Buitenspel

Er deed zich een situatie voor bij de Vomar, waar mijn zoontje van bijna 4 om voor mij en vermoedelijk ook hem onbekende redenen per se naartoe wilde. Deze Vomar zit op het Mosplein in Amsterdam-Noord, en hoewel bakfietsen inmiddels ook hier een groot deel van het straatbeeld bepalen, wordt het plein ook nog bevolkt door een opvallend grote schare daklozen.
 
Een van deze daklozen, een oude, zwarte man met nog zwartere tanden, bood ons een spel aan. Dat het spel al was opengemaakt kon ik zien, waarom de man het ons aanbood niet, al had ik wel een vermoeden.
 
‘Heb je nog meer kinderen?’ Vroeg de man, het spel al door de lucht naar ons toe bewegend.
‘Nog een oudere zoon,’ antwoordde ik.
‘Hier, neem dit spel,’ zei de man, terwijl hij het inmiddels voor mijn borst hield.
‘Wat aardig! Maar dat hoeft niet hoor, want we hebben thuis al zoveel spullen. En spellen.’
‘Neem het spel,’ drong de man aan, ‘of geef het weg.’
 
Weifelend pakte ik het spel, beseffend dat de man zich niet zomaar met een spel af zou laten schepen. Ik legde het in onze bakfiets.
 
‘Bedankt. Ik heb alleen niets voor u, geen kleingeld.’
 
De man maakte een wegwerpgebaar.
 
‘Dat hoeft ook niet, dat hoeft ook niet.’
‘Nou, nogmaals bedankt,’ zei ik, terwijl ik met mijn zoontje naar de schuifdeuren van de Vomar liep.
 
‘Maar misschien kun je een goedkoop energydrankje voor me halen?’ riep de man me na.
‘Is goed,’ omhelsde ik de aap uit de mouw.
‘En wat water? Ik wacht hier op dit bankje,’ zei de man, wijzend naar een bankje pal naast de fiets met daarin het spel.
 
In de Vomar besloot ik met mijn zoontje een klein snackpakket voor de man samen te stellen. Dat zou mijn goede daad zijn van de dag, die ik lang niet elke dag doe.
 
‘Denk je dat hij een kaasbroodje lekker vindt?’ vroeg ik de bijna-kleuter.
‘Ja, en een donut.’
‘Een donut? Vooruit.’
‘En ik wil ook een donut. En een yoghurtdrankje.’
 
Et voilà, aap nummer twee. Voor mezelf pakte ik een saucijzenbroodje, voor de man nog een mid-priced energydrankje – geen Red Bull, maar ook zeker geen naar kauwgomballen smakend cafeïne-infarct – we rekenden af en gingen weer naar buiten, waar de man niet op het beloofde bankje zat.
 
We liepen naar de bakfiets, klaar om te gaan, toen de man zichzelf een hoek om toverde.
 
‘We hebben ook meteen wat te eten voor je gehaald,’ zei ik met een supergoed gevoel over mezelf.
De man keek niet enthousiast. Hij nam de snacks aan, toen de drankjes, en stopte ze in zijn mouw, waar nu weer ruimte was.
‘Asjeblieft hè,’ zei ik nog, hopend op een bedankje, maar helaas.
 
Ik zag het spel nog in de bakfiets liggen – het was helaas niet gestolen of weer meegenomen door de man – pakte het snel en zei: ‘Neem deze weer mee joh, dan kun je het nog een keer bij een ander proberen.’
 
De man maakte weer een wegwerpgebaar en mompelde iets van ‘Hou maar’.
 
Ik zette het spel terug in de fiets en merkte toen dat er iets nattigs op mijn vingers zat. Na allerlei opkomende gruwelgedachten bleek dat mijn zoontje tijdens de interactie met de man zijn nog niet lege maar wel open drankje in de bakfiets had gegooid. Er zat dus dunne aardbeienyoghurt op het spel, in plaats van iets kokhalsopwekkends – een opluchting en ergernis ineen.
 
