Rourke

Vannacht had ik ruzie met Mickey Rourke. Dé Mickey Rourke ja. En nou niet meteen gaan zeuren dat het een oude man is en dat het niet eerlijk is om te vechten tegen oudere mannen, want Mickey Rourke is een beest van een man. Een monsterlijke kerel, en ruzie met hem gun ik zelfs mijn ergste vijand niet (niet dat ik zulke verschrikkelijke vijanden heb, ik ben immers geen Middeleeuws despoot of Oekraïens president, maar zo is de uitdrukking nu eenmaal).

De aanleiding tot de confrontatie is me volledig onduidelijk. Het enige wat ik weet is dat hij achter me aan zit. Hij wil me pakken en doen boeten voor iets waar hij zich kennelijk enorm over opwindt. Ik ben, voor zover ik weet, onschuldig als een pasgeboren lammetje. Maar dat maakt voor Mickey niet uit. Ik heb me zijn woede op de hals gehaald en dat is op dit moment het enige wat telt. Laat ik het niet tellen, dan doodt hij me. En hoewel dat dus alsnog een keuze is die een bepaalde, hetzij beperkte vrijheid impliceert, vlucht ik liever. Niet omdat ik denk dat ik kansloos tegen hem ben, maar wel omdat ik weet dat een eventuele fysieke confrontatie me sowieso een deel van mezelf zal kosten. Dat wordt een lijdensweg die ik mezelf liever bespaar.

Dus vlucht ik. In eerste instantie bevind ik me in een warenhuis, men noeme een Amerikaanse versie van de V&D, alwaar ik me een weg probeer te banen door de schappen vol overbodige koopwaar en statische etalagepoppen. Hoe hij me weet te volgen, weet ik niet, maar hij doet het met een efficiëntie en vaart die nauwelijks bij te benen zijn. Eén misstap en hij heeft me. ‘Geen misstap maken dus,’ vertel ik mezelf in mijn door de angst kennelijk onaangetaste logisch redenerend vermogen.

Na niet al te veel tijd kom ik erachter dat ik hem op deze verdieping niet van me af zal schudden. De ruimte is te beperkt. Wat ik ook doe, welke manoeuvre ik ook maak, hij kan me altijd zien. Hij is zo enorm en zo rap en zo ziedend dat ik besluit de lift naar beneden te nemen. Het sluiten van de deuren duurt tergend lang. Zo lang dat hij me bijna weet te achterhalen. Net voordat mijn zicht op de etage door de schuifdeuren wordt ontnomen, zie ik hem aan komen scheuren. Hij rijdt in een wit, klein autootje. Een soort opgevoerde Canta cabriolet. Daarom is die klootzak zo snel. Wat oneerlijk! Het doet me deugd te merken dat ik naast angst nu ook een zekere mate van woede voel; een emotie die me in een mogelijk gevecht van pas zal komen, me dunkt.

De lift beweegt zich neerwaarts, maar stopt niet in de door mij begeerde kelder, waar ik Rourke zo kwijt ben, maar in de ondergrondse parkeergarage, een plek waar hij met z’n witte kutautootje natuurlijk makkelijk kan komen. Voordat ik het weet gaan de deuren al open, maar ik weet ze wederom net op tijd te sluiten. De lift begint echter te haperen, wil niet verder naar beneden, of doet er zo lang over dat Rourke alle kans krijgt me in de kelder op te wachten, dus ik besluit me terug te laten voeren naar het hol van de leeuw. Ik realiseer me dat de kans op ontsnappen steeds kleiner wordt, maar weiger de handdoek te werpen.

