How can I make this about me

Als ik vrijdagmiddag terugkom van sporten tref ik twee ambulances aan in de straat. Tegelijk met mij rijdt er een auto de straat in, die vervolgens niet verder kan vanwege de ambulances. De bestuurder van de auto, een vrouw die een straat verderop woont, stapt uit met een ingehouden, doch verongelijkt ‘Nou ja’. Ze moet gezien hebben dat ik ook net aankom, maar toch vraagt ze me of ik weet wat er aan de hand is. ‘Ik weet het niet, kom net aan,’ antwoord ik, met al meteen nog maar weinig buffer voor haar ongeduld.
 
Ondertussen komen de ambulancemedewerkers met een brancard uit de tuin van één van onze buren. Op de brancard ligt een buurvrouw, kermend. Achter het groepje komt een buurman aanlopen, en vanaf de andere kant van de straat nog een buurman, die vijf huizen verderop woont. Ja, ik noem alle mensen in de twee straten waaraan ons huis grenst buurman of -vrouw. Dat werkt in de buurt verbindend, al snap ik dat het in een stuckje verwarrend kan overkomen. Maar moet ik het hier dan helemaal gaan aanpassen? Inderdaad, dat moet ik niet.
 
De vrouw van het autootje, of het vrouwtje van de auto, die ik geen buurvrouw noem omdat zij dan toch net te ver weg woont en ik haar niet ken maar wel onaardig vind, vraagt aan de buurman die achter de brancard aanliep of híj weet wat er is gebeurd. Vervolgens vraagt ze het aan de buurman van vijf huizen verderop, maar niemand weet het. Ze trekt nog net de ambulanceverpleegkundige niet aan zijn mouw, of de buurvrouw op de brancard.
 
Wat ze wel te horen krijgt is dat ze haar auto moet verplaatsen, omdat de ambulances anders de straat niet uit kunnen. Schoor- maar nog net niet stampvoetend loopt ze naar haar auto. Wat bizar, immers, dat men dit nu aan/van haar durft te vragen!
 
Mijn buurman, die haar ongeduld aanvoelt, doet met ingehouden irritatie wat suggesties voor tijdelijke parkeerplekken om te parkeren tot de ambulances weg zijn en ze de straat in kan rijden naar haar lelijke kuthuis.
 
Ze stapt in en rijdt de auto achteruit, terwijl ze links en rechts wordt ingehaald door schildpadden en luiaards. Tegen alle suggesties en adviezen in parkeert ze de auto op de meest onhandige plek – recht achter al geparkeerde auto’s zowat ín de bocht, waardoor de ambulances nauwelijks kunnen keren – en komt weer de straat inlopen. -Benen.
 
‘Waarom gaan ze nou niet rijden? Heb ik de auto helemaal verplaatst, en dan gaan ze niet!’ exclameert ze terwijl ze met haar handen verongelijkt op de zijkanten van haar verschrikkelijke benen slaat. Het geluid van haar ongenoegen wordt overstemd door kreten van pijn vanuit de ambulance.
 
‘Ken je het social media account ‘How can I make this about me’?’ vraag ik een van mijn buurmannen. Hij kent het niet, ik leg hem uit wat het is, en hij is het met me eens dat het gedrag van de vrouw er een perfect voorbeeld van is.
 
Later bedenk ik een stuckje over de situatie te schrijven, hoewel ik dan nog meer aandacht geef aan iemand die het totaal niet verdient. Maar wie weet, misschien scoor ik er nog wat likes mee.

Cloud

Al een paar jaar ben ik bezig met een kansloos fotoselectieproject. De foto’s die ik neem met mijn telefoon worden opgeslagen in de cloud, maar die zit steeds vol, en dan moet ik foto’s verwijderen om nieuwe te kunnen maken en opslaan. Kennelijk is het maar een klein cloudje, een schapenwolkje dat weigert uit te dijen.
 
Toegegeven, er staan momenteel 18.709 foto’s en 1.489 video’s in die wolk. Als hij barst, valt er een hoosbui aan herinneringen. Maar ik weiger naar een grotere, duurdere wolk te upgraden, want ik weet dat er van die ruim 20.000 foto’s en video’s genoeg weg kunnen. Het is te makkelijk geworden, immers, een fotootje (of tien) te schieten bij het minst en geringst fascinerende tafereel. En omdat het zo makkelijk is, en ‘de cloud’ een zowat grenzeloos concept, voelde ik nooit de urgentie om eens kritisch terug te scrollen door mijn fotorol om het kaf van het koren te scheiden. Elke aanzet hiertoe genereerde direct een gevoel van wanhoop door de schier onoverzichtelijke hoeveelheid foto’s, wat dus precies het probleem is.
 
