Besmettelijke kalmte

Ik had een goed plekje, maar ben bier gaan halen. Nu staat er op de plek waar ik zojuist nog stond een meisje. Ze beweegt. Ze beweegt raar, alsof er een constante stroom mieren over haar rug loopt. Misschien is dat ook wel zo. Het lijkt me onwaarschijnlijk. Ik blijf maar achter haar staan; het is immers muziek. Hoe goed moet ik het kunnen zien?

Het meisje slaat me, tijdens een illustratief dansspasme, bijna vol in mijn zak. Het concert valt verder tegen.

Een vraag:

Waarom knuffelen en zoenen stellen tijdens concerten altijd alsof ze elkaar jaren niet hebben gezien? Elkaar compleet aflebberen nog voordat het voorprogramma begint.

‘We staan hier samen op maandagavond in The Max. Ik heb je de hele dag gemist, nadat we een heel weekend vintage markten hebben bezocht , biologische couscous hebben gegeten en documentaires hebben gekeken. Het IDFA staat alweer voor de deur en ik heb die van vorig jaar nog steeds niet allemaal gezien! Ik ben een slecht mens…’

‘Je bent geen slecht mens.’

‘Maar ik schiet tekort!’

‘Je schiet niet tekort.’

En dan knuffelen en tongen alsof het de Hof van Eden is.

De band begint aan haar toegift. Ik leun tegen een paal, zwaaiende armen ontwijkend. Straks ben ik thuis en dan zal ik mopperen. Al mopperend vindt ze me schattig. Het zijn kennelijk vreemde momenten waarop je ineens heel veel van iemand kunt houden.

Het concert valt tegen, maar ik ben kalm. Ik hoef me niet te haasten, laat de tijd wel uitzingen. ‘Het leven is hectisch,’ straal ik uit, ‘maar ik ben kalm. Dit is mijn moment van Zen en dat deel ik.’

Besmettelijke kalmte in een oceaan van onrust. Maar volgende keer blijf ik thuis.

Regelmatie

Ik trek het niet. Ik trek het niet! Kijk ‘m daar staan o ik word helemaal gek! Ik word er gek van! Hij staat daar maar en ik sta hier en er gebeurt de hele tijd zo weinig en vervolgens nog minder en ik kan er NIETS aan doen! Hij doet maar en ik doe maar en het sluit zó niet op elkaar aan, het loopt zó langs elkaar heen.

Ik kan het niet uitstaan dat deze persoon niet is wie ik wil dat hij is. Ik schud ‘m door elkaar, maar hij hoort me niet.

Even later…

Ja nou dat is dus mooi balen. Ik had al helemaal bedacht hoe het zou gaan, maar nee. Zo gaat het niet. Ik moet me daarbij neerleggen, MAAR IK KAN HET NIET. Ooohh ik kan het niet. Het is te moeilijk. Nee, ik weiger. Ja, ik weiger. Omdat het te moeilijk is. Nou, dan kan ik toch weigeren? Weigeren te accepteren dat ik het niet kan? Ik kan dat namelijk niet. Hoe bedoel je? Hoe bedoel je dat dat tegenstrijdig is? Koppig? Ja, het is te moeilijk om het niet te kunnen. Ik kan het niet niet kunnen.

Dus zing ik een lied.

‘Ik blijf lekker op de bank, op de bank, met de afstandsbediening binnen handbereik.
Lekker op de bank, tv’tje aan, ik reken mezellef rijk.’

Rijm, want ik hou van rijm.

Verder ook van tosti’s, met bijvoorbeeld chorizo of salami in plaats van ham. Het gaat om variatie. En ook regelmaat. Een afwisseling tussen die twee zeg maar, variatie en regelmaat: variatiemaat. Of regelmatie, wat je wil. Het is vanaf nu in ieder geval mijn motto.

