Rond

Een enkeling zal beweren dat het leven één lang aaneengesloten proces is waar je deel van uitmaakt. Een ander is wellicht de mening toegedaan dat het niet zozeer één geheel is, maar eerder een reeks van onderdelen. Verschillende fases die elkaar aflossen. Waarom je je op welk moment in een bepaalde fase bevindt, is zelden duidelijk. Vaak weet je pas na afloop van een bepaalde periode dat het een bepaalde periode was, met eigen karakteristieken, net zoals historici een periode pas kunnen duiden als deze lang en breed voorbij is.

Maar soms is het heel duidelijk wat voor fase je doormaakt. Zo heb ik dat nu heel erg. Ik heb nu een fase waarin ik me er heel erg bewust van ben dat de wereld rond is. Bij alles wat ik doe ben ik doordrongen van het besef dat wij op een bol leven. Natuurlijk is de wereld rond en weet iedereen dat, maar ik ben er dus van doordrongen. Ik weet het heel erg, de hele tijd. Dan kijk ik naar boven, naar de lucht, en dan denk ik ‘God allemachtig, wat is de wereld rond. Wat is het toch rond.’

Het viel me voor het eerst op rond kerst. Niet dat de wereld rond is, maar dat ik er zo ontzettend van doordrongen ben. Ik bevond me, in tegenstelling tot alle kersten hiervoor, op een eiland. Anguilla heet het, gelegen in de Caraïbische zee. Er gebeurde op dat eiland weinig tot niets en dus deed ik daar ongeveer net zoveel. Vaak was ik op het strand of in de zee en dan keek ik naar de horizon en dan zag ik de rondheid van de wereld als een soort koepel om mij heen. Echt een bolling was het daar. Gewoon absoluut niet recht. Ik voelde me als een kaas onder een glazen stolp. Maar het voelde ook kwetsbaar. Alsof die stolp zomaar kon breken.

Eerst dacht ik dat het aan de weidsheid van het uitzicht lag. Zo’n plat, klein eiland, midden in een enorme, kolkende zee, ver weg van huis, dichterbij de evenaar dan ik tot dan toe was geweest. Niet omringd door de smalle straten en grachten van Amsterdam, die het zicht voortdurend ontnemen, maar echt in ‘contact’ met de bol waarop we leven. Een zwevende, altijd voor de helft fel verlichte bol, in een immer uitdijend zwart discoheelal met bijpassende sterren. Dat is waar we op leven: een discobol.

En toen stond ik daar dus, zo op het strand, aan zee, midden in de Caraïben, en toen bedacht ik al deze dingen en besloot ik precies datgene te doen waar al mijn redenaties vooralsnog toe hadden geleid: dansen. Dansen, dansen, dansen. Dansen aan de Caraïbische zee, met Haagse bluf. Want als je danst, maken al die dingen niet meer uit. Als je danst, op een bol, of naast een plateau, of in een slecht onderhouden plantenbak, dan is alles één en goed.

Dansen dus. Aan zee. Nu ben ik alweer een paar maanden terug en is mijn bolbesef tanende, maar nog steeds fiets ik soms door het Vondelpark en zie ik hem, de breekbare koepel die ons beschermt tegen de compromisloze krachten van het universum. Het gasachtige omhulsel dat ons laat dansen en fietsen en picknicken en zoenen en fluisteren. Want ja, het is lente en dus doen we al die dingen. De hemel is helder, de ooievaar bouwt een nest en ik kijk omhoog. Licht claustrofobisch, dat wel, want we zitten muurvast, kunnen geen kant op.

De koepel is een gevangenis, maar maakt tegelijkertijd alles mogelijk. Zo kun je er dingen zien en ze vervolgens beschrijven. Het bolvormige zand onder je hielen bijvoorbeeld.

Hallo, ik ben een rups

Hallo, ik ben een rups. De hele week breng ik door in mijn cocon en daar gebeurt van alles, maar daar hoor je nooit iemand over. Men praat altijd alleen maar over de rups, die dan in z’n cocon gaat, om er vervolgens als vlinder uit te komen. Pas dan is de rups, een in principe niet bijster aantrekkelijk ogend, beetje viezig diertje, volledig tot wasdom gekomen, zo redeneert men. De vlinder vliegt versus de rups kruipt. De vlinder is mooi versus de rups niet, etcetera etcetera. De vlinder is alles en beter, maar ik wil het er niet eens over hebben, de vlinder.

Hallo, ik ben een rups.

Ik breng dus veel tijd door in mijn cocon. En daar gebeurt van alles. Het is niet zo dat er alleen maar dingen voor of na de cocon gebeuren. Er is niet slechts een pre- en een post-coconiaal tijdperk. In die cocon gebeurt van alles. We (de rupsen) zitten dus voortdurend in dat ding. Vast. We kunnen geen kant op. Het is een keurslijf wat in de natuur een soort van serene pracht over zich heeft gekregen. Maar het is niet sereen. Het is kut. We zitten hartstikke vast. Moet je je voorstellen!

Ik ben een rups.

Maar dan is het vrijdag. We waren vroeg op. Zaten weer de hele dag in de cocon, maar ’s avonds, dan gebeurt er wat. NEEHEE, we komen niet als een vlinder uit de cocon en gaan dan vliegen en blablabla, nee! We zitten nog steeds ín die cocon, maar gaan dan ín die cocon LOS. We zijn moe, het is warm, we zweten, maar we lachen, en we dansen en we staan, met gebalde vuistjes in de lucht en bewegen mee op de slag van de beat. Als bootjes op zee.

‘Hallo, wij zijn rupsen!’ roepen we. Voor even lijkt het alsof we niet in de cocon zitten (zonder dat we dus meteen weer vlinders zijn) en zijn we gewoon een rups in een cocon die van alles kan doen. Alles wat ie wil.

We staan, met gebalde vuistjes in de lucht en we zijn moe. Maar we blijven staan en we blijven bewegen. We dansen.

En dan is het op een gegeven moment klaar en dan gaan we slapen. Op ons gemak. Vrij van angst en schaamte. Het is goed. En dan begint het allemaal weer opnieuw. Iedere keer weer. Maar we gaan gewoon door, in onze cocon. We zitten vast, maar soms ook niet. Dan gebeurt er van alles. We zijn geen vlinders. Ik wil het niet eens over vlinders hebben.

Ik ben een rups.

Dag.