Een tijdje geleden, vermoedelijk ergens aan het begin van de coronacrisis, toen ik geen schrijfopdrachten had, besloot ik me dan toch maar aan de klus te wagen. Ik zou helemaal aan het begin van de cloud beginnen, in 2015 (alles daarvoor had ik al eens op een harde schijf gezet). Al gauw was ik in december 2016, bij de geboorte van mijn eerste zoon. Toen begon het echte werk, want in zijn eerste levensjaar had ik kennelijk 10.000 foto’s gemaakt. 113 keer hetzelfde kwijllachje. 87 keer een grijp van zijn kromme vingertjes in het luchtledige. 6000 keer zijn eerste pogingen tot kruipen, staan, lopen. Daar kon wel wat van weg. Maar welke dan?
 
Ik vond het heel moeilijk om foto’s te deleten. Het was toch precies díe blik, díe stand van zijn lippen, díe specifieke houding die ik na verwijdering nooit meer zou zien. Zou ik die foto, van een reeks van 30 van hetzelfde moment, dan niet alsnog gaan missen? Was díe foto dan niet de beste van de reeks, misschien wel juist omdat ik hem had verwijderd? Gekmakende vragen voor iemand die zichzelf “graag” gek maakt met vragen, ontspringend uit een taaie combinatie van OCD, FOMO en neiging naar nostalgie.
 
In die zin was het goede therapie. De cloud zat vol, dus ik móest wel. Er was nu geen ruimte voor nieuwe herinneringen, dus wat wilde ik liever: a) baden in een repetitief verleden, of b) de lens richten op een ongewisse toekomst?
 
Het antwoord is natuurlijk “a”, maar ik ben toch maar aan het deleten geslagen. En wat bleek? Ik werd er steeds beter in, stond steeds minder lang stil bij welke foto’s ik verwijderd had, omdat ik ze me een minuut later al niet meer kon herinneren. Ook ‘slechts’ 5000 foto’s van je baby zijn er zat om je RAM-geheugen zoet te houden.
 
En het klusje bleek, naast tijdrovend, ook mooi. De meeste momenten vergeet je, maar nu zag ik het verleden heel geleidelijk steeds dichter naar het nu kruipen, terwijl ik het deels wiste en comprimeerde.
 
Inmiddels ben ik bij 1 maart 2020, zo ongeveer de datum waarop ik met het project begon. En nu vraag ik me af: hoe zagen die twee jaar corona er eigenlijk uit?

Boomers in de trein

Ik ben op weg naar huis na een concert van Big Thief als er twee mannelijke boomers naast me gaan zitten in de trein.
 
‘Check jij het weer nog eens.’

Klein lachje.
 
‘Want als het komend weekend niet waait dan kunnen we niks.’
 
’24 graden, zie ik. Windkracht 3.’
 
‘Dat heeft geen zin.’
 
’25, zie ik nu. Wow, het is ineens 25.’
 
‘Oké… Nou, dan laten we Bas varen. Bas kan zeilen zonder wind. Laveren noemen ze dat.’
 
Een iets groter lachje.
 
‘De populairste nummers van een band zijn vaak de nummers die het lekkerst in het gehoor liggen. En dit is nou niet een band die het moet hebben van nummers die lekker in het gehoor liggen. Maar dan tóch zijn de populairste nummers de nummers die het lekkerst in het gehoor liggen. Ik vind dat apart bij zo’n band. Wat vind jij daarvan?’
 
‘Maar The National doet weer het andere uiterste. Dan komt die zanger met een zevenkwartsmaat en denk ik: moet dan nou?’
 
‘Ken je Arcade Fire? Wat vind je daarvan?’
 
‘Mwah, ja, ik weet niet.’
 
‘Want heel veel mensen vinden dat heel leuk.’
 
‘Jaaa… jaha, ik weet het.’
 
‘Ik zou het wel leuk vinden om dat leuk te vinden. Ik had nu al m’n pijlen op Big Thief gericht. Ik wilde niet thuis eten. Meteen door na werk, weet je wel?’
 
Een kort, begrijpend knikje.
 
‘Maar op die boot, moet ik eten meenemen? Of doe jij dat?’
 
‘Dat doe ik.’
 
‘Want dat vind ik altijd lastig. Want ik wil wel graag een broodje. En een kaasje. Grillworstje erbijjjj.’
 