Frustival

‘Ja oké die fietstocht was vet lang maar dat vond ik nog niet zo erg maar dan kom ik hier eindelijk aan en dan moet ik nog een stuk lopen en dan staat er ook nog een rij voor de ingang en ik háát háát háát wachten en nou moet je natuurlijk soms wachten en al helemaal bij festivals enzo maar HALLO naja toen na de ingang en de kaartjesscan wat trouwens SUPERLANG duurde omdat er een gast was die z’n barcode van z’n mobiel wilde laten scannen wat volgens mij al helemaal niet MAG en hij een onwijze barst in z’n scherm had zitten waardoor het sowieso al bijna onmogelijk blûahahhg kan je vijf meter lopen en dan moet je wéér door van die poortjes maar dan voor te fouilleren alsof die gasten überhaupt iets DOEN ‘o ik voel je zakken ik voel je benen je hebt geen kanon of infuus bij je dus loop maar door’ zo’n bullshit echt hoor en dan zijn er ook nog es poortjes die niet eens gebruikt worden lekker besparen op beveiligingskosten zeker waarom is het festival dan twee keer zo duur als voorg jaar ik had al drie uur wappie in het gras kunnen liggen tongen met een gespierde Purmerender dus doe mij maar sneller volgende keer en dan ben je eindelijk BINNEN moet je nog een kluisje regelen voor 5 euro kluisje zoeken wat vet moeilijk is want die getallen lopen tot in de DUIZOND spullen erin dan munten halen waar natuurlijk óók weer een rij staat en dan een drankje halen wie gaat er halen ik ga wel halen en dan staat daar óók nog een rij vijf man dik en die duurt nog het LANGST want de bar is te klein heeft te weinig personeel en er staat geen druk op de tap waardoor een biertje ongeveer een minuut duurt…

Superfrusti.

Maar goed toen de zon eenmaal ging schijnen en ik allemaal SUPERCOOLE feauteaus van mij en me vriendinnen en me scharrels op feesboek kon zetten en ik te erg naar de klote was om nog iets mee te krijgen van wat er om me heen gebeurde was het eigenlijk wel leuk. Ik weet NIETS meer. Dag.’

Overpeinzingen van een moderne man

Ik sta in de Chinees. Ik wacht op mijn eten. Het lijkt alsof ik in de tussentijd iets reuze interessants zie op mijn telefoon, maar in werkelijkheid ben ik de achterklap van NU.nl aan het lezen. Peter-Jan Rens is de weg kwijt. De vader van Lindsay Lohan wil dat ze overgeplaatst wordt naar een andere kliniek, waar ze meer persoonlijke aandacht krijgt. Chris Brown is terug bij zijn ex, niet Rihanna. Hij is volgens onderzoek de meest gehate man van Amerika. Ik weet eigenlijk niet zo goed wie Chris Brown is.

Badr heeft in Estelle zijn soulmate gevonden. Het gevoel is wederzijds. Ik leef altijd ontzettend mee met Estelle, maar vind haar toch ook best naïef. Die agressie; zo’n jongen heeft dat op de een of andere manier in zich zitten, dat gaat er niet zomaar uit. Ja, hij zegt dat hij van haar houdt en haar nooit kwaad zou doen, maar ik vertrouw ‘m voor geen cent.

Het meest fascinerende aan het bericht is dat ik het vandaag al voor de derde keer lees.

Verder is m’n broek best strak rond de dijen en kuiten, maar zakt hij toch half van m’n reet. Niet dat hij daar veel wijder is, maar ik heb nu eenmaal 40 euro aan een boxershort uitgegeven en zoals Eva ooit zei: ‘If you have it, flaunt it.’ Dan maar geen kinderen.

Tenslotte vind ik – en dat is absoluut niet racistisch bedoeld; ik vind het gewoon – dat Chinezen in Chinese restaurants die Nederlands praten heel grappig klinken. Een beetje met zo’n hoog en geknepen stemmetje. Heel aardig bedoeld enzo, maar wel grappig.

Ik hoop dat mijn eten snel klaar is. Dan ga ik naar huis, trek ik mijn broek uit en ga ik het lekker opeten. Ik heb extra veel besteld, zodat ik er bijvoorbeeld overmorgen of morgen ook nog van kan eten, hoewel ik eerder denk overmorgen, want ik hou er meestal niet van om twee dagen achter elkaar hetzelfde te eten. Die dingen bepaal ik gelukkig allemaal zelf.

OK Pythagoras

Het is donker, want nacht. Met mijn soortgenoten sta ik hier, verward, moe, angstig. We hebben het niet koud door de wol. Absoluut een voordeel van het schaap zijn. Maar het doet niets af aan de situatie, die toch bijzonder onaangenaam is.

