zacht en roze. Nee hoor, vraag maar aan mijn zusje. Dat ligt echt niet aan mijn negativiteit!) en september is mijn favoriete maand (nee echt! Wacht… Dat is niet negatief… Oké, ga door). Weet je waarom? Omdat het een soort bonusmaand is. In juli en augustus verwachten mensen te veel. Het is zomer, het moet lekker weer zijn, en als het dat dan is, wat het zelden is, moeten we massaal naar buiten en genieten. Liefst op een terras of in een bootje of op een festival. Iedere zonnestraal is er een te weinig. Maar in september, als we collectief gedesillusioneerd weer richting de herfst kruipen, is elke mooie dag mooi meegenomen. In september hebben we geen verwachtingen meer. September kan alleen maar meevallen. April trouwens ook.

Het is vandaag 1 oktober. Is dat even balen.

Jojo

Op zondag doe ik meestal niet zoveel. Soms, wanneer ik mezelf een kater heb bespaard, ga ik sporten, maar meestal niet. Meestal slaap ik uit, bevind ik me grote gedeelten van de dag op de bank (het is zo’n fijne bank) en denk ik na over bestelbaar eten en bekijkbare films. Zondag is een dag van rust en die zoek ik meestal in het doen van zo weinig mogelijk tot niets.

Toch voel ik op zo’n dag ook de behoefte om naar buiten te gaan, al is het maar voor even. Mezelf even laten opfrissen door de buitenlucht, voor zover die in de stad fris te noemen is. Voor mensen die de stad hebben ingeruild voor een plek in de natuur is die lucht namelijk verre van fris. Ziekmakend zelfs. De kwaliteit van het water, uitlaatgassen en de drukte zien zij als factoren die de gezondheid schaden. Ook het werken in de stad, wat zich voornamelijk afspeelt achter een computer, is ‘slecht’ voor je. Hoewel de langetermijneffecten daarvan nu nog niet te overzien zijn, is er een goeie kans dat we over twintig jaar collectief worden uitgelachen met onze blokoogjes en muisarmen.

Om ook binnen de vervuilde hectiek van de stad in contact met de zuivere natuur te kunnen komen, liep ik tijdens A MAZE | IN HET PARK met een groepje het Florapark in. Een natuurcoach instrueerde ons, na een kort meditatief moment, instinctief een plekje op te zoeken en eventuele vragen die bij ons opkwamen te beantwoorden. Correctie: te ‘onderzoeken’. In coaching en therapie zoek je niet naar oplossingen, maar naar inzichten in de werking van een proces. Om ons daarbij op weg te helpen had hij er ook vast een paar op een blaadje gezet.

Mijn gevoel vertelde me dat ik me om moest draaien. Ik klom over een hek en volgde een pad. Dat bleef ik doen, totdat ik bij een boom kwam. Daar dacht ik te willen zijn, maar mijn instinct leidde me verder, de bosjes in. ‘Ga ik dit echt doen?’ dacht ik heel even. Bij wijze van antwoord stapte ik de begroeiing in. Na twee passen zag ik een condoom liggen. Toen ik mijn blik weer naar voren richtte, liep ik vol in een spinnenweb. Terwijl ik de slierten uit mijn gezicht en van mijn jas veegde, bemerkte ik dat de grond volledig begroeid was met een soort klimop (maar dan niet opklimmend). Tussen de klimop lagen eikels (of iets wat er op leek) en een blikje bier. ‘Hier ben ik dan,’ dacht ik, ‘op het scheidsvlak van stad en natuur.’

Door de begroeiing zag ik aan de ene kant het park in al zijn groenheid en sereniteit, terwijl aan de andere kant, slechts een paar meter van me vandaan, fietsers zich over de bebouwde dijk richting de pont trapten. Zonder het te beseffen, had ik mezelf naar de balans tussen stad en natuur gebracht. De twee zaken liepen op deze plek in elkaar over. Het werd me plotseling duidelijk dat er eigenlijk geen scheiding is. De stad komt voort uit de natuur. Wij hebben haar gebouwd met middelen uit de aarde. Wij komen zelf voort uit die aarde, hoewel we door alle kabels en schermen en modegrillen het gevoel hebben gekregen van niet. Ondanks onze pogingen ‘boven’ de natuur te staan door deze te willen begrijpen en beheersen zijn we niet meer dan uit de hand gelopen apen in een zelfgebouwde kooi van industrie en technologie.