Zodra de lift opent zie ik het autootje achterin de garage rechtsomkeert maken. Er lijkt stoom van het apparaat te komen. Of komt het van Mickey? Hoe dan ook komt hij met een rotgang op me af. Ik duik, rol en spring achter en tussen auto’s door, draai hem tezamen met mezelf tureluurs in het autodoolhof, totdat ik links achterin de garage een roltrap bespeur. Ik sprint ernaartoe, spring erop en kom terecht in de vertrekhal van een vliegveld, vermoedelijk Schiphol. Achter me hoor ik Rourke met zevenmijlslaarzen de trap op komen. Ik sla meteen rechtsaf en verstop me achter een verdwaald elektriciteitskastje. Verder rennen heeft nu geen zin meer. Hij zal me altijd blijven zien en vroeg of laat inhalen. De confrontatie is onvermijdelijk, zo realiseer ik me nu. De enige kans die ik heb is hier, achter dit kastje, in de hoop dat hij me niet ziet.

Maar die hoop is (uiteraard) ijdel. De immense figuur van Rourke doemt voor me op. Hij trekt me met één hand de hoek uit en slaat me met de andere hand er terug in. Ik zie sterren. Ik heb pijn. Alles trilt. De angst is niet meer. De angst is verworden tot besef. Besef dat deze strijd hier en nu beslecht dient te worden. Er is geen mogelijkheid tot vluchten. De kansen daarop zijn verkeken, als die er ooit al waren. Een zekere mate van vastberadenheid maakt zich van me meester. Ik realiseer me nog steeds dat dit beest, dit monster zowat onverslaanbaar is, maar het is verdomme MIJN droom. Ik heb toch wel iets in de melk te brokkelen?

Ik sta op en kijk hem strak aan. Mickey huft en puft. Zijn grom is zo diep dat hij turbulentie veroorzaakt. Er heeft zich een groepje toeschouwers om ons heen verzameld. ‘Inchecken kan later wel,’ lijken ze te denken. Mickey en ik cirkelen wat om elkaar heen. Ik haal uit. BAM! Vol op zijn oog. Van die pijnlijke vuist, zoals ze die vaak in films voelen, merk ik niks. Misschien is het de adrenaline, misschien de non-existente aard van de situatie. Hij probeert mij te slaan, maar ik ontwijk. De volgende is wel raak. SCHJLABAJAAMM! Alles draait, duizelt en tintelt, maar ik blijf staan. Het is verdomme MIJN DROOM!

Gedurende het gevecht verschijnt er een soort scorebalk onderin beeld. Het ‘beeld’ in deze mijn perspectief op de wereld. Mickey is groter en sterker, maar ik ben sneller en slimmer. Voor iedere rake klap die hij mij geeft, geef ik hem er drie. Het valt me na iedere geïncasseerde of uitgedeelde klap op dat de score vermindert. Het lijkt er dus op dat degene die het eerst bij 0 is, verliest. Als ik dit volhoud, o ademloos toekijkende reiziger, dan versla ik hem. Dan win ik van het monster. Dat ik dan zelf op apengapen lig, neem ik maar op de koop toe. Alles beter dan te sterven in deze steriele poort naar exotische en minder exotische oorden.

Rourke, het monster, raakt uitgeput. Ook ik voel de vermoeidheid langzaam omhoog trekken door mijn lichaam. Eerst mijn benen, dan mijn heupen, rug, armen, nek, hoofd… Het scorebord laat zien dat ik nog 24 punten heb. Mickey niet. Mickey heeft er minder. Ik dans door, blijf uitdelen. TIKTIKTAKTAKBOEMBOEMBAF! 0 punten. Rourke versteend en valt om. Zijn stoffelijk overschot is meteen ontdaan van vitale kenmerken en karakteristieken. Hij is niet meer dan een hoop verslagenheid. De personificatie van mijn angsten, hier samengebald in de vorm van The Wrestler, Marv uit Sin City, die gast uit 9½ Weeks, is door mij overmeesterd.

De toeschouwers staan nog steeds roer- adem- en sprakeloos toe te kijken. Toch lijken ze een voor een te verdwijnen. De omgeving wordt wazig. Steeds waziger. Steeds minder mensen. Steeds minder herkenbare vormen. Dit is het einde. Dit is het. Dit is…

Wakker.