‘Jaja dat ga ik wel allemaal halen.’
 
‘En een lekker sinaasappelsapje. Geen mix van fruit door elkaar. Gewoon sinaasappelsap. Niet die mixjes, daar hou ik niet van, met van die nieuwe vruchten. Zo van: “Dit was ooit een sinaasappel”, maar dat is het dan niet meer.’
 
‘Ik ga wel naar de Lidl.’
 
‘Dan moet je sinaasappelsap in het Duits hebben. Orangensap.’
 
‘Ik schrijf het op.’
 
‘En ik eet geen vlokken. En ook geen pindakaas.’
 
‘Oké, nou ik moet er hier uit. En ik ga boodschappen doen. Bij de Lidl.’
 
‘Orangensap moet je dan hebben. Orangensappppp.’
 
‘Sap is in het Duits ‘saft’,’ zeg ik, en stap uit. Op het verkeerde station, dat wel.
———-
Full circle: Tien jaar geleden alweer had ik mijn eerste publicatie (in de Metro) met een gesprek tussen meisjes in de trein.

Black Death 66

De man van Curry66 vraagt me hoe pittig ik mijn saus wil. De Hausesause komt in 4 varianten of ‘levels’ van scherpte, oplopend in kleur van geel naar oranje. 0 is classic, 1 angenehm, 2 mittelscharf en 3 scharf. De man neemt me op en suggereert mittelscharf. Ik ken mezelf en mijn intolerantie voor voedsel dat anderen als ‘gematigd pittig’ bestempelen en weifel een moment. De man ziet mijn weifeling en zegt dan ‘classic ist neutral’. Mijn neiging tot het sluiten van compromissen resulteert in de keuze voor nummer 1.‘Angenehm sounds good,’ zeg ik, maar de man lijkt me niet te verstaan.

Zodra ik de currywurst proef, weet ik dat ik best voor ‘classic’ had kunnen gaan. Maar het is te doen. Mittelscharf was zeker ‘unangenehm’ geweest, en daar hou ik niet van.

Tijdens het eten van de worst, die alle behoeften bevredigt die ik op het moment van eten heb, zie ik, naast de lijst met ‘Housesauce’, nog een lijst af- of oplopend van donkeroranje naar diepdonker bloedstollend rood. Erboven staat ‘Scovillesaus’, afgebakend door de afbeeldingen van een groene (links) en rode (rechts) peper. Nu weet ik dat de Scovilleschaal een lijst is van de heetste chilipepers. De Indian Summer (4), Scharfe Emma (5), Asia Tiger (6), Volle Möhre (7), Dirty Devil (8), Balla Balla (9) en Black Death 66* (10) zullen daar allemaal op staan. Die laatste komt met een veiligheidswaarschuwing: *) nur mit schriftlichem Einverständnis. Met andere, Nederlandse woorden: om die te kunnen eten moet je een schriftelijke overeenkomst sluiten met de currywurstverkoper, zodat hij niet aansprakelijk is als de Black Death je fataal wordt.

Ik vraag hem of iemand die ooit bestelt. Hij antwoordt dat hij zelden scherper dan nummer 5 verkoopt. Als iemand nummer 10 wil, laat hij ze eerst nummer 7 proeven. De meesten komen dan op hun voornemen terug. Om zijn punt kracht bij te zetten haalt hij een papieren bordje uit een klein koelkastje dat verstopt staat onder de toonbank. Hij prikt met een minuscuul plastic vorkje kort in de roodste van de twee sauzen op het bord. Op het vorkje zit nu de kleinst mogelijke hoeveelheid saus – de eerstvolgende stap na een vorkje zonder saus. De man houdt het vorkje voor mijn gezicht. ‘Ist das die Black Death?’ vraag ik voor de zekerheid. ‘Sieben,’ antwoordt hij met een tegelijkertijd ernstige en geruststellende blik.

Met enige huiver breng ik mijn mond naar de vork. Ik laat de saus op me inwerken, met een gezicht alsof ik naar een ingewikkeld kunstwerk kijk. In eerste instantie proef ik niks omdat mijn smaak nog gedomineerd wordt door angenehm. Maar na een seconde of 10 wordt die vakkundig verdreven door een scherpte met de doelgerichtheid van Gerd Müller. Ik kijk de curryman aan, knikkend, overkomen door een nieuw, dieper respect voor de natuur en de wapens die ze groeit.

‘Wer zum Teufel bestellt dann Nummer 10?’ vraag ik. ‘Nur Engländer und Mexikaner,’ antwoordt hij. Ik betaal, bedank de man en vertrek.