Hoewel… Die industrie en technologie geven ons natuurlijk ook veel vrijheid. En daarin ligt dan ook een paradox. Enerzijds associëren we natuur met vrijheid en puurheid, anderzijds is het ook eenzaam en beperkt. In de dynamiek van de stad trommel je binnen no time een groep geestverwanten op om iets moois te maken, maar zit je voortdurend verstrikt in een web van muren en wegen. Natuur is leven, stad geleefd worden. In de stad hebben we een gevoel van controle, het idee dat ons leven maakbaar is en in de natuur laat je je instinctief leiden door de beweging van de aarde om de zon. Veel eigenschappen van de stad en de natuur staan haaks op elkaar, de respectievelijke (en relatieve) voor- en nadelen ook.

Het moge duidelijk zijn dat er van alles door me heen ging, daar in die bosjes. Het blaadje vroeg me of ik iets uit de reis naar deze plek herkende uit het dagelijks leven. Ja, ik bewandel vaak het geijkte pad, hou van de vertrouwdheid van het oude, maar ik voel ook regelmatig behoefte de spanning van het nieuwe op te zoeken. Soms zit ik te veel vast in het oude en weet ik niet goed los te breken, maar op andere momenten sla ik door in het nieuwe en weet ik geen maat te houden. De verkenning verandert dan in een vlucht waarin ik mezelf niet zelden verlies. De dynamiek van de stad werkt dan als een verslaving die me langzaam opbrandt en doet verlangen naar de reinheid van de natuur. Maar zoals het een verslaving betaamt, kan ik niet te lang zonder en moet ik terug voor een shotje metropool. Met iedere stadse inhalering groeit het verlangen naar een aardse detox en zo jojo ik mezelf door het bestaan.

Deze plek symboliseerde voor mij die neigingen. Zo vond ik in de stad een stukje natuur waar ik wat over mezelf leerde, iets wat op mijn supercomfortabele bank meestal niet gebeurt.

Station

Ben voor het eerst sinds een tijdje weer eens met de trein. Het is vooralsnog geen succes. De tram naar het station probeerde zich met veel moeite door de constipatie aan winkelende toeristen in de Leidsestraat te persen. Het was warm en nat, twee zaken die onder andere omstandigheden best aangenaam kunnen zijn.

Hoe lang ben ik niet op centraal station geweest? De laatste keer had ik nog een jas aan. Het plein voor het station is af. Toch lijkt de betegeling op drijfzand te liggen. De grond golft als de zee bij Byron Bay. Niet dat ik daar ooit ben geweest, maar je hoort weleens wat.

Centraal station is van binnen niet veel veranderd. Nog steeds heb je het claustrofobische gevoel dat iedereen in dit enorme gebouw de linkerhoek in wordt gedrukt. Dat voelt zo, omdat het zo is. Somber, benauwd, etensluchten die om voorrang dringen. Trek had ik al.

Een rondje door de hal (ik heb nog 20 minuten) leert me dat New York Pizza verdreven is door een tweede appie 2 go. Lijkt me overbodig. De Kiosken en Smullers heb ik altijd gemeden als de pest, dus ook nu. Het wordt de Hema, die er kennelijk ook zit. De hotdog + cola voor 3 euro aanbieding is aan mij absoluut besteed.

Met de versnaperingen in de hand begeef ik me naar het perron. Aldaar valt me een aantal zaken op. In de eerste plaats de pislucht. Alles stinkt. Het is sowieso een smerige bedoening. Alles ziet er vies uit. Vuil. Zwartgeblakerd door uitlaatgassen, hoewel er hier toch weinig auto’s rijden. Het is donker. Mensen kijken boos en moe. Dit is het hoofdstation van de grootste stad van Nederland en alles stinkt naar pis en duisternis. ‘Eigenlijk kan dat niet,’ denk ik hardop.