Context

De grijzende Surinamer komt de kleedkamer binnen, iets wat niet voorbijgaat aan de kalende Jordanees in het veel te strakke hemd. Er volgt een conversatie.

‘Hoe is ’t met de zaken?’ vraagt de kalende Jordanees.
‘Ja gaat goed,’ antwoordt de grijzende Surinamer. ‘Ditjes datjes, wisjes wasjes. Ik zag laatst nog een paar maten van je. Tony en hoe heet-ie ook alweer? Die andere met een T?’
‘Tony 2.’
‘Heet-ie ook Tony?’
‘Nee, Tony 2. Hij is ook zo’n kereltje weet je wel. Die zitten allemaal in de confectie. Je weet wel, van die confectiegasten.’
‘Ja, die ken ik.’

De kalende Jordanees strikt de veters van één van zijn sportschoenen, iets wat zijn volledige aandacht vereist.

‘Hé, hoe is het nou met je broertje?’ vraagt hij.
‘Ja, niet goed. Niet goed…’ antwoordt de grijzende Surinamer hoofdschuddend.
‘Nee? Ik weet nog wel dat ik dat toen las. Godallemachtig. Ik las dat toen zo in de krant en dacht van Jeeeee-mig.’
‘Ja, nee, daar is hij niet goed uitgekomen.’
‘Meen je dat nou? Godver… Want dat was me wat hé.’
‘Ja, zeg dat wel,’ bevestigt de grijzende Surinamer.

De kalende Jordanees wil uit een soort automatisme de veters van zijn andere schoen gaan strikken, maar komt daar door een oprispende vraag niet aan toe.

‘En die andere jongens dan? Die andere waarmee ie daarin zat?’
‘Ja, nee, da’s geen mooi verhaal hoor. Die gasten hebben het allemaal heel zwaar gehad. Veel hebben zelfmoord gepleegd. Veel van die vrouwen ook.
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, schuldgevoel hè. Waarom zij wel en ik niet. Had mijn broertje ook enorme last van. Waarom niet ik? Kon-ie niet mee leven. En nog steeds niet echt dus.’
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, hij probeert het wel. Ik bedoel, het is al bijna 20 jaar geleden hè, maar het blijft een strijd.’
‘Godsamme hé…’
‘Ja, hij ziet ze nog weleens hè. Ze komen dan allemaal bij elkaar en praten erover. Hij organiseert dat. Dat helpt hem wel. Maar verder is het nog steeds allemaal heel moeilijk. Kan ook geen baan vasthouden. Wilde er heel lang niet over praten. Nog steeds niet graag. En dan kruipt hij weg. Zien we ‘m soms maanden niet.’
‘Godsamme.’

Er komt iemand de kleedkamer in die beide mannen kent.

‘Heren,’ zegt hij.
‘Hé jongen,’ zeggen de grijzende Surninamer en de kalende Jordanees.

Er valt een stilte. De kalende Jordanees kijkt nog eens naar zijn schoenen. Beide zijn nu gestrikt. Hij is klaar voor de training. De grijzende Surinamer is allang klaar. Die heeft genoeg gezweet voor vandaag. De kalende Jordanees staat op, pakt zijn handdoek en maakt aanstalten de kleedkamer te verlaten.

‘Nou, dan ga ik maar eens naar binnen. Heb een afspraak weet je.’
‘O heb je een date?’
‘Nou, een date… Een date… Met een van die gasten die hier werken.’
‘Word je lekker afgebeuld haha.’
‘Ja precies. Daar ben ik ook bang voor! Haha!’
‘Oké sterkte man.’
‘Bedankt hè, joe!’
‘Hoi.’

De kalende Jordanees verlaat de kleedkamer. De grijzende Surinamer staat er nog middenin. Hij kijkt om zich heen en legt zijn handdoek, die hij al de hele tijd vasthoudt, op een bankje. Hij besluit zich om te kleden, daarna een douche. Hij heeft genoeg gezweet voor vandaag.