Tijdens het fietsen naar de speeltuin in het Noorderpark bemerkte ik bij mezelf toch wat irritatie over de lou loene houding van de man ten aanzien van onze gift. Hierop vroeg ik me af of dat me dan toch een slecht mens maakte, mijn goede daad ten spijt. Echt altruïsme bestaat niet, maar een daad voor een ander mag toch gepaard gaan met zo min mogelijk ego? Deze gedachten werden al gauw door een nieuwe gedachte naar de achtergrond gedrukt: wat moet ik met dat kutspel?
 
Ik besloot het neer te zetten in de speeltuin, opdat een ander kind het zou vinden dat er wél blij mee zou zijn.
 
Mijn zoontje en ik speelden. Af en toe keek ik of het spel er nog lag, wat natuurlijk zo was, want wie neemt er nou een achtergelaten spel mee? Het leek zo eerder op een verdacht pakketje, met die yoghurt erop, en ik daarmee op een verdachte man.
 
Toen we de speeltuin verlieten omdat mijn zoontje moest poepen besloot ik de inhoud van de doos nog eens te checken om te bepalen of het niet tóch de moeite waard was het spel te houden of weg te geven. Ik opende de doos en zag dat alles wel een keer was gebruikt of opengemaakt, maar op zich in goede staat. De bruine veeg op een pakje kaarten gaf de doorslag.
 
‘Liefie, ik denk dat we het spel moeten weggooien,’ zei ik tegen mijn zoontje.
‘Ja,’ knikte hij gedecideerd, waarop we het samen in een container flikkerden.
 
Wat voor soort mens dit me maakt, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat ik hygiëne hoog in het vaandel heb: bij thuiskomst wasten we onze handen twee keer grondig. Daarna speelden we met ons eigen gore Duplo.

Het spel Build or Boom, dat ik van een dakloze man kreeg en vervolgens moest weggooien.

Prins Bira feat. Jan Kooijman

Vorige week vrijdag (24 maart) namen René en ik een podcast op, de tweede van het (vierde!) seizoen. Al best vroeg in de aflevering zei René de week ervoor naar de Kunsthal te zijn geweest en daar Jan Kooijman te hebben gezien. Voor wie Jan Kooijman niet kent: Jan is van huis uit danser, die op een gegeven moment zijn weg naar Hilversum heeft gevonden. Hij speelde in Onderweg naar Morgen en GTST, presenteert tv-programma’s en is te zien in films en theatervoorstellingen. Daarnaast draagt hij de officieuze titel ‘Knapste man van Nederland’, maar het kan ook zijn dat René en ik dat zelf hebben bedacht.

Hyperrealistisch wezen
René zag Jan dus in de Kunsthal, bij een expositie van hyperrealistische wezens (die ga ik niet toelichten – zoek het vooral op en zorg dat je een tijdje daarna niet hoeft te eten) en hield een relaas over hoe knap hij hem vond. ‘Die gast is lekker!’ exclameerde René. ‘Hij leek wel getekend.’ Er was ook nog een vergelijking met een vliegdekschip. Remco (ik) was het met René eens dat Jan Kooijman wel erg knap is ja, en dat hij – in tegenstelling tot andere knappe BN’ers – niet irritant overkomt. Ons gevoel bij Jan is op zijn minst neutraal, en dat is behoorlijk positief.

Kontje omhoog
René vloog, zoals wel vaker in de podcast, vervolgens behoorlijk uit de bocht door aan te geven dat hij, ware hij zonder vriendin en medebezoekers (excl. Jan) in de Kunsthal geweest, hij zich daar en op dat moment had omgedraaid, zijn broek had laten zakken en Jan vrij spel had gegeven. Daarop gaf ik aan dat ik, mocht ik me in dezelfde ruimte bevinden als Jan, die ruimte zou verlaten, omdat ik niet met hem wil concurreren. René vond dat een verkeerde instelling, pleitte voor enige onderdanigheid op z’n tijd (daar leer je van!) en herhaalde dat hij voor Jan zijn zonder schroom zijn ‘kontje omhoog’ zou steken.