Als ik de deur uitloop en het leven enigszins terugkeert in mijn mond, denk ik: Engländer?

511

Treinreizen leent zich goed voor het schrijven van stuckjes. Het vlug voorbijtrekkende landschap zet hersenprocessen in werking die wij scharen onder de noemer ‘inspiratie’. Dit is bewezen door een wetenschapper, maar ik weet niet meer door wie, wanneer en waar ik het heb gelezen of gehoord. Het enige wat ik weet, is dat het zo is, omdat ik het zo ervaar.
 
In de trein waarin ik nu zit, de tweede van vandaag, de snellerd (250 km/u) van Hannover naar Berlijn, zit een man die Duits spreekt alsof hij de voice-over is in een film. Een documentaire. Werner Herzog, maar dan lager, met meer bas. Zijn stem galmt en contrasteert schril met de schrille stemmetjes van kinderen. Ik kan ze niet zien en weet niet of ze van hem zijn.
 
Nu verwachtte ik door het voorbijtrekkende landschap en het opvallende stemgeluid van de man genoeg inspiratie op te doen voor het schrijven van een heel stuckje, maar ik merk dat het stockt. Misschien kan ik verdergaan over de twee jonge vrouwen naast me, die nu (pas?) overleggen over wat ze in Berlijn allemaal willen gaan doen.
 
De rechter (maakt verder niet uit) zegt iets over clubs in Berlijn. Dat er zoveel van zijn en dat ze zo gaaf zijn. Het linkermeisje knikt halfslachtig en haast zich dan om te zeggen dat ze ‘op zich’ wel één of twee keer uit wil gaan, maar ‘echt niet’ elke avond op stap hoeft. Hierop zwijgt het rechtermeisje, die andere verwachtingen lijkt te hebben. Misschien hadden ze dit van tevoren moeten bespreken, denk ik, en denken zij nu wellicht ook.
 
Traditiegetrouw gaan mijn vriend René en ik elke anderhalf á twee jaar naar Berlijn. Nee, we bespreken dan niet wat we van dag tot dag gaan doen, maar we hebben wel een globaal idee op basis van onze aan elkaar uitgesproken doelen en wensen. Of daar vervolgens wat van terechtkomt is een tweede, maar deze gang van zaken leidt in de trein in ieder geval niet tot ongemakkelijke momenten zoals de vriendinnen (ga ik maar even vanuit) naast me nu ervaren.
 
Nu dan, heb ik nu genoeg voor een stuckje? 356 woorden pas, mijn god. 360 nu.
 
Rijdt de trein niet hard genoeg? Is het voorbijtrekkende landschap te saai? Er hangt wel zonwering voor. Desondanks is het trouwens alsnog heel warm in de trein. Misschien is dat het. Ja, dat is het! De warmte! Daarin gedij ik niet. Sterker, het werkt contraproductief. Contra-alles, eigenlijk, behalve voor mijn zweet.
 
Ja, het is de hitte. Daardoor stockt de inspiratiemachine. De warmte – zeg maar gerust benauwdheid – legt mijn creatieve synapsen lam. En niet alleen die van mij hè, ik zie niemand in de coupé iets creëren. Die Duitse voice-over man maakt niets, het is gewoon hoe hij praat. De vriendinnen naast me weten niet eens wat ze in Berlijn gaan doen. Er komt nog bij dat de man achter me zijn telefoon niet op stil heeft gezet en constant berichtjes krijgt. Dat is het gewoon, de berichtjes, de hitte, de voice-over stem en de besluiteloze vriendinnen.
 
Hoppa, 510 woorden. 511.

Scheve loop

Ik heb gesport en probeer, voordat ik mijn kinderen moet ophalen van de opvang, en nadat ik een broodje haring heb gegeten, nog even te werken in de OBA in Molenwijk. Er is plek aan de leestafel en dus ga ik daar zitten, al is dat technisch gezien niet wat ik ga doen, lezen. Ik ga schrijven, en als ik schrijf lees ik wel de tekst die ik schrijf, soort van achter de letters aan, maar het is toch iets heel anders. Dat hoef ik verder niet uit te leggen.
 
Mijn tijd is spaarzaam – drie kwartier heb ik – en wil ik goed benutten. Efficiënt. Ik open het betreffende document en probeer mijn inner Mr. Miyagi te channelen om direct in de goede concentratie te zitten, en me niet teveel af te laten leiden door het feit dat ik in deze vestiging van de OBA nog nooit heb zitten werken, dat het gek is dat ik hier 3 minuten lopen vandaan woon en dat werken hoegenaamd niet iets is wat mensen hier doen. Je bent nu eenmaal een pionier of niet.
 