Mates

‘Why am I here? That’s exactly why mate. Because it’s the other side of the world. When I’m in Australia I have to travel six to eight hours to get to another country and then I’m in Asia, surrounded by Australians. Here you travel for an hour and you’re some place else entirely. For example, how long did you travel?’

– ’45 minutes.’

‘See? That’s what I mean. 40 fecking 5 minutes mate. That’s nothing. In Australia you can’t do anything in 45 minutes. After 45 minutes you’re at the exact same place you were 45 minutes ago. Everything takes a shitload of time.’

– ‘But do you like it here?’

‘Listen mate. I’m a plummer alright? In Australia I worked half a day to pay for rent and groceries. Here I have to work three. I work my ass off and make virtually no money. But hey, I can sit here and drink beers and talk to you, so yeah, I like it. It’s good mate.’

– ‘And Australia isn’t?’

‘Listen mate, there’s Australia and there’s Australia, know what I mean?’

– ‘I think I might have a vague idea of what you mean, but you’re very drunk and so am I, so actually no, I don’t really know what you mean.’

‘You’re an honest lad, I’ll give ya that. Alright, listen mate. You can go to Australia, right. Go to Sydney, Melbourne, all those places. Go down the whole fecking Gold Coast, but that’s not Australia mate. That’s not it. Sure, when you go there, go there, and see all those places, but afterwards mate, afterwards go INLAND. You go inland, right, and you get to the north-east part of Queensland, and I’ll swear to you… (kisses his fingers) The best… (shakes his head) Most beautiful… (Doesn’t know how to physically express himself any further, so takes a big swig of Lager) THAT’S the REAL Australia mate. That’s it, fuck those… Yeah, sure, you can go to the East Coast, go there, fuck it, I don’t care, but you go inland mate, INLAND, fecking Aboriginals mate, nature. THAT’S the real Australia.

(I nod my head and finish my beer)

‘Is that yours?’

– ‘Yeah, it was.’

‘Here mate, take mine.’

– ‘Are you sure?’

‘Yeah, this one. Is it mine? Who’s is it? Well, I’ve got another, just take it.’

– ‘Thanks mate.’

‘You’re welcome mate. You’re okay, you’re a good guy. (to the whole table) HEY GUYS, you know what? We should all go to OUR PLACE afterwards.’

– ‘The bars over here close so fucking early.’

(shrugs) ‘So let’s go to OUR place, we’ll have a drink, some laughs, let’s GO (everybody murmurs agreement).’

(…)

And then they turned on the lights and we all got our coats and went outside and went home and never saw each other again.

Bots

In de loods is het niet per se warm, desalniettemin wordt er volop gezweet. Woorden als ‘broeierig’ en ‘bedrukt’ zijn meer op hun plaats, zonder dat het ooit benauwd wordt. De aanwezigen hebben zich, zoals de mens van nature geneigd is, in groepjes verzameld. In die groepjes voert men het gesprek, met vrienden, over dat wat hen bezighoudt.

De muziek is anders. Deze probeert niet op een goedkope, doch doeltreffende wijze lineair op te bouwen naar een voorspelbare climax. De dj zaait nu gefragmenteerde beats en schommelende melodieën om later, wanneer de broeierigheid zich heeft ontwikkeld tot smorende hitte, onomwonden euforie te kunnen oogsten. Deze benadering vergt een investering van zowel de artiest als het toehorend publiek. Een dergelijke investering ligt ten grondslag aan alle grote kunst, waarbij er sprake is van een confrontatie. Van deze confrontatie kan men onverrijkt weglopen of kiezen voor de frontale botsing. Half werkt niet. Half wordt in dit geval naar beneden afgerond naar niks.