Dit valt hier allemaal te beluisteren (S04L02)

Teaser
Elke week deel ik bij wijze van teaser op social media een fragment van ongeveer een minuut van de podcast. Soms is die keuze nog best een karwei, maar dit keer wist ik precies wat ik ging delen: René’s ongepaste ode aan Jan. Ik tagde Jan in het bericht – vooral bij wijze van geintje – maar kreeg die avond via Instagram een melding waarvan m’n hart toch wel een keer oversloeg: ‘Jan Kooijman wil je een chatbericht sturen’. In eerste instantie durfde ik het niet te openen. In tweede instantie wel en toen zag ik dat Jan een foto van een hyperrealistisch beeld van de expositie had gestuurd: het achterste van zo’n wezen, vergezeld van de tekst: ‘Kontje omhoog!’. Anders gezegd: Jan is niet alleen knap, hij heeft ook humor.

Ik besloot Jan uit te nodigen voor de podcast van afgelopen vrijdag (31-3) en tegen zo’n 87% van de verwachting in zegde hij toe. Een week lang heb ik elke dag gedacht dat hij af zou zeggen – te druk, er komt iets tussen, vervroegde 1 april-grap – tot hij vrijdagmiddag daadwerkelijk voor de deur stond. Wat volgde was een onwijs leuk, gezellig en vaak hilarisch gesprek met een leeftijdgenoot die zich al zijn leven lang onderdompelt in dezelfde uitingen van popcultuur als René en ik. Een (ja, heel knap) hoofd gevuld met triviale weetjes en kleine liefhebberijen waar wij ons in herkenden. Het was helemaal ontspannen en normaal, wat het des te bizarder maakte. Het begrip ‘meta’ heeft na deze gang van zaken een nieuwe laag gekregen.

Goed, ik kan er wel over blijven lullen, maar je kunt beter naar het gelul zelf luisteren. De Prins Bira Podcast met Jan Kooijman, een niet-irritante BN’er.

De podcast is te luisteren op alle gangbare platformen, maar voor het gemak vind je hieronder wat linkjes:

– Spotify
– Apple 
– Anchor

Lukt het niet om de podcast te luisteren? Laat het dan vooral weten en ik help je.

Vriend van de show
En wil jij ons helpen de podcast te blijven maken? Word dan Vriend van de show! Dat kan al voor €3,50 per maand, of €30,- per jaar, en wel hier: https://vriendvandeshow.nl/prinsbira

En vraag je je af waar ‘Formule 1’ in onze titel is gebleven? Nou, het is nu nog slechts een van de vele onderwerpen die we bespreken. De sport is te klein voor onze schat aan nutteloze weetjes. Het is nu dus gewoon Prins Bira, niet meer dan een obscure verwijzing naar een obscuur coureur.

Het leven is lijden, mensen, en daar verzorgen wij graag de soundtrack bij.

Groetjes
R&R(&J)

Loud talker

In Seinfeld komen meerdere typen talkers voorbij: de low talker, high talker, fast talker en close talker. Vooral de aflevering over die laatste, een date van Elaine die met zijn gezicht steeds heel dicht voor mensen komt staan als hij tegen ze praat, is hilarisch.

Er zijn wetenschappelijke artikelen geschreven over de termen en begrippen die Seinfeld heeft toegevoegd aan de Engelse taal. Ik haal de serie zo vaak aan, omdat het in mijn ogen de beste sitcom is die ooit is gemaakt, met ontelbare momenten van genialiteit, maar dat terzijde.

Het type talker dat in de serie ontbreekt, maar die ik het meest tegenkom, is de loud talker. Ik denk dat ik niet hoef uit te weiden over welk type ik bedoel. Iedereen kent er wel een, of bevindt zich weleens in dezelfde ruimte als een loud talker. Het is iemand die buitenproportioneel luid praat ten opzichte van de locatie en het aanwezige gezelschap.

Ik werk sinds twee maanden bij Het Parool en daar lopen er een paar rond. Het zijn vooral journalisten van de oude garde, die elke poep en scheet over de redactie heen menen te moeten schreeuwen. Het komt territoriaal over, alsof ze aan de jonkies – met name die op de online redactie, zoals ik – duidelijk willen maken dat de analoge aap nog altijd op de hoogste krantenrots zit, hoezeer de abonnee- en verkoopcijfers van het papier ook blijven dalen.