Mijn hoop wordt tenietgedaan door de binnenkomst van drie oudere vrouwen, die, uiteraard, zo ongeveer naast mij aan de leestafel komen zitten. Er wordt met veel kabaal een extra stoel gehaald en vervolgens met veel kabaal geconverseerd in plaats van gelezen. De aanleiding en inhoud van het gesprek zijn begrijpelijk, want ze praten over de oorlog in Oekraïne, hoe afschuwelijk ze het vinden en hoe kwaadaardig Poetin is. Hoe kan iemand zo slecht zijn, vragen ze zich af.
 
Van de oorlog verschuift het zwaartepunt van het gesprek kortstondig naar corona. Iemand die ze kennen heeft het, zij willen het niet. Ze passen wel op. De vrouw die het verst van mij zit zegt dat ze ‘haar’ zag bij de Voedselbank. ‘Ik bleef wel uit haar buurt!’ De andere vrouwen snappen het volkomen en gaan dan weer verder over de oorlog. ‘Ik vind het zo erg voor de kinderen.’
 
Dan vraagt de vrouw die het dichtst bij mij in de buurt zit of ze me storen.
 
‘We storen u toch niet meneer?
 
‘Neu…’ zeg ik, met een liegrimpel in mijn voorhoofd. Wat hier ontbreekt, denk ik, is een buurthuis. Een café. Vooruit, een theehuis dan.
 
‘We storen u toch niet?’
 
Nee hoor, lieg ik weer, nu rimpelloos. Huid went snel. Wat moet ik dan, ze wegsturen? Zelf weggaan? Dat vind ik zo melodramatisch. Dus blijf ik zitten, verbijt me een beetje en probeer verder te tikken terwijl de vrouwen niet echt zachtjes doorpraten.
 
‘Sorry hoor, we storen u toch niet?’ vraagt de vrouw nu voor de derde keer, vermoedelijk omdat ze zich ervan bewust is dat ze me wel degelijk storen.
 
‘Nee hoor.’
‘Ik moet even mijn ei kwijt,’ zegt ze. ‘Het is zo verschrikkelijk. Ik moet echt even mijn ei kwijt.’
 
Er is geen ei te bekennen.
 
‘Ja, het is ongekend wat we zien,’ draag ik mijn ei bij, werken lukt zo toch niet. ‘Ongekend voor mij dan. Onvoorstelbaar. En ik wil het me ook niet voorstellen.’
 
De vrouw knikt en schudt haar hoofd op de juiste momenten.
 
‘Mensen zijn op de vlucht, hebben alles achtergelaten. Alles is kapot. Dat hebben we op deze schaal in Europa al 70 jaar niet gezien. Maar ik ben van na de oorlog,’ zegt ze.
 
‘Ik ook,’ antwoord ik. Ze glimlacht. Zo jong ben ik nog wel.
 
‘Mijn vader is in de oorlog verraden,’ zegt ze dan. ‘Hij moest toen in een Duitse munitiefabriek werken, geweerlopen recht maken. Maar mijn vader was handig, dus maakte hij ze allemaal scheef.’
 
Ze maakt er een gebaar bij.
 
‘Is hij teruggekomen?’ vraag ik.
‘Ja, anders was ik niet geboren,’ antwoordt ze met een glimlach.
‘O nee…’
 
De vrouw draait zich weer naar haar vriendinnen. Ik probeer me terug naar mijn werk te Miyagi’en, maar dan kijk ik naar de klok: de tijd is op.

Stück

Een week of drie geleden ontving ik een mailtje van een journalist van Süddeutsche Zeitung. Hij had mijn artikel in de Volkskrant gelezen, over de effecten van de oorlog in Oekraïne op de nabestaanden van de MH17-ramp, alsmede de reactie op dat stuk van Sheila Sitalsing. 

Hij werkte aan een verhaal over de ‘Retraumatisering’ (een prachtig woord, ondanks de negatieve lading) van de nabestaanden van de ramp door alles wat er momenteel in Oekraïne gebeurt, en de herstart van het proces tegen de verdachten van het neerhalen van MH17.

We spraken af, dronken ginger ale, en hadden een ruim twee uur durend gesprek over al het bovenstaande, plus nog een hoop andere zaken.

Zijn stuk is inmiddels gepubliceerd, maar zit achter een onverbiddelijke Duitse paywall. Hij heeft me de tekst gestuurd, die heb ik hieronder geplakt voor wie geïnteresseerd is in zulks.