Kiest men voor de botsing, dan wordt er, net als in de mechanica en natuurkunde, impuls en energie uitgewisseld tussen de botsende voorwerpen. ‘Voorwerp’ mag hier (van mij) op abstracte wijze worden geïnterpreteerd en betrekt zich dus op de muziek enerzijds en Jij, het toehorend mens, anderzijds.

Jij dus, begint te dansen: impuls. De muziek verzorgt de verdere opwekking van energie (hoewel bepaalde supplementen daar niet zelden ook een bijdrage aan leveren) en dat is het. Dat is het hele eieren eten. Al botsend dans je door de nacht, zorg en twijfel verjagend.

4:57 AM – Het shirt is nat, de ogen rood, van enige coherentie en coördinatie nauwelijks nog sprake. High fives, BOTS! Half blote basten, blote benen, BOTS! Her en der een verdwaalde bil. De inductie is volledig. Weer die natuurkunde (en dan te bedenken dat ik er geen reet van snapte op school. Nu? Nu is alles aan een avondje uit ineens natuurkunde. Maar goed, ze zeggen weleens dat je iets beter onthoudt als je het toepast op iets wat je leuk vindt. Wellicht is het tijd voor disco-school. De slogan heb ik al: ‘’T is cool, ’t is Dischool!’ Duitse naamvallen leren met een stroboscoop op je harses. Franse rijtjes herhalen op het ritme van de beat). Ik snap nu dus natuurkunde. Ik, de geleider, beweeg in een magnetisch mensenveld. De elektrische spanning die wordt opgewekt activeert niet alleen mijn lichaam, maar ook mijn brein, resulterend in de volgende openbaring:

‘Als er nu aliens komen, en die komen dan, en die denken dan van ‘O wij zijn aliens, en wij snappen en doen dingen die jullie niet snappen en/of doen, dan moeten ze misschien maar even… (ogen dicht, diep inademen, nogmaals) En als ze dan naar deze muziek luisteren, dan denken ze van ‘O shit! Wij weten helemaal niets!’.’

Wat is dit dan? Dit is iets anders. Dit is de toekomst, het verleden en het nu ineen. Neen, dit is tijdloos.