Drie jaar geleden was ik in Londen. Ik kwam met de onderwatertrein aan op St. Pancras, een van de vele stations die Londen rijk is. Het was kort daarvoor voor vele miljoenen verbouwd. Het zag er prachtig uit. Alles glom. Je wilde daar graag zijn. Er arriveren en vertrekken. Van Amsterdam centraal wil je alleen maar weg.

Nog even geduld.

Ik zit inmiddels in de trein. Achter me zit een vrouw. Ze is journaliste. Ze is geïrriteerd, zo laat ze haar mannelijke vertrouweling aan de andere kant van de lijn weten. In haar toon klinkt door dat ze weleens seks hebben gehad. Haar vraag ‘wat doe je vanavond?’ impliceert dat het best voor herhaling vatbaar is. Ze is bezig met een stuk. Het schaven vindt ze mooi, maar mensen die zich niet aan afspraken houden niet. Ik weet al deze dingen, en meer, vanwege de lengte van haar telefoongesprek en het volume waarmee ze het voert.

Over volume gesproken. Rechts van me neemt een hoogblond, lichtblauw skinny jeans dragend, vermoedelijk Osdorpiaans meisje plaats. Ze is eigenlijk al een vrouw, maar bezit die typische meisjesachtigheid (blond van top tot teen, armbandjes, roze All Stars) waardoor vrouwen meisjes blijven. Ze heeft oordopjes in. Al whatsappend luistert ze muziek. Het is trance en het staat hard. In stereo hoor ik nu de klagende, flirtende journaliste en de beats van Hardwell, terwijl mijn gezichtsveld wordt vertroebeld door een klodder meuk aan de buitenkant van het raam. De trein is ook vies. Vroeger was dat niet zo. Of minder. Vroeger was alles schoner. Vroeger hadden mensen nog geen mobiele telefoons. Vroeger stond muziek zacht en plasten mensen gewoon thuis, in een wc, en niet op het station.

Perspectief

IS heeft een Amerikaanse journalist onthoofd. Het ebolavirus woekert onverbiddelijk voort. Een konvooi Oekraïense vluchtelingen is beschoten door Russische separatisten, waarbij tientallen mensen levend in hun voertuig zijn verbrand. Ferguson wordt al dagen geteisterd door rellen na de moord op de 18-jarige Afro-Amerikaan Michael Brown en in Gaza zijn ruim 2000 dode Palestijnen geteld. Ik weet al deze dingen. Komt dat doordat ik het nieuws nauwgezetter volg of is er gewoon meer nieuws? Zit ik er, na de vliegramp, zelf meer bovenop en ben ik extra ontvankelijk voor conflicten die er altijd in dezelfde hoeveel- en heftigheid zijn, of is het een extreem onrustige tijd en hangt er voortdurend een voelbare spanning in de internationale lucht?

Laatst sprak ik er met twee vrienden over. Eén van hen had het idee dat er iets groots stond te gebeuren, met al die brandhaarden verspreid over de wereld. Tel de tanende positie van Amerika als wereldmacht daarbij op en veel landen zien kans nu ‘hun slag te slaan’. De andere vriend voelde dat niet zo. Die betoogde dat de wereld geen statische plek is. Dat ze voortdurend aan verandering onderhevig is en dat die verandering vaak gepaard gaat met bloedvergieten. Ik opperde een paradigmaverschuiving. De politieke en economische denkbeelden waarmee het Westen de wereld de afgelopen decennia dacht te besturen zijn verouderd en hebben aan overtuigingskracht ingeboet.

We waren het erover eens dat ‘ons’ beleid niet meer werkt. Het machtscentrum is steeds meer verschoven naar het Oosten, zonder dat er nu één natie echt de touwtjes in handen heeft. 9/11, de daaruit vloeiende oorlogen in Irak en Afghanistan en de economische crisis hebben de wereld gefragmenteerd. Men kijkt elkaar vragend aan, maar niemand is bij machte het voortouw te nemen. We zoeken houvast in leiderschap, maar dat is er niet.