Wel in profi-Duits dus, waar Google Translate geen recht aan doet. Zie het als een korte opfriscursus.

(der, des, dem, den, die, der, der, die, das, der, dem, das… und so weiter.)

Das Stück:

Abschuss von Flug MH17: Eine Retraumatisierung, acht Jahre danach

25. März 2022

Die Bilder vom Krieg in der Ukraine wühlen bei den Menschen, die 2014 beim Abschuss von MH17 Angehörige verloren haben, alles wieder auf. Und in Amsterdam läuft der Prozess gegen die mutmaßlich Verantwortlichen aus Russland – doch er kann das Leid kaum mildern.

Von Thomas Kirchner, Amsterdam

Als MH17 im Juli 2014 im Osten der Ukraine vom Himmel geschossen wurde, verlor Remco de Ridder seine Halbschwester, deren Mann und die zwei Kinder. Fast acht Jahre ist das nun her. Wenn man ihn fragt, ob er das einigermaßen bewältigt hat, sagt er: “Jedes Mal, wenn ich ein Flugzeug sehe, denke ich an MH17. Und ich sehe viele Flugzeuge hier in Amsterdam. Ich hatte nie Flugangst, aber jetzt ist Fliegen eine schreckliche Erfahrung für mich.”

Der russische Einmarsch in die Ukraine rührt alles wieder auf in ihm. “Ich schlafe schlechter, wegen eines Krieges, an dem ich nicht beteiligt bin.” Die eiskalten Lügen aus dem Kreml, das bewusste Verdrehen der Wahrheit, das Verbreiten von Desinformation: De Ridder, 39, gelernter Journalist, kennt das, so war das damals auch, als man Russland für den Absturz des Flugzeugs und den Tod von 298 Menschen verantwortlich machte. Was Moskau bis heute zurückweist. “Wie viel Wut da nun sein muss in der Ukraine!” Er selbst habe, “obwohl ich kein gewalttätiger Mensch bin”, ein paar Mal davon geträumt, Wladimir Putin zu verprügeln. Das werde immer schlimmer, sagt er leise. “Ich will wirklich, dass er stirbt.”

Jos de Keijser ist klinischer Psychologe an der Universität Groningen und Experte für “komplexe Trauer”. Er untersucht die Leiden der MH17-Angehörigen seit 2014 und hat viele von ihnen als Psychotherapeut begleitet. Sie erlebten gerade eine “Retraumatisierung”, sagt er: “Durch die Bilder, die sie täglich sehen, kommt die Vergangenheit wieder hoch. Sie fühlen sich machtlos, unsicher – mit den üblichen Folgen wie Schlafstörungen oder Konzentrationsproblemen.” So schmerzlich die Bilder seien, könnten sie doch nicht wegschauen, “es ist wie eine Obsession”. Eine Patientin sei gerade eine Woche wandern gegangen, ohne Telefon. Dieses Wegsehen sei “harte Arbeit”. Wirklich helfen könne er den Menschen nicht.

Die Ermittler sammelten jeden Splitter ein. Am Ende hatten sie keinen Zweifel mehr
Der Absturz von MH17 war nicht nur eine Tragödie für die Familien der 196 Niederländer, die damals starben. Er war ein nationales Trauma. Als die Maschine mit den Überresten der Opfer auf dem Flughafen Eindhoven aufsetzte, stand das ganze Land still. Die Flügel der Windmühlen wurden in “Trauerstellung” versetzt, leicht schräg. Die Kaltschnäuzigkeit, mit der der Kreml seine Schuld verleugnete, tat nicht nur den Angehörigen weh, sie sorgte für kollektive Empörung, die das gesamte Verhältnis der Niederlande zu Russland umkrempelte. Es war mal besonders gut, hatte sich aber schon seit 2013 nach diversen diplomatischen Hakeleien eingetrübt. Heute sind die Niederländer laut einer Umfrage unter allen Europäern am kritischsten eingestellt gegenüber der Invasion Russlands.