‘Fuck’ en dan nog iets

‘Weet je wat we echt een keer moeten doen?’
– ‘Nou?’
‘Zelf een feest geven.’
*knikt halfslachtig*
‘Gewoon zelf weet je? Dus dat we zelf bepalen wie er komt en wat voor feest het wordt. Gewoon zelf.’
– ‘Mmm…’
‘Kijk, we gaan nu toch altijd naar feesten?’
– ‘Ja, soms.’
‘Ja, en dan staan we daar altijd en dan is het vet druk en vet warm en allemaal irritante mensen en dure drankjes en kutmuziek.’
– ‘Soms is de muziek wel leuk.’
‘Ja, soms.’
– ‘En ik vind echt niet alle mensen kut hoor. Als ik iemand niet leuk vind, praat ik er gewoon niet mee.’
‘Nee oké, maar als je zelf een feest geeft, dan bepaal je al die dingen dus zelf!’
– ‘Da’s waar. Maar hoe wil je dat gaan doen dan?’
‘Nou, ik heb het nog niet helemaal uitgewerkt natuurlijk, maar ik ken wel een paar van die tentjes die je af kunt huren.’
– ‘Maar het wordt dan niet weer zoals dat andere feest hè, dat van je broer toen?’
‘Je bedoelt dat happy hardcore/90’s feest? Nee, zo wordt het niet.’
– ‘Daar was echt geen reet aan namelijk.’
‘Nee, dat had hij even helemaal verkeerd ingeschat. Maar dat zal ons dus niet overkomen.’
– ‘Gelukkig. Maar hoe wil je het dan doen?’
‘Nou, dus een goed tentje vinden en dan maken we gewoon lijstjes met mensen die allemaal mogen komen.’
– ‘En hoeveel worden dat er dan?’
‘Een stuk of 100?’
– ‘Is dat niet heel weinig? Of juist heel veel?’
‘Nee joh, het is precies goed.’
– ‘Oké. En wat voor muziek komt er dan?’
‘Jeffrey is DJ weet je nog? Hij draait tegenwoordig op best wel coole feesten.’
– ‘Dus die gaat dan draaien? Wil hij dat?’
‘Natuurlijk.’
– ‘Oké. En hoe gaan we het dan verder regelen met drank enzo?’
‘Nou, ze hebben in die tent gewoon een bar, dus iedereen betaalt z’n eigen drankjes.’
– ‘Maar wordt het dan niet alsnog duur?’
‘Niet zo duur als in het echt.’
– ‘Oké. En moeten ze dan ook entree betalen?’
‘Misschien een tientje ofzo? Ligt eraan hoe duur het is om dat tentje te huren.’
– ‘Hmm, oké.’
‘En we gaan flyers maken met daarop alle info over het feest. En het moet ook een naam krijgen.’
– ‘Had je die al bedacht?’
‘Nee, maar het moet wel iets cools zijn. Iets met ‘fuck’ en dan een ding ofzo.’
– ‘Fuck een ding?’
‘Ja of weet ik veel, je hebt toch zo’n feest op zondag, Fuck Mondays? Of laatst zag ik een feest een paar dagen voor oud & nieuw en dat heette Fuck Oud en Nieuw. Of Fuck New Years Eve. Fuck NYE, zoiets.’
– ‘Fuck stupid parties!’
‘Precies, maar dan iets cools.’
– ‘Oké. En wat wordt mijn rol in dit geheel?’
‘Voorlopig ben je vooral klankbord.’
– ‘Klankbord?’
‘Ja, dus ik zeg allemaal dingen tegen je en dan moet jij zeggen wat je ervan vindt.’
– ‘Oké. En doe je daar dan iets mee?’
‘Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk doen we dan alle dingen die ik heb bedacht en mag jij de kutklusjes doen.’
– ‘Hmm, jammer. Maar wel eerlijk van je.’
‘Zo ben ik. Fuck femelarij*.’
– ‘Fuck dat inderdaad.’

 

* Schijnheiligheid

Knapperd

‘Hallo Oscar, ga lekker zitten.’
– ‘Bedankt Tim, dat zal ik doen.’

Oscar gaat zitten.