We zijn geschokt door wat we zien op het nieuws en lezen in de krant, maar het is een uitzondering dat wij hier al 70 jaar in vrede leven, het voeren van oorlogen niet. De mens is kennelijk nog steeds heel slecht in staat om vredig naast en met elkaar te bestaan. Uit naam van een geloof of overtuiging voelen we niet alleen de behoefte om onszelf te beschermen, maar ook om de ander te vernietigen. Een extreem voorbeeld is wat er nu in Irak gebeurt. IS wil van het land weer een volledig islamitische staat maken. Wij betitelen hun acties als genocide en de uitvoerders ervan als bloeddorstige barbaren die zich verschuilen achter hun godsdienst. Zij zagen de VS echter als bezetter, net zoals wij in het verleden ons ook bezet hebben gevoeld. Het is in die zin altijd een kwestie van perspectief, iets wat makkelijk wordt vergeten.

Na het nieuws van de vliegramp was ik niet alleen heel verdrietig, maar ook ontzettend kwaad. Ik kon me ineens heel goed voorstellen hoe iemand (in dit geval: ik) blind van woede een ander (in dit geval: een Russische rebel) iets aandoet. Hoe je iemand kapot wil maken. Het gevoel was er in vlagen, maar zakte ook weer redelijk snel weg. Bij iemand die opgroeit in een omgeving waar dit soort terreur aan de orde van de dag is en die door de jaren heen familieleden en vrienden is kwijtgeraakt door geweld van ‘de ander’ zal dit gevoel niet zo snel zakken. Dat nestelt zich in je ziel. Dat geef je door aan je kinderen. Er is geen staakt het vuren of bemiddeling in staat om dat sentiment te doen wegebben. Net zoals het door vele generaties van oorlog voeren is veroorzaakt, zal het pas na meerdere generaties van vrede kunnen verdwijnen. Dat mijn generatie Berlijn nu als walhalla van cultuur en creatieve vrijzinnigheid beschouwt en er als een meute moderne hippies naartoe trekt is een concept wat ik maar moeizaam aan mijn opa had kunnen uitleggen.

De wereld is geen statische plek. Alles verandert altijd. Het perspectief daarmee ook.

De illusie van eenheid

Als kind duurden de dagen langer. Ze werden toen gevuld met nieuwe indrukken, smaken en ervaringen, waar ze nu voor een goed deel ook routine behelzen. Bij routine sta je niet stil en dus vloeit de tijd ongemerkt weg. Je denkt niet meer in uren of dagen, maar in weken. Maanden zelfs. Ik weet al bijna precies wat ik de komende twee maanden allemaal ga doen. Elk weekend tot ongeveer eind oktober zit al vol (mocht je dus nog iets met me willen afspreken, dan wordt het waarschijnlijk ergens in november. Dit ligt niet aan jou, maar aan de routine). En ik kan ook voor de maanden daarna wel een inschatting maken van hoe ze zullen verlopen. Er is een baan. Er is een relatie. Er is een vaste groep vrienden en ook het verloop van de jaargetijden is vooralsnog redelijk voorspelbaar.

Ik las eens een artikel over een onderzoek waaruit bleek dat mensen die in de winter van hun leven belanden zich hun jongste jaren plotseling heel levendig herinneren. Uit datzelfde onderzoek bleek dat bij mensen die rond hun 20ste waren geëmigreerd juist die periode terugkwam. Er stond verder dat wanneer je wilt dat je leven gevoelsmatig zo lang mogelijk duurt, je eigenlijk iedere twee jaar zou moeten verhuizen. Het liefst steeds naar een ander land om zo middels het opdoen van nieuwe indrukken de tijd te rekken.

Tijd is sowieso een rekbaar begrip waarover je misschien maar niet te veel moet nadenken. ‘Het is slechts de afbraak van cellen,’ zei een vriend een keer tegen me. Niet bepaald een opwekkende gedachte.

Iets anders wat verandert naarmate ik ouder word, is mijn geloof in bestuursorganen, hoewel dit niet alleen betrekking heeft op de overheid, maar bijvoorbeeld ook op bedrijven en andere menselijke verzamelvormen die de illusie van eenheid moeten opwekken. Toen ik jonger was – en dan doel ik op een paar jaar terug (en alles daarvoor) – geloofde ik er namelijk nog in. Ik had toen heel erg het idee dat onze samenleving wordt gerund door instanties en organisaties die snappen hoe shit werkt. Dat die dat weten en dat die vanuit hun kennis op de voor ons meest gunstige manier ons leven besturen. Of liever: begeleiden; besturen klinkt zo autoritair.