Ik zal het even uitleggen. Wij zijn schapen. Niet die van die superirritante Tele2 reclames, maar echte schapen. Niet-commerciële schapen. Schapen van vlees en bloed. En wol.

Het zit als volgt: we zijn verdwaald. We staan hier, in een veld (ik zou niet weten hoe ik het anders moet omschrijven) en zijn de weg kwijt. We weten niet eens of er wel een weg is. We zijn dolend. De reden daarvoor is helder, hier vervat in een vraag:

Herder, waar ben je dan?

Waar moeten we heen? Wie scheert verdomme mijn wol?

We zijn dus maar gaan lopen, met weinig succes. De helft van de kudde zijn we allang kwijt. Sommigen zijn opgegeten, anderen ineengezakt door een tekort aan voeding en/of perspectief. Door het gebrek aan leiderschap is er onderlinge frictie ontstaan. Dit heeft behoorlijk wat gemekker opgeleverd, maar ons geen stap verder gebracht. Er is niemand komen bovendrijven als onze aanvoerder. Men oppert nu dat ik de fakkel draag, omdat ik kan praten, maar wat voegt dat toe als verder niemand me verstaat?

Ik zie het somber in, maar we lopen door. We moeten iets. Hier schaapachtig staan en wachten is niets. Morgen is het weer licht, wie weet waar we dan zijn. We moeten het samen doen, als vrienden.

Om met Pythagoras – helemaal niet Engelstalig en veel bekender om zijn wiskundige stelling – te spreken: ‘Friends are as companions on a journey, who ought to aid each other to persevere in the road to a happier life.’

Ok Pythagoras, daar gaan we dan.

Dobberend door dromenland

We zijn in een land. Een warm land. Iran ofzo. Met zand en stof en witte gewaden. Er is een auto. Wij hebben een auto, maar we rijden er op zich verder niet mee.

Er is een man die ons zal helpen. Ik ontmoet hem. Ik begrijp niets van zijn naam, die bestaat uit drie delen. Het eerste is Jbbj uitgesproken als Dzju-Be-Be-Jay. Het tweede deel is Neir en het derde iets met een -c en een -z en een -y. Het lijkt Russisch, een mengsel van culturen. Hij kan ons helpen, maar dat lijkt hij niet zomaar te willen doen. We moeten eerst bij hem in genade vallen. Wat kan ik doen? Hoe win ik hem voor me? Hij is stug, niet volledig betrouwbaar, maar hij straalt wel kracht uit.

Hij neemt ons mee naar een lange gang. De gang is licht en heeft deuren. Achter de deuren bevinden zich cellen. In de cellen zitten gevangenen. Lichte angst en benauwdheid maken zich van mij meester. De cellen zijn vies en de gevangenen zien er ongelukkig en onverzorgd uit. Ze bezitten een bijna beestachtige kwaliteit. Aan het eind van de gang gaan we een cel binnen die er relatief opgeruimd en comfortabel uitziet. Hij wordt bewoond door een vrouw van middelbare leeftijd.

‘Zit u hier gevangen?’
‘Ja.’
‘Hoe lang al?’
‘Lang.’
‘Hoe lang nog?’
‘Voor altijd.’

Jbbj maakt me met een gezichtsuitdrukking duidelijk dat iedereen hier voor altijd gevangen zit. Wij ook? Zijn wij ook gevangenen, of zijn we op bezoek?

De gang met de cellen loopt ook verticaal. Het is dan een lift. Een duizelingwekkend lange, gammele lift, leidend tot een krakkemikkig penthouse met uitzicht over Manhattan. Daar is het New York. Daar zat ik in mijn eentje, dronken van geluk en verdriet en alcohol in een hangstoeltje aan het Empire State Building. Die keer was ik alleen. Nu niet meer. Ik wil nog een keer, maar het kan niet.

