Station

Ben voor het eerst sinds een tijdje weer eens met de trein. Het is vooralsnog geen succes. De tram naar het station probeerde zich met veel moeite door de constipatie aan winkelende toeristen in de Leidsestraat te persen. Het was warm en nat, twee zaken die onder andere omstandigheden best aangenaam kunnen zijn.

Hoe lang ben ik niet op centraal station geweest? De laatste keer had ik nog een jas aan. Het plein voor het station is af. Toch lijkt de betegeling op drijfzand te liggen. De grond golft als de zee bij Byron Bay. Niet dat ik daar ooit ben geweest, maar je hoort weleens wat.

Centraal station is van binnen niet veel veranderd. Nog steeds heb je het claustrofobische gevoel dat iedereen in dit enorme gebouw de linkerhoek in wordt gedrukt. Dat voelt zo, omdat het zo is. Somber, benauwd, etensluchten die om voorrang dringen. Trek had ik al.

Een rondje door de hal (ik heb nog 20 minuten) leert me dat New York Pizza verdreven is door een tweede appie 2 go. Lijkt me overbodig. De Kiosken en Smullers heb ik altijd gemeden als de pest, dus ook nu. Het wordt de Hema, die er kennelijk ook zit. De hotdog + cola voor 3 euro aanbieding is aan mij absoluut besteed.

Met de versnaperingen in de hand begeef ik me naar het perron. Aldaar valt me een aantal zaken op. In de eerste plaats de pislucht. Alles stinkt. Het is sowieso een smerige bedoening. Alles ziet er vies uit. Vuil. Zwartgeblakerd door uitlaatgassen, hoewel er hier toch weinig auto’s rijden. Het is donker. Mensen kijken boos en moe. Dit is het hoofdstation van de grootste stad van Nederland en alles stinkt naar pis en duisternis. ‘Eigenlijk kan dat niet,’ denk ik hardop.

Drie jaar geleden was ik in Londen. Ik kwam met de onderwatertrein aan op St. Pancras, een van de vele stations die Londen rijk is. Het was kort daarvoor voor vele miljoenen verbouwd. Het zag er prachtig uit. Alles glom. Je wilde daar graag zijn. Er arriveren en vertrekken. Van Amsterdam centraal wil je alleen maar weg.

Nog even geduld.

Ik zit inmiddels in de trein. Achter me zit een vrouw. Ze is journaliste. Ze is geïrriteerd, zo laat ze haar mannelijke vertrouweling aan de andere kant van de lijn weten. In haar toon klinkt door dat ze weleens seks hebben gehad. Haar vraag ‘wat doe je vanavond?’ impliceert dat het best voor herhaling vatbaar is. Ze is bezig met een stuk. Het schaven vindt ze mooi, maar mensen die zich niet aan afspraken houden niet. Ik weet al deze dingen, en meer, vanwege de lengte van haar telefoongesprek en het volume waarmee ze het voert.

Over volume gesproken. Rechts van me neemt een hoogblond, lichtblauw skinny jeans dragend, vermoedelijk Osdorpiaans meisje plaats. Ze is eigenlijk al een vrouw, maar bezit die typische meisjesachtigheid (blond van top tot teen, armbandjes, roze All Stars) waardoor vrouwen meisjes blijven. Ze heeft oordopjes in. Al whatsappend luistert ze muziek. Het is trance en het staat hard. In stereo hoor ik nu de klagende, flirtende journaliste en de beats van Hardwell, terwijl mijn gezichtsveld wordt vertroebeld door een klodder meuk aan de buitenkant van het raam. De trein is ook vies. Vroeger was dat niet zo. Of minder. Vroeger was alles schoner. Vroeger hadden mensen nog geen mobiele telefoons. Vroeger stond muziek zacht en plasten mensen gewoon thuis, in een wc, en niet op het station.