Terwijl ik dit zo opschrijf hoor ik u al denken ‘wat naïef!’ en dat u zelf misschien wel nooit zo jong en naïef bent geweest als ik. Naja, ik wel en daarom schrijf ik dit ook en niet u. Ik dacht echt dat we in goede handen waren. Dat bestuurlijke organen als ‘de gemeente’ en ‘de regering’ onaantastbare bastions van kennis en macht zijn. Dat zij weten hoe het moet en hoe alles werkt. Dat zij het antwoord hebben op al mijn vragen en dat zij, en dat is het belangrijkste puntje, shit REGELEN. Goed regelen.

Maar tezamen met het toenemen van de vluchtigheid van de tijd is met het ouder worden ook mijn geloof in de onbetwistbare expertise van overheidsinstellingen (op alle niveaus) behoorlijk aangetast. Je komt er namelijk achter, als je ouder wordt, dat die ‘bastions’ niet meer zijn dan verzamelingen van individuen die eigenlijk het merendeel van de tijd maar wat doen. Natuurlijk doen ze ook wel echte dingen en doen ze soms ook wel hun best, maar over het algemeen, en dat geldt voor iedereen van parkeerbeheer tot de prime minister Rutte himself, doet men maar wat. Van tijd tot tijd met goede intenties, maar soms ook gewoon omdat het moet. Omdat je nou eenmaal in die rol zit en bepaalde afspraken hebt gemaakt waaraan je je wilt houden. In ieder geval in die mate dat je je baan behoudt.

Dit schreeuwt natuurlijk om een voorbeeld en dus zal ik er een geven. Met een beetje mazzel zelfs twee. Het eerste heeft te maken met parkeerplaatsen. Bij ons voor de deur worden regelmatig hele parkeervakken afgezet omdat er in het naburende theater dingen worden voorgesteld die gefilmd dienen te worden. Ook zijn er regelmatig festivals (zo werd er gisteravond bij ons voor de deur de hele avond gekrijst en gevioold in een poging klassieke muziek toegankelijker te maken voor het grote publiek) en filmopnames, waardoor de halve straat praktisch onbegaanbaar is. Door de hoge frequentie waarmee dit gebeurt en de regelmaat waarmee wij de auto niet kunnen parkeren (terwijl daar verdomme gewoon een vergunning voor is) heb ik een tijdje geleden een mail gestuurd naar de gemeente. Of naja, ‘mail’, ik kon een formuliertje invullen op de gemeentelijke website. Alles aan dat formulier schreeuwde Windows 95, maar na het versturen kreeg ik zowaar een bevestiging waarin me werd medegedeeld dat het wel een aantal weken kon duren voor ik iets zou horen.

Twee maanden later werd ik gebeld door mevrouw Rustenberg. Ze vertelde me niet haar voornaam, maar wel dat ze mijn klacht behandelde. Ik wist serieus niet meer waar het over ging. ‘Heb ik dronken mails lopen sturen naar de Albert Heijn?’ dacht ik. Ik ben immers totaal niet te spreken over hun ‘vernieuwde’ kaaszak. Bij die vorige stopte je de kaas er zo in en werkte het allemaal prima. Nu krijg je een soort papiertje waar je hem zelf in mag vouwen. Bovendien gaat de kaas op een gegeven moment naar dat papier ruiken en dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Dit is iets waar ik me druk om maak, maar niet waarover mevrouw Rustenberg me belde. Ze vertelde me dat ze de behandelend ambtenaar van mijn klacht over de parkeerplekken was. Ze had eens even onderzocht hoeveel ontheffingen er het afgelopen jaar voor mijn straat waren toegekend en ze moest toegeven dat dat er toch wel veel waren. We zaten wat dat betreft volledig op een lijn. Toen ik haar vroeg wat ‘de gemeente’ eraan zou doen, antwoordde ze dat ze ‘het in de gaten zou houden’. Ze zou er ‘strenger op letten’, maar mocht het nou toch weer uit de klauwen lopen, dan kon ik haar altijd bellen. Aan de andere kant moest ik me wel realiseren dat we nu eenmaal in het centrum wonen en dat daar voortdurend van alles aan de hand is. Evenementen waarvoor men kennelijk enorme sloten parkeerplekken nodig heeft.