Op dit moment ben ik ook in de nabijheid van een loud talker. Zoiets merk je vanzelfsprekend snel. De kantine van het zwembad, waar mijn oudste zoon onder water door hoepels zwemt, is voor slechts 20% vol. Ik tel 18 mensen, maar slechts 1 van die mensen, een klein grijs mannetje met een ruimvallende zebratrui, is hoorbaar.

Ik weet alles van de voortgang van zijn kind op school, ken zijn politieke voorkeur, de, in zijn ogen, stand van het land – en wat er moet veranderen – en zijn antwoord op de woningcrisis. Zijn stemgeluid is zo dominant, dat het enige wat ik nu kan schrijven over zijn stemgeluid gaat. De resonantie van zijn wat zeurderige, vermoedelijk aangeleerde Mokums bepaalt de beat op mijn trommelvlies. Er is geen ontsnappen aan, geen uitweg. Buiten plenst het.

Er zit niets anders op dan te wachten tot de zwemles voorbij is, en te hopen dat de man niet het omkleedhokje naast het onze kiest, het kapitalistische systeem waar wij onderdeel van zijn. Het is gewoon niet meer mogelijk om dat nú te veranderen, snap je? Het was een lang proces om hier te komen. Verandering moet vanuit de politiek komen, dáár ligt de macht. Politici moeten zich niet excuseren van hun verantwoordelijkheid, zíj moeten ervoor gaan staan. Dat zit ‘m ook in de tone of voice.

Oud en nieuw heb ik trouwens gewoon met een klein clubje gevierd, ben die grote feesten wel zat. Heb het allemaal wel gezien. Jullie?

Had ik al verteld hoe het met mijn kind gaat op school?

Weerstand

Een man achter me in de sportschool is hevig aan het puffen en kreunen. Ik draai me om, om te zien of alles wel goed gaat, maar raak verblind door in zijn zweetdruppels weerkaatsend halogeenlicht. Ik knipper een paar keer met mijn ogen en zie de man stroboscopisch mijn kant op lopen. Hij stopt naast me, met zijn handen in zijn zij, en zijn middenrif op en neer golvend als de buik van een gestrande bultrug.

‘Gaat het?’ vraag ik.

‘Benen man, Jezus,’ weet hij tussen het hijgen uit te brengen. ‘Vind ik het zwaarst. Maar dat ben ik.’

Ik ben het niet met hem eens en probeer dat subtiel duidelijk te maken.

‘Vind ik niet,’ zeg ik. Poging mislukt.

‘Tenminste, bovenbenen vind ik altijd wel lekker.’

Met mijn handen wrijf ik over en knijp ik in mijn bovenbenen. Dat doen mensen hier namelijk als ze met andere mensen over spiergroepen praten. Anders telt het niet.

‘Hamstrings,’ vervolg ik, ‘wat jij nu doet, die zijn altijd wel pittig. Dan ligt een blessure op de loer.’

‘Ja maar ik train licht. Niet te zwaar. Dán krijg je blessures. En dat moeje niet willen.’

‘Nee.’

Wat volgt is een gesprek over de respectievelijke voor- en nadelen van zwaar en licht trainen. Van zwaar trainen krijg je meer spiermassa, maar zo breed willen de man en ik allebei helemaal niet worden. Dat is niet ons doel. Wij doen het meer om een beetje fit te blijven. En als medicijn tegen de waanzin, natuurlijk, maar die beweegreden houd ik voor me.

De man vertelt me, nog steeds met een ogenschijnlijk tekort aan zuurstof en overschot aan zweetvocht, dat hij in december ziek is geweest en daar nog steeds de naweeën van voelt.

‘Corona?’ vraag ik.

‘Nee,’ zegt de man met een intonatie en blik alsof ik iets noem wat helemaal niet bestaat.

‘Ik heb het ruim een jaar geleden gehad,’ zeg ik, ‘en ben af en toe nog steeds kortademig. Meer dan vroeger, zeg maar.’

Het blijft stil.

‘Maar we worden ook ouder hè,’ voeg ik toe. Daarmee is de man het roerend eens.

‘Nee maar ik was echt ziek. Mijn vrouw nog steeds.’

‘Je hoort het veel nu. Mensen hebben geen weerstand meer.’