– ‘Zo, hèhè.’
‘Zo. Hoe gaat het?’
– ‘Nou, over het algemeen wel goed.’
‘Over het algemeen?’
– ‘Ja. Er is wel een klein dingetje.’
‘O, wat dan?’
– ‘Nou, ik heb dus een goede vriendin en die is best leuk hoor, maar zij is laatst een weekje naar de Algarve geweest en…’
‘O, wat heeerlijk!’
– ‘Ja, ik ben er zelf nooit geweest, maar het schijnt inderdaad mooi te zijn.’
‘Goed, ga verder.’
– ‘Ja, jij onderbreekt me.’
‘Uhu, ga verder.’
– ‘Naja, die was daar dus en ze kwam terug met een heerlijke teint. Maar ze had daar natuurlijk ook allemaal foto’s gemaakt en toen had ze die op Facebook gezet.’
‘Doen meer mensen hè.’
– ‘Ja, dat weet ik, maar ze had één van die foto’s ingesteld als profielfoto, eentje dat ze zo op een veranda staat, aan zee, met dus die teint en duinen en een meeuw op de achtergrond.’
‘Aha. En toen?’
– ‘Nou, toen kreeg ze dus ineens heel veel likes, terwijl de foto’s daarvoor nooit zoveel likes kregen.’
‘Vanwege de meeuw denk je?’
– ‘Nee. Waarom zou iemand een meeuw liken?’
‘Weet ik niet.’
– ‘Precies, dat weet je niet, omdat het niet gebeurt.’
‘Dat weet jij ook niet. Er kan vast weleens iemand ergens een meeuw geliked hebben.’
– ‘Dat is waar. Maar toch vermoed ik dat dat niet de reden was voor de vele likes van haar profielfoto.’
‘Snap ik, is waarschijnlijk ook niet zo. Ga verder.’
– ‘Ja, maar dat was dus nog niet eens het ding waar ik het over wil hebben, de reden dat ik hier zit.’
‘Vertel.’
– ‘Nou, dat ben ik dus aan het doen. Er was ook iemand die als comment bij de foto ‘Moooooiii’ schreef. Met veel te veel o’s en i’s.’
‘Mmm… Ik denk omdat diegene wilde aangeven dat hij of zij de foto mooi vindt.’
– ‘Ja, dat snap ik, en het was een meisje, maar dat was nog niet het ding. Er waren namelijk nog wel meer mensen die dat soort fratsen uithaalden, zoals leuk met een overschot aan eu’s en k’s en beauty fonetisch gespeld. Maar er was ook iemand en die zei dus dat woord, iets wat ik wel vaker zie. Een woord dat al zijn betekenis is verloren, als het die ooit al had.’
‘Welk woord dan?’
– ‘Dat ga ik nu dus zeggen: Knapperd.’
‘Knapperd?’
– ‘Knapperd ja. Mensen gebruiken het te pas en te onpas en veel te vaak. Knapperd. Iemand ziet er voor de verandering misleidend leuk of mooi uit en dan is het meteen knapperd dit, knapperd dat, knapperd zus, knapperd zo. Terwijl ik het zeg, voel ik dat het een compleet loos woord is. Knapperd.’
‘Knapperd.’
– ‘Knapperd ja. Wat betekent het eigenlijk?’
‘Nou ja, je gebruikt het natuurlijk om aan te geven dat iemand knap is.’
– ‘Ja precies, knap IS. Alsof het iets is wat je aan het doen bent.’
‘Maar een liegerd IS toch een leugenaar? Een stiekemerd DOET toch stiekem?’
– ‘Misschien ligt het aan die uitgang, – erd. ‘Mooierd’, ook zoiets.’
‘Ik vind eigenlijk dat je je een beetje opwindt om niets.’
– ‘Dat zal best Tim. En misschien heb je ook wel gelijk, maar ik merk gewoon dat het me enorm irriteert.’

Er volgt een korte, licht ongemakkelijke stilte.

‘Heb je wel goed geslapen? Of ben je gewoon een beetje een chagrijnerd?’
– ‘Hou je bek Tim.’
‘Oké.’

Asocialicitatiegesprek

‘Eén van de eisen die wij aan onze werknemers stellen, is dat zij tijdens het op- en afbouwen van de markt over grote afstand en met plat accent banale kreten als ‘Truus, kom je zo nog effe bij me op schoot zitten?’ en ‘Pas op voor m’n paal!’ naar collega’s en al wie het niet horen wil schreeuwen. Herkent u zich daarin?’

‘Jah.’

‘En racet u graag met kleine heftruckjes over men noeme een Albert Cuypstraat, daarbij te pas en te onpas toeterend naar alles wat leeft?’

‘Jah.’

Verder verlangen wij van u een buitensporig agressieve houding ten aanzien van eenieder die het in zijn of haar botte harses haalt om over de markt te fietsen terwijl u deze op lawaairecordverbrekende wijze aan het afbouwen bent.

‘Geen probleem.’

‘U schuwt daarbij ook geen dreigend gedrag, zoals het op het nippertje niet aanrijden van mensen met voorgenoemd heftruckje, of het vlak langs het hoofd van niets vermoedende fietsers werpen van allerlei gereedschap, zoals tangen en sleutels, teneinde de verwaande, met hun opleiding en beschaving en strakke broeken koketterende lokale yuppen en studenten flink te verwonden.

‘Ehh… Ja. Nee. Is goed.’

‘Gefeliciteerd, u hebt de baan.’