Mevrouw Rustenberg is een goed voorbeeld van iemand die gewoon haar werkt doet. Een van de vele individuen waaruit ‘de gemeente’ is opgebouwd. Ze doet haar best, maar er zit een duidelijke grens aan haar kunde. Want er is altijd wel iemand anders die ergens anders over gaat waar zij niet over gaat en zonder wiens toestemming of expertise zij niets kan. Dat is hoe Nederland werkt, bastion van bureaudemocratie.

Deze situatie speelde zich af op microniveau, maar de beperkingen van het individu in een collectief vind je in alle bestuurlijke lagen van de bevolking. Zo zag ik Mark Rutte tijdens de nabestaanden bijeenkomst van de vliegramp in Nieuwegein. Hij sprak en beantwoordde vragen van het publiek. ‘Waarom waren de lichamen nog niet terug?’ ‘Wie is er schuldig?’ ‘Waarom vloog dat vliegtuig daar?’ enzovoort. Toegegeven, dit was een extreme situatie, maar dat zijn wel de momenten waarop leiderschap wordt beoordeeld. Dat dagelijkse binnenlands gepolder is in vergelijking een uit de hand gelopen potje ganzenbord. Begrijp me niet verkeerd: ik vind dat de regering de situatie uitstekend heeft aangepakt. Ik dacht in eerste instantie ‘BOM EROP!’. In tweede instantie ‘MILITAIRE MISSIE ERHEEN, AL DIE REBELLEN OMLEGGEN, LICHAMEN TERUG.’ In derde en blijvende instantie was ik het volledig eens met de diplomatieke weg die Rutte, Timmermans en co. hebben gekozen. Als een Nederlands militair daar bijvoorbeeld was neergeschoten, en wij hadden teruggeschoten en zij hadden teruggeschoten, dan was het uitgemond in een militair conflict en hadden we die lichamen nooit teruggezien.

Maar ik dwaal af. Wat mij opviel, daar in die zwart gedrapeerde hal, waarin Maartje van Wegen enige sturing probeerde te geven aan de gigantische verzameling leed, was dat Mark Rutte gewoon een gast is. Hij is gewoon een gast met een baan die z’n best doet. Of naja, die dat probeert. Iedereen probeert het en in dat proberen doet men regelmatig maar wat. En soms spreken heel veel mensen af dat ze samen iets proberen en dat ‘alle neuzen dezelfde kant op wijzen’ en dan lijkt het een geheel, maar dat is het nooit. We zijn een gefragmenteerd zootje, her en der met goede intenties.

Als kind zag ik dat dus niet. Als kind geloofde ik in bastions en waren heel veel zaken een stuk eenvoudiger. Veel zaken trouwens ook niet.

Stuitende shit

Hoe nu verder? Een onderwerp als de vliegramp, dat zo groot is en zo dichtbij komt, neemt een groot deel van het gedachteproces in beslag. Dat betekent niet dat er in de wereld ondertussen niet allemaal andere stuitende shit gebeurt. In de zomer spreekt men door een gebrek aan nieuwswaardige gebeurtenissen weleens van komkommertijd, maar dat is nu niet aan de hand, want er is superveel aan de hand. Het is een vroege, rijke nieuwsoogst, die doet vermoeden dat de helft van de wereld in de fik staat.

Hier zijn het de vliegramp, de spanning tussen het Westen en Rusland en het conflict in Gaza waarover we voornamelijk worden geïnformeerd. Over Syrië horen we nu bijna niks, terwijl daar nog steeds dezelfde stuitende shit aan de hand is als eerst. Zo tellen ze daar sinds het begin van dit jaar de doden niet meer, omdat men het overzicht kwijt is. We krijgen berichten over een nieuwe uitbraak van het Ebolavirus, terwijl probleemkind Irak, waar de VS zo verschrikkelijk z’n best heeft gedaan om democratie en vrijheid te brengen, compleet onder de voet wordt gelopen door een extreem islamitische groepering die zichzelf om mij onbekende redenen heeft vernoemd naar een Amsterdamse dj.