Terug in de cel. Er is zee-achtig water, met rotsen. Jbbj en ik beklimmen het natte, gladde gesteente. Deze primitieve man lijkt ontsproten aan zijn huidige omgeving. Hij maakt aanstalten om een duik te nemen, maar niet voordat hij zijn iPhone netjes op een rots legt. Weg is hij. Ik wil volgen. Zo val ik bij hem in genade, besef ik nu. Zo win ik hem en de bescherming die hij kan bieden voor me. Ook ik zoek een goed plekje voor mijn iPhone, maar de rotsen zijn nat, zo ongelooflijk nat en glad dat ik niet goed weet waar. Bijna geen enkele plek is stabiel genoeg. Stabiel genoeg. Ik zet mijn zorgen opzij en leg mijn telefoon op een soort zakje of tasje of dingetje op een rots met een vlakke kuil. Dan maar nat.

Ik spring in het water. Het is koud. Het is lekker, want verder is het zo warm. We zwemmen in de cel. Onmetelijke vrijheid in een gevangenis van het onbekende. Jbbj zwemt naast me, maar ik heb hem niet nodig. Ik drijf, dobber, als het moet voor altijd.

Stroopwafel

‘Hij doet zo fucking blij, ik word er helemaal GEK van!’
‘Gek?’
‘Ja man, zo fucking blij de hele tijd, uarghh!’
‘Maar waarom stoor je je daar zo aan?’
‘Omdat het BULLSHIT is!’
‘Bullshit?’
‘Ja, bullshit ja. Ik geloof er geen reet van.’
‘Je gelooft niet dat hij blij is?’
‘Nee.’
‘En waarom niet dan?’
‘Omdat het zo overdreven is. De hele tijd maar aan iedereen overal laten zien hoe fucking blij hij is. Om te KOTSEN!’
‘Wat doet hij dan?’
‘Gewoon… Op Facebook, de hele tijd laten zien hoe cool en vet hij dingen vindt. BOEIEND echt!’
‘Je hoeft er toch niet naar te kijken?’
‘Nee, maar ik kan Facebook niet openen of ik zie weer de ‘allercoolste clip’ van het ‘allervetste nummer ooit in de wereld ever’ voorbijkomen. Laat me gewoon met RUST!’
‘Maar het is toch niet specifiek aan jou gericht?’
‘Nee, en dat is dus precies het probleem. Z’n hele fucking sociale netwerk moet weten welke film hij gisteren gezien heeft en hoe hilarisch het interview van whoever the fuck met I couldn’t care less was. Het interesseert niemand ook maar ene HOL! Behalve die andere irritante kutlijers die het liken…’

(…)

‘Gaat het verder wel?’
‘Ja, hoezo?’
‘Nou, je lijkt wat uit je hum.’
‘Ja dat ben ik dus ook door die ONZIN.’
‘Weet je zeker dat dat alles is?’
‘Hmm… Nee, eigenlijk niet.’
‘Wat is er dan?’
‘Ik voel me ontzettend eenzaam de laatste tijd.’
‘Wat vervelend.’
*Begint zachtjes te snikken*
‘Wil je een knuffel?’
*Knikt*

Ferdinand knuffelde Björn innig. Het waren niet louter vriendschappelijke gevoelens die tijdens dit intieme moment bij hem opborrelden, maar die zou hij voor nu binnenboord houden. Misschien was daar in een later stadium, wanneer het verdriet wat was gezakt, ruimte voor. Nu in ieder geval niet. Nu zou hij er voor hem zijn als vriend, niet meer en niet minder.
Björn wist diep van binnen wel hoe de vork in de steel zat. Zijn eenzaamheid werd dan ook niet veroorzaakt door een sociaal isolement of alleenheid in de letterlijke zin des woords, maar door een gevoel van onbegrip; het niet (gevonden) hebben van een plek in de wereld. Ferdinand begreep dit, zoals Ferdinand hem eigenlijk altijd begreep.

Verdomme wat waren ze verliefd op elkaar. ‘Doe er wat mee!’ wilde je ze toeschreeuwen. ‘Doe iets!’

Maar ze deden niets en niemand schreeuwde ze iets toe. Ja, ze knuffelden, als vrienden. Een vriendschap geboren uit angst voor liefde.

‘Gaat het weer?’
‘Ja hoor.’
‘Goed zo. Wil je een stroopwafel?’
‘Nee, dank je.’

‘Ik neem er wel een.’
‘Doe toch maar dan.’

De stroopwafel smaakte goed. Het was misschien wel de lekkerste die ze ooit hadden gegeten.