De man die alleen maar foute dingen zei

In de sportschool verandert over het algemeen niet zoveel. Ja soms, iets kleins. Zoals de deurknop van de mannenkleedkamer. Dat was eerst gewoon een klink en nu is dat een knop. Die klink was toch lam, dus praktisch verandert er niets. Soms staat het omkleedbankje ergens anders, een halve meter naar rechts of links, maar dat is meestal niet van lange duur. Mensen in mijn sportschool houden dingen graag hetzelfde, allicht één van de redenen dat ik er al vijf jaar lid ben.

Laatst was er ineens wel allemaal heisa. Grote kerels met grote schoenen en vuile overalls probeerden een airconditioning te installeren, maar dat ging niet al te soepel. De ventilator hing prima, maar de motor haperde en moest worden afgedekt met een zeil, zodat er geen water van de wasbak in terecht zou kunnen komen. Waarom dat ding precies náást/onder de wasbak geplaatst moest worden, was me niet helemaal duidelijk, maar het was al gebeurd en verder niet mijn project of initiatief dus hield ik me op de vlakte.

Nee echt, sorry, ik ga dan niet tegen die gasten zeggen ‘Hé, waarom plaatsen jullie de airco schuin onder de wasbak? Dan kan er toch allemaal water in komen? Da’s toch niet handig? Kan je ‘m niet beter ergens anders…’ Dat vertik ik. Misschien dat anderen dat wel doen, dat overenthousiaste, oversociale slag mensen, maar ik ben en doe dat niet, klaar.

Maar nu is er dus een airco, een afzichtelijk ding met een KOMO-zak eroverheen. En een loeien dat het doet! Het loeit enorm.

Van de week was ik er weer. Er was één andere man in de kleedkamer die ik wel vaker zie. Hij kijkt altijd heel erg naar mij, wat ik daar regelmatig heb (niet per se een eer), maar is verder prima aardig, dacht ik. Hij heeft me nog een keer uitgelegd hoe ik een oefening moest doen, omdat ik kennelijk alles aan het ‘compenseren’ was met mijn armspieren en de kracht moest komen uit mijn ‘core’ want het is een oefening voor je ‘core’ en niet voor je armspieren. Ik schiet meestal in de instant haatmodus als iemand zich met mijn work-out bemoeit, maar hij bedoelde het goed en bracht het sympathiek, dus liet ik een vernietigende blik achterwege.

We stonden daar dus, omringd door artificieel geloei. Hij was al helemaal trainklaar, maar wilde alleen nog even zijn flesje vullen. Nadat hij dit had gedaan, was er een duidelijk gekletter hoorbaar. Ik kleedde me om alsof mijn neus bloedde (een uitdrukking die ik nooit heb begrepen. Als mijn neus bloedt, is er toch juist wél iets aan de hand?) en vermeed zijn poging tot oogcontact. Hij mompelde wat in zichzelf en toen keek ik maar op naar de wasbak. Er druppelde water uit de afvoerleiding, iets wat volledig in overeenstemming was met mijn auditieve waarneming. De man keek me schouderophalend aan. Ik besloot iets te zeggen.

‘Het is er niet echt op vooruitgegaan hè?’
– ‘Nee!’ lachte hij. ‘Zo laat zelfs een stel Polen het niet achter.’

Ik glimlachte geforceerd. Ander onderwerp.

‘De constructie met die vuilniszak en die airco is ook een beetje vaag.’
– ‘Ja! Dat doe je normaal alleen als je seks hebt met lelijke mensen.’

Mijn glimlach liet zich niet meer forceren. Het ongemak was te groot, het onderwerp kennelijk niet anders genoeg. Of zou hij op alles een fout antwoord geven? De man liep breed lachend en quasi stuiterend op zijn mintgroene, fluoriserende gelzolen de kleedkamer uit, op weg naar de apparatuur.

In de sportzaal zag ik hem nog een paar keer grijnzend naar me loeren, vast genietend van de KOMO-zak die hij zich in zijn fantasie bespaarde.