Das einzige, was sie Putins Lügen damals entgegensetzen konnten, war der Rechtsstaat. Feststellen, wie es wirklich war, und wer es war: Das wünschen sich wohl alle Angehörigen von Verbrechensopfern, es hilft ihnen, den Schmerz zu verarbeiten. Ein internationales Ermittlerteam sammelte an der Absturzstelle jeden Splitter ein, und am Ende einer äußerst aufwendigen forensischen Untersuchung, die untermauert wurde von Erkenntnissen der Recherchegruppe Bellingcat, blieb kein Zweifel an der Schuld Russlands, das die ostukrainischen Rebellen militärisch stützt: Die Rakete, die das Flugzeug traf, wurde von einem Flugabwehrsystem des Modells Buk-M1 Telar abgefeuert. Es war kurz zuvor von Russlands 53. Luftabwehrbrigade im russischen Kursk in die Nähe des ostukrainischen Ortes Snischne gebracht worden, wo zu dieser Zeit heftig gekämpft wurde. Bedient wurde die Buk wohl von russischen Soldaten, von wem genau, ist nicht bekannt.

Wohl aber glaubt man zu wissen, wer das Gerät in seine Position brachte und letztlich für den Abschuss verantwortlich war: Igor Girkin, Leonid Chartschenko, Oleg Pulatow und Sergej Dubinskij, die den pro-russischen Rebellen in der Ostukraine angehörten. Weil alle Versuche, den Fall vor ein internationales Gericht zu bringen, am Widerstand des Kreml scheiterten, blieb den Niederlanden nur, im eigenen Land einen Strafprozess gegen diese Männer zu eröffnen.

Nach fast sechsjährigen Vorarbeiten begann das Verfahren im März 2020 im Justitieel Complex Schiphol (JCS), am Rande des Flughafens Amsterdam. Der JCS ist eigentlich ein Abschiebegefängnis mit Gerichtssaal. Stacheldraht und Elektrozäune sichern den größten Teil des flachen, langgezogenen Quaders. Vor Jahren verteidigte sich der Rechtspopulist Geert Wilders hier gegen den Vorwurf, Hass auf Marokkaner geschürt zu haben.

Keiner der vier Angeklagten sitzt im Gerichtssaal. Russland liefert sie nicht aus
Der Sicherheitsaufwand wirkt überflüssig, denn keiner der Angeklagten nimmt an dem Verfahren teil. Russland liefert sie nicht aus, erkennt das Verfahren nicht an. Aber die niederländische Justiz will fernab aller Störfaktoren arbeiten. Die Staatsanwaltschaft stützt sich auf die internationalen Ermittlungen und eigene Untersuchungen, alle anderen Szenarien hat sie ausgeschlossen. Sie wirft den Männern 298-fachen Mord vor und fordert für jeden von ihnen eine lebenslange Freiheitsstrafe. Man habe sich viel Mühe gegeben mit der Anklageschrift, sagte Digna van Boetzelaer, die das Team der Staatsanwaltschaft leitet, in einem Interview. “Du sitzt im Glashaus, die ganze Welt schaut zu. Es darf nichts schiefgehen.” Etwas zu wissen heiße noch lange nicht, es auch strafrechtlich beweisen zu können. “Man kann sagen, es gibt ein Foto derBuk-Rakete im Internet. Dann kommt die nächste Frage: Wer hat das Foto gemacht? Wo kommt die Person her? Ist sie verlässlich?”

Die Ankläger gingen laut Boetzelaer davon aus, dass es ohne Angeklagte auch keine Verteidigung geben werde, weshalb sie denkbare Einwände in ihr Plädoyer einschlossen – ein zusätzlicher Aufwand. Dass sich einer der Männer, Pulatow, dann doch verteidigen ließ, hat den Charakter des Verfahrens stark verändert. Seine beiden niederländischen Anwälte äußern sich gerade in der laufenden Sitzungsperiode.

An einem Tag der vergangenen Woche kann man erleben, wie sie argumentieren. Wegen eines Corona-Falls ist der Anwalt nur per Video zugeschaltet. Stundenlang reitet er auf angeblichen Schwächen der Ermittlung herum. Man habe nicht genügend gesucht, sagt er, verlasse sich auf “Wahrscheinlichkeit” statt “Sicherheit”, als Explosionsquelle komme auch anderes infrage als eine Buk-Rakete. Es wird sehr technisch, er präsentiert diverse Fragmente, die man “anders deuten” könne als die Staatsanwälte. Es habe damals viele Buks gegeben im Abschussgebiet, auch ukrainische. Es spreche viel dafür, dass die Rakete von einem Ort abgefeuert worden sei, der unter Kontrolle der ukrainischen Armee stand.

Die Anwälte agieren also exakt, wie es Marieke de Hoon, Juristin an der Freien Universität Amsterdam, erwartet hatte: “Zweifel sähen”, alternative Theorien ins Spiel bringen, das Bild eines “unehrlichen Prozesses” entstehen lassen. Es sei ein ukrainisches Kampfflugzeug gewesen, hatte Moskau schon 2014 behauptet. Die “Beweise”, die man präsentierte, waren offensichtlich gefälscht; daneben lancierte Russland vor Prozessbeginn eine massive Desinformations- und Sabotagekampagne, an der der Geheimdienst GRU ebenso beteiligt war wie einige niederländische Helfer.