Internationale crises dus. Maar dat betekent niet dat er geen stuitende shit dicht bij huis gebeurt. Zo stond ik laatst te wachten op de metro en zag ik een billboard van Radio 538. Het is een billboard dat ik op meerdere plekken in de stad heb gezien. Ik had tot nog toe niet genoeg tijd gehad om goed te bekijken wat erop stond (en mijn gedachten waren ergens anders), maar nu dus wel.

Wat ik zag, verontwaardigde me. Het maakte me ook boos. Het is een foto met op de voorgrond een schaars gekleed, bemodderd, zoenend stel in de branding van de zee. Tot zover nog best oké, los van dat ze heel vies zijn en ik onmiddellijk de neurotische aandrang voelde om ze schoon te spuiten met een tuinslang. Achter het stel ligt een jongen op zijn rug met een rood zwembroekje of boxershortje aan. Zijn kruis is met blokjes ‘onherkenbaar’ gemaakt, maar het is duidelijk dat er daar bij dat kruis iets aan de hand is. Waarschijnlijk iets met zijn penis. Hoewel, nog waarschijnlijker is het dat er helemaal niks aan de hand is bij zijn kruis, maar dat de blokjes er juist toe dienen de suggestie van een erectie of masturbatie op te wekken. Hoe dan ook een schimmige bedoening. Iets waarvan ik bijvoorbeeld niet zou willen dat mijn hypothetische zoon of dochter of oma het zou zien. Mocht een van deze theoretische familieleden zich op dat moment aan mijn zijde bevinden, dan zou ik ergens anders gaan staan, uit het zicht van het billboard. Ik zou dan tandenknarsend woedend zijn op Radio 538. Helemaal als ik de tekst bij de foto zou lezen, wat ik dus deed.

‘LUISTER NU EN WIN TCKETS OM HARD TE GAAN OP DE VETSTE FESTIVALS’

Toen ik het had gelezen kwam ik erachter dat ik helemaal geen hypothetische kinderen of oma’s nodig heb om tandenknarsend woedend te kunnen worden op Radio 538. Veel stuitende shit wordt tegenwoordig maar geaccepteerd omdat de boodschapper jong en hip en vernieuwend wil zijn. Men wil de aandacht van de steeds makkelijker afgeleide generatie jongeren trekken en kunnen vasthouden middels shockerende plaatjes en schreeuwerige turbotaal. Grenzen worden niet alleen op gezonde wijze opgerekt, maar kennelijk ook (ongemerkt) overschreden. Deze campagne, waarin twee zaken, namelijk drugsgebruik en seks – en de combinatie van de twee – worden verheerlijkt, is daar een goed voorbeeld van. Begrijp me niet vekeerd: deze zaken – en de combinatie ervan – kunnen ook heerlijk zijn, maar het valt niet binnen het takenpakket van een landelijke radiozender om ‘hard gaan’ en wappie in de branding ‘naakt gaan’ onder het jonge luisterpubliek te stimuleren, me dunkt.

Ben ik nu conservatief? Vast. Ik ben gewoon al te oud om me te laten verleiden door paars-groene blokletters die me oproepen een spannend, feestachtig leven te leiden. Maar ik ben tegelijkertijd oud genoeg om de facade van een modieus idioom te penetreren en te beseffen dat die oproep in dit geval wordt gedaan door het gebruik van illegale harddrugs aan te moedigen. Dat die harddrugs lol kunnen brengen, maar ook veel ellende. Datzelfde geldt overigens voor seks. Dat geëxperimenteer met die twee zaken – en de combinatie ervan – zich op een gegeven moment in het leven van veel jongeren aandient en dat dat er allemaal bij hoort, maar dat het een nogal onbezonnen, obscene actie is van een, ik herhaal, landelijke radiozender om het eigen merk te verkopen door het promoten van de twee.

Stuitende shit dus, zeg ik op turbotalige manier. Ik wil immers ook dat mensen het leuk vinden om mijn stuk te lezen. Is dat hypocriet? Misschien een beetje. Ben ik echt een ouwe zeikerd aan het worden? Oud misschien wel, een zeikerd was ik al. En nu ben ik ook nog eens boos. Tandenknarsend zelfs, niet eens van de drugs.