De gesprekken in de sportschool spelen zich voornamelijk af tussen open deuren. Voor de afwisseling gooi ik er een anekdote doorheen.

‘Als student woonde ik in een huis met 13 anderen. Ben ik eerst een week goed ziek geweest, daarna nooit meer. Had alle antilichamen verzameld.’

‘Waarom denk je dat daklozen nooit ziek zijn?’ zegt de man terwijl hij naar buiten wijst, waar auto’s zich ronkend klaarmaken voor de A10. ‘Die hebben een weerstand van hier tot Tokyo!’

Nou en toen stopte het gesprek.

Gemiste kans

Breek me de bek niet open over gemiste kansen. Asjeblieft. Het aangekondigde pensioen van Roger Federer bracht er weer één naar boven.

Vier jaar geleden speelde Federer, oftewel de G.O.A.T. – maar de echte, niet de term of emoji die mensen te pas en te onpas inzetten om aan te geven dat iets of iemand hun lievelings is, in plaats van de daadwerkelijk greatest of all time -, in Rotterdam. Hij was toen 36 en het was het toernooi waarop hij, als oudste in de tennisgeschiedenis, weer de nummer 1 positie op de ATP-ranglijst kon veroveren.

Ik voelde dit aan, of wist het gewoon door het ergens te hebben gelezen, en dacht: daar moet ik heen. Daar moet ik bij zijn. Niet omdat ik nou zo’n tennisfanaat ben, maar om hém live te zien. Ik keek geen tennis, ik keek Federer.

Ik appte een vriend, vroeg of hij meeging, hij zei ja, en ik kocht vervolgens geen kaartjes. Toegegeven, het was op dat moment nog niet bekend op welke dag Federer zou spelen, maar ik vermoedde woensdag. En dat bleek te kloppen. Maar toen dat eenmaal bekend was gemaakt en ik kaartjes wilde kopen waren ze allemaal al weg. Gemiste kans, want inmiddels heeft Federer aangekondigd met pensioen te gaan.

Een ander voorbeeld is Sipke de Jong, de dirigent van het Haagse Matrozenkoor, waar ik tussen mijn 7e en 14e (baard in de keel) lid van was. Ik zong in de tweede stem en Sipke was, naast dirigent van de concertklas, een soort mentor.

Nadat ik in 1996 ‘afscheid’ had genomen van het koor zag ik Sipke nog één keer, tijdens een reünie in 2003. Jaren daarna, toen hij zelf al diep in de 80 was, had hij eens mijn ouders gebeld om te vragen hoe het met mij ging. Hij zat door foto’s te bladeren van reizen die we met het koor hadden gemaakt (Polen, Tsjechoslowakije, Rusland (toen het G.O.S.), Italië, Israël, Oostenrijk, Hongarije) en zag mij kennelijk voorbijkomen.

Dat moet Polen 1992 geweest zijn, dacht ik toen mijn moeder me vertelde over het telefoongesprek. Dat was mijn eerste reis. Ik was 9 en had veel heimwee. Sipke nam me een keer mee om een ijsje te halen. Daar is een foto van, ergens in een plakboek op zolder bij mijn ouders.

‘Sipke zou het zo leuk vinden om je weer eens te spreken of zien,’ zei mijn moeder. Dat leek mij ook leuk. ‘Sipke de Jong bellen,’ noteerde ik in de herinneringen-app op mijn telefoon, zodat ik het niet zou vergeten.

Jarenlang zag ik dagelijks de herinnering op mijn scherm verschijnen, om vervolgens te denken: ‘Ik doe het morgen’, en de melding weg te klikken.

Een oud-koorgenoot stuurde me in de tussentijd een bericht waarin hij me aanspoorde Sipke op te zoeken. Hij had het ook gedaan en Sipke was nog zo scherp en bevlogen. Het was het waard, zei hij.

Een paar jaar geleden zag mijn vader Sipke lopen, ergens in Den Haag, met een stok ‘en de dagen zat’. Ik moet haast maken, dacht ik toen ik bedacht dat ik hem nog steeds niet had gebeld of bezocht, alle pop-up herinneringen op mijn telefoon ten spijt.