Für die Angehörigen war und ist das schwierig zu ertragen. Im vergangenen Herbst durften sie sich selbst äußern vor Gericht. “Die Verantwortlichen leugnen einfach alles, sie lügen. Das ist das Schlimmste”, sagte Rob Frederiks, der seinen 23-jährigen Sohn verlor. “Was ihr uns angetan habt! Die Folgen sind unbeschreiblich.”

Frühestens für September wird das Urteil erwartet. Eine Genugtuung wird das kaum für die Angehörigen; die mutmaßlichen Täter sitzen in Russland und können nicht belangt werden. Ein Schuldspruch wird den Hass auf Putin nicht mindern, den Remco de Ridder empfindet. Und doch sieht er einen Sinn in dem Verfahren, sagt er, und zitiert aus einer Zeitungskolumne: “Es scheint ganz wenig zu sein, und es ist doch ganz viel.”

Averechts

Nu de mondkapjes af zijn beland ik vaker in gesprekken. Vaker dan toen we nog mondkapjes droegen, maar ook vaker dan daarvóór. De monden zijn bevrijd en lijken die hernieuwde vrijheid te willen vieren door zich te openen. Ik merk dit niet alleen bij anderen. Er is geen voorbijganger die ik niet groet. En elke voorbijganger die een gesprek wil aangaan ontvang ik met open armen. Figuurlijk dan.

Iemand die nergens van bevrijd hoeft te worden is mijn jongste zoon. De staat van de pandemie is niet van invloed op het gebruik van zijn stembanden en ledematen. Dat de grote mensen nu niet langer met een half bedekt gezicht geforceerd afstand houden, betekent niet dat hij bij de bakker nu méér breakdancet dan voorheen. De hoeveelheid breakdancing, geneurie en gezang is gelijk. Geen pandemie die de intrinsieke energie van een kind kan aantasten. Dat is geruststellend.

Nee, dan appelsap. Dat heeft wél de macht zijn energie te sturen. De belofte van appelsap maakt hem doelgericht en meegaand. Het laat hem luisteren en houdt hem stil. Voor even dan, want ook de appelsap raakt op, en daarmee zijn stilte. Hij schreeuwt dat hij méér appelsap wil. Hij rent door de bakkerswinkel en eist taart. Alles met chocola. Hij houdt zo van chocola geef me chocola, schreeuwt hij. Ik zeg hem dat schreeuwen geen zin heeft. Sterker nog, het werkt averechts.

‘Wat is aawfrets?’ vraagt hij.

‘Nou…’ zeg ik, twijfelend over hoe ik dit ga uitleggen.

De oude man schuin tegenover ons aan de lange bakkerstafel bespeurt mijn twijfel.

‘Ik ben benieuwd hoe je dat gaat uitleggen,’ zegt hij grijnzend.

‘Jaha,’ zeg ik, even benieuwd. Tegen mijn zoontje begin ik vervolgens een ingewikkeld verhaal over hoe sommige acties een tegengesteld effect kunnen hebben. Vervolgens probeer ik ‘tegengesteld’ en ‘effect’ uit te leggen en vervolgens stop ik omdat het me niet lukt en hij toch al niet meer luistert. Hij breakdancet nu tussen de stroopwafels en krentenbollen.

‘Het is een breisteek,’ zegt de man dan.

‘O?’ zeg ik.

‘Recht en averecht. Een steek in de tegenovergestelde richting. Veel mensen weten dat helemaal niet.’

‘Daar behoor ik toe.’

‘Jaha, zo zie je maar.’

‘Inderdaad zeg. Maar dat is met veel woorden hè, dat we de oorsprong zijn vergeten. En ze te pas en te onpas maar voor andere zaken gebruiken. Jammer is dat.’

De man kantelt zijn hoofd en klikt met zijn tong, alsof hij wil aangeven dat hij niet weet of dat wel zo jammer is. Het is gewoon hoe het gaat, weet hij uit ervaring.

De man staat op en loopt naar de uitgang van de winkel. Hij zegt nog wat dingen over taal en over breien, die ik niet helemaal hoor en waar ik niet op reageer omdat ik op het woord ‘etymologie’ probeer te komen. Dat lukt me pas tijdens het schrijven van dit stuckje.