Litteken

Jajaja, ik weet het, het leven gaat door en meer van dat soort dooddoeners. Het leven gaat door, maar hoe? De natuur gaat stoïcijns haar gang, alsof er niets is gebeurd, maar dat is voor mensen, hoeveel we ook deel uit denken te maken van die natuur, een stuk ingewikkelder. Denken, voelen, nadenken over gevoelens: het compliceert alles. Als er dan zoiets gebeurt, als wat er is gebeurd, het on(be)denkbare, wat doe je dan met die gedachtes? Laat je jezelf ronduit voelen, of is het misschien beter om het een en ander te blokkeren? De gedachte over een uitspraak als: ‘Wat de forensisch experts zien, is met geen pen te beschrijven,’ gedaan door de leider van het forensisch team bijvoorbeeld. Wat moet je met de gedachtes over zo’n uitspraak?

Moet je je dan gaan bedenken wat hij daarmee bedoelt? Moet je jezelf proberen voor te stellen wat er door de impact van een raket met een lichaam gebeurt, terwijl het met 900 kilometer per uur op 10 kilometer hoogte door de lucht vliegt? Een klap zo groot dat hij er tezamen met het wegvallen van de cabinedruk voor zorgt dat de kleding van je lichaam wordt gerukt. Moet je je bedenken hoe dat lichaam tien kilometer naar de aarde valt en te pletter stort? Hoe het vervolgens dagenlang in tropische temperaturen ligt en ’s nachts als voedsel dient voor plaatselijke roofdieren? Moet je je al deze dingen bedenken in een poging te begrijpen wat de forensisch experts aantreffen op hun werktafel, of kun je deze gedachtes en de daarmee gepaard gaande gevoelens beter onderdrukken? Heb je daarin überhaupt een keuze?

Nee. Tenminste, niet altijd. Je bedenkt het je hoe dan ook, maar de frequentie en heftigheid waarmee je dat doet is te reguleren. In dat opzicht scheelt het ergens wel dat de ramp van onbevattelijke omvang is. Ons mensenbrein is te beperkt om volledig te kunnen begrijpen wat er nu precies is gebeurd. Het is te erg, te groot en te absurd.

Ik betrap mezelf erop dat ik de ‘menselijke resten’ uit de nieuwsberichten niet meer goed aan het begrip ‘mens’ kan koppelen. Het lukt me niet. Eerst werd ik gekweld door de gedachte aan mijn halfzus en haar gezin, onteerd op een Oekraïens slagveld, maar nu is dat anders. Ongeveer 220 lichamen zijn geborgen. Dat betekent dat er op dat veld nog zo’n 80 mensen of delen daarvan moeten liggen. Sommigen zijn natuurlijk verbrand, ‘maar botten vind je altijd’, aldus de forensisch expert van het duo rechercheurs dat aan onze familie is toegewezen. Botten vind je altijd. Vooral in een bot als het dijbeen bevindt zich veel merg en dus leent een dergelijk exemplaar zich goed voor het identificatieproces.

Dat proces is nu anderhalve week onderweg. Er zijn volgens de kranten twee mensen geïdentificeerd, hoewel Maleisische bronnen melding maken van meerdere geïdentificeerde Maleisische slachtoffers. Hoe dan ook, het is een traag proces. Op zich zegt dat al genoeg over de staat waarin de lichamen verkeren.

Niet over nadenken.

Het leven gaat, voor ons in ieder geval, wel gewoon door. Schrap ‘gewoon’. Het gaat door, maar alles is anders. Het doorgaan van een menselijk leven gaat hoe dan ook gepaard met gedachtes en gevoelens. Die zijn er dus en die moeten een plek krijgen.

Een andere dooddoener is dat tijd alle wonden heelt. Waarbij wel zal gelden: hoe groter de wond, hoe meer tijd. Een wond kan helen, maar het litteken blijft zichtbaar. Vijftien jaar geleden had ik een scooterongeluk. De littekens die dat me opleverde, kunnen af en toe nog flink jeuken. Gelukkig heb ik dan de mogelijkheid om te krabben. Dat zal bij deze wonden lastiger blijken te zijn.