Don’t free the fart

Oooo dit is een goeie. Deze is echt hard, vies, onmogelijk penetrant. Deze gaat de boeken in, als er al boeken zijn waar dit soort dingen in gaat. Dat je een scheet niet in zijn geheel zomaar in een boek kan doen lijkt me duidelijk. Het zal hier dus om een verbaal verslag van de scheet gaan. Een getuigenis van wat er zich afspeelde onder de dekens en de gruwelijke effecten die het had op de aanwezigen. Een scheet zo onzindelijk goor dat je spijt krijgt van je neus.

Eddie Murphy zei in Delirious dat mensen stiekem scheten wíllen ruiken. We willen ze namelijk beoordelen en registreren. Als iemand een scheet heeft gelaten duik je nooit meteen weg. Je wacht tot je hem ruikt, zodat je kreten van afschuw kunt slaken en er later, als je groot en dronken bent, aan kunt terugdenken. De scheet is dan terug te halen als een anekdote waaraan veel lol beleefd kan worden.

Eddie raakte vast een kern van waarheid. We willen immers ook altijd zien wat er precies aan de hand is bij een ongeluk. Is ie dood? Is dat een los ledemaat? Zijn dat stukjes hersen, daar naast die opengebarsten schedel? We willen zien hoe verschrikkelijk goor, pijnlijk of algemeen kut iets is, om te weten en voelen wát die kutheid precies is en hoe schril hij afsteekt tegen de relatieve aangenaamheid waarin ons leven meestentijds voortkabbelt.

Het ruiken van de scheet doet je de frisse lucht, voor zover die dat is, meer waarderen. Daarnaast is het dus gewoon heel grappig.

Maar deze jonge, oioioioi. Deze is heel vies. Zo’n hele warme, lange, zachte. Als een stuk smeltende roomboter glijdt hij tussen de billen naar buiten. En nu zit ie daar dus, gevangen onder de dekens. Ze heeft hem nog niet geroken, maar wel gehoord. ‘Don’t free the fart!’ roept ze. Want dat hij vrijkomt, staat vast. De vraag is alleen wanneer.

Wat nou als ik gewoon zo helemaal stil blijf liggen, met de dekens plat op mijn lijf. Dan kan dat ding toch nergens heen? Ja, alleen als zij beweegt. Als zij beweegt komt er lucht tussen de dekens en dan is het afgelopen. Dan kruipt de scheet omhoog en krijgt ze hem vol in haar gezicht. Maar dan heeft ze er ook zelf om gevraagd hoor. Ja kom nou.

O shit, ze draait zich om. Ligt nu met haar gezicht mijn kant op. De dekens zijn verschoven, er is lucht bij gekomen. ‘Don’t free the fart!’ echoot het in mijn hoofd. Hij reist omhoog, ik voel hem kruipen. Hij is zo vies. Zou hij nu nog viezer zijn? Omdat hij al zo lang opgesloten zit? Dat die stank in die warme, afgesloten ruimte zich verder evolueert in zijn ranzigheid? Hij heeft zo lang gevangen gezeten. Het is eigenlijk een beetje de Nelson Mandela van de scheten. Misschien kan hij zijn ketenen afwerpen en als held een heel scheetvolk naar vrijheid leiden!

Ik moet lachen. Ze vraagt me wat er is. Een seconde later scheldt ze me uit. Ze draait zich weer om en ik grinnik door. ‘Don’t free the fart!’ zing ik haar toe. Ik vertel haar over de Nelson Mandela ingeving. Over het scheetvolk. ‘Die grap kan echt niet hè?’ Ze hoeft niet eens iets te zeggen om het te bevestigen. Deze zal ik niet in mijn notitieboekje vol bits voor een eventuele onemanshow noteren. Dit kan gewoon niet. ‘Nelson Mandela van de scheten,’ ben je nou helemaal belazerd? Hij is net dood! Kan écht niet. Wat ben je toch een immorele hufter. En dat niet alleen, je laat ook nog eens supergore scheten!

Supergore scheten die heel lang gevangen hebben gezeten ja. En die in die tijd een onoverwinnelijk, onvermurwbaar karakter hebben ontwikkeld. Scheten die een baken vormen in de duisternis van de nacht. Pioniers, de Founding Farts, beroemd en beruft. Daar zul je mij niet lichtzinnig over horen praten.