Berk

De bel gaat niet, want we hebben geen bel, maar er staat wel iemand voor de deur die klopt.
 
Ik open de deur, zoals altijd een beetje geïrriteerd – laten we wel wezen: je stoort me thuis – en zie een man in groene overall die al druk bezig is met bewegen en wijzen naar onze berk. Hij wil heel graag praten, dus dat laat ik hem maar doen.
 
‘Die berk is dood,’ zegt hij, nog harder wijzend. Ik kijk hem en daarna de berk ondanks zijn drukte sceptisch aan.
‘Dood?’ vraag ik met een frons, om mijn scepsis ook lichamelijk te uiten.
 
De man gebaart me met zijn hele lichaam met hem mee te lopen zodat ik het beter kan zien. Zijn bewegingen zijn dwingend. Drammend.
 
‘Kijk, bovenin, dode takken. Hij sterft af naar beneden.’
 
Ik zie de dode takken en wil ook nog wel geloven dat de dood daalt in plaats van stijgt, maar weiger te geloven dat de berk dood is. Al deze gedachten maken dat ik stil blijf.
 
‘Zijn er wegwerkzaamheden geweest?’ vraagt hij.
 
Verdomd, denk ik. Wegwerkzaamheden.
 
‘Ja, ze hebben een paar maanden geleden een heel stuk uit het asfalt gesneden, hier, voor ons huis.’
 
Nu ben ik degene die dwingend beweegt. Ik leid de man in de groene overall, deze hedendaagse Shrek, naar een rechthoekig litteken in de weg, direct voor onze voortuin.
 
‘Ze gingen wel een meter diep. Leidingen vervangen ofzo.’
 
Shrek knikt en gromt als een vallend kwartje. Ik kijk hem aan, mijn scepsis vervangen door angstig besef.
 
‘Dan hebben ze waarschijnlijk een wortel doorgesneden.’ De man klinkt alsof hij de tragiek van de situatie wel begrijpt, maar er is ook berusting omdat hij al zoveel boomleed heeft gezien.
 
‘En nu? Moet-ie weg?’ vraag ik.
 
‘Nog niet dit jaar. Nog niet volgend jaar. Maar het jaar d’rop? Wie weet. Ik kom over een tijdje wel weer kijken.’
 
De dagen erna ben ik in rouwstemming om de stervende berk, onze grootste boom. Hoe haal je zoiets weg? En wat zet je er dan voor in de plaats? Het duurt decennia voordat je weer een boom van die omvang hebt. En wie heeft er nou decennia? Ergens in Boxtel verkopen ze volwassen bomen, zei Shrek. Maar die zijn duur. En in Boxtel.
 
Na de rouw volgt woede. Kutgemeente, denk ik. Zij gaan dit maar oplossen. Zij mogen de berk weghalen en er een volwaardige vervanger voor neerzetten. Hoe ga ik het mijn vriendin vertellen, net nu ze groene vingers heeft?
 
Twee dagen na Shrek staat er weer een man voor de deur, niet in overall, maar wel met een uitstraling van autoriteit op het gebied van glazenwassen.
 
‘Bent u de glazenwasser die met zijn ladder laatst een kras in ons raam heeft getikt?’ vraag ik pisnijdig om alle onrecht die willekeurig onze kant op wordt geslingerd.
 
‘Eh nee? Ik ben hovenier en zag jullie berk…’
 
‘Jaja, die is dood, ik weet het.’
 
‘Nee, hij is niet dood. Hij heeft alleen wat dode takken. Ik ben dus hovenier en ik zou ze voor u kunnen verwijderen.’
 
‘Niet dood? Want er was hier eerder iemand in een groene overall die zei dat hij van bovenaf aan het sterven is.’
 
‘Nee hoor, alleen wat dode takken.’
 
Nadat de man me zijn kaartje heeft gegeven (‘Bel me gerust!’) voel ik een mate van verlichting. Een paar dode takken kunnen wel hebben. Het is nu wachten op de glazenwasser.

Dode kikkers

Mijn vriendin en ik waren een weekendje naar Brabant. Gewoon, nog even lekker met z’n tweeën, voordat we gaan verhuizen, voordat baby twee komt en het nooit meer kan. Ze was ook jarig geweest. En misschien was het ook dat ik haar nog even wilde meenemen ter compensatie van mijn solotrip naar New York, begin februari. Hoe dan ook, we waren in Baarle-Nassau, dat in Nederland ligt en grenst aan Baarle-Hertog, dat in België ligt, maar niet over de Belgische grens. Het is een Belgische enclave in Nederland, waarvan er in dat gebied nog veel meer liggen en wat ik kennelijk nooit heb geleerd op school.

Wat ik nog meer nooit heb geleerd is dat er ook exclaves zijn, enclaves ín de enclaves, stukjes Nederland in stukjes België in stukjes Nederland dus. Het gebied is ervan vergeven en de grenzen lopen bij veel mensen dwars door de huizen heen. Je kunt dus in Nederland tv kijken en in België naar bed gaan, in België een drol draaien en in Nederland de afwas doen. Ik vraag me af wat dat betekent voor het tv-programma-aanbod of de belastingen, maar die vragen heb ik daar verder niet hardop gesteld. Dat doe ik vaak expres, zodat het mysterie standhoudt.

Eerst wilde ik dit hele stukje wijden aan het fenomeen van de exclave – en het leren van een nieuw woord -, maar toen de zwemvijver van ons hotel vol bleek te liggen met dode kikkers verschoof de aandacht. Ik ging heus niet zwemmen, daarvoor was het nog te koud, maar het was toch akelig en raar. Ze lagen op hun rug, buik, met de pootjes gestrekt en/of de kop begraven in het slib. Alsof de climax van Magnolia (Paul Thomas Anderson, 1999) hier was opgenomen en men na afloop niet had opgeruimd. Een heus onderwater kikker massagraf was het, een lugubere aanblik, versterkt door de aanwezigheid van nog slechts één levende kikker, die in doodse stilte tussen zijn dode soortgenoten leek te wachten op het ook voor hem onvermijdelijke einde.

Mijn vriendin vond het ook akelig en raar, maar zij heeft een springlevende baby in haar buik om zich mee bezig te houden. Die baby houdt mij natuurlijk ook bezig, zeker tijdens een Zen-weekend met z’n tweeën, maar een sloot dode kikkers zet me toch aan het denken. Zo dacht ik aan de eigenaars van het nog relatief nieuwe hotel en vroeg ik me af of zij een hand in de kikkersterfte hadden gehad. Ik vroeg me vervolgens af wat dit zou kunnen betekenen voor ons verblijf. Ik vroeg me af of ik het misschien gewoon aan ze kon vragen en ze met een logische verklaring zouden komen, of dat mijn vraag ze juist zou aanzetten tot het kikkermoordende gedrag waarmee ik ze had geconfronteerd.

Om de kat niet op het spek te binden zou ik de vraag pas bij het uitchecken stellen. Toen bleek niemand iets van kikkers te weten, dood noch levend. Wel hadden ze laatst een hert gezien. Een groot, grazend hert. Dat vonden ze gaaf.

En de kikkers? Die zouden ze van de week wel efkes met een netje uit het water vissen.