Ik deed het niet. En toen ging Sipke dood.

Is dat een gemiste kans? Kun je het nog zo noemen als je jarenlang elke dag besluit om iets níet te doen? Marjolein in dat portiek in nachtelijk Oost was een gemiste kans. De twee matchpoints van Federer in de Wimbledon-finale van 2o19 waren dat. Dit was catastrofale laksheid. Laat ik ervan leren, alsjeblieft. Asjeblieft.

Maar daar gaat het al mis, want wie spreek ik aan?

Leer ervan, lul.

Berk

De bel gaat niet, want we hebben geen bel, maar er staat wel iemand voor de deur die klopt.
 
Ik open de deur, zoals altijd een beetje geïrriteerd – laten we wel wezen: je stoort me thuis – en zie een man in groene overall die al druk bezig is met bewegen en wijzen naar onze berk. Hij wil heel graag praten, dus dat laat ik hem maar doen.
 
‘Die berk is dood,’ zegt hij, nog harder wijzend. Ik kijk hem en daarna de berk ondanks zijn drukte sceptisch aan.
‘Dood?’ vraag ik met een frons, om mijn scepsis ook lichamelijk te uiten.
 
De man gebaart me met zijn hele lichaam met hem mee te lopen zodat ik het beter kan zien. Zijn bewegingen zijn dwingend. Drammend.
 
‘Kijk, bovenin, dode takken. Hij sterft af naar beneden.’
 
Ik zie de dode takken en wil ook nog wel geloven dat de dood daalt in plaats van stijgt, maar weiger te geloven dat de berk dood is. Al deze gedachten maken dat ik stil blijf.
 
‘Zijn er wegwerkzaamheden geweest?’ vraagt hij.
 
Verdomd, denk ik. Wegwerkzaamheden.
 
‘Ja, ze hebben een paar maanden geleden een heel stuk uit het asfalt gesneden, hier, voor ons huis.’
 
Nu ben ik degene die dwingend beweegt. Ik leid de man in de groene overall, deze hedendaagse Shrek, naar een rechthoekig litteken in de weg, direct voor onze voortuin.
 
‘Ze gingen wel een meter diep. Leidingen vervangen ofzo.’
 
Shrek knikt en gromt als een vallend kwartje. Ik kijk hem aan, mijn scepsis vervangen door angstig besef.
 
‘Dan hebben ze waarschijnlijk een wortel doorgesneden.’ De man klinkt alsof hij de tragiek van de situatie wel begrijpt, maar er is ook berusting omdat hij al zoveel boomleed heeft gezien.
 
‘En nu? Moet-ie weg?’ vraag ik.
 
‘Nog niet dit jaar. Nog niet volgend jaar. Maar het jaar d’rop? Wie weet. Ik kom over een tijdje wel weer kijken.’
 
De dagen erna ben ik in rouwstemming om de stervende berk, onze grootste boom. Hoe haal je zoiets weg? En wat zet je er dan voor in de plaats? Het duurt decennia voordat je weer een boom van die omvang hebt. En wie heeft er nou decennia? Ergens in Boxtel verkopen ze volwassen bomen, zei Shrek. Maar die zijn duur. En in Boxtel.
 
Na de rouw volgt woede. Kutgemeente, denk ik. Zij gaan dit maar oplossen. Zij mogen de berk weghalen en er een volwaardige vervanger voor neerzetten. Hoe ga ik het mijn vriendin vertellen, net nu ze groene vingers heeft?
 
Twee dagen na Shrek staat er weer een man voor de deur, niet in overall, maar wel met een uitstraling van autoriteit op het gebied van glazenwassen.
 
‘Bent u de glazenwasser die met zijn ladder laatst een kras in ons raam heeft getikt?’ vraag ik pisnijdig om alle onrecht die willekeurig onze kant op wordt geslingerd.
 
‘Eh nee? Ik ben hovenier en zag jullie berk…’
 
‘Jaja, die is dood, ik weet het.’
 
‘Nee, hij is niet dood. Hij heeft alleen wat dode takken. Ik ben dus hovenier en ik zou ze voor u kunnen verwijderen.’
 
‘Niet dood? Want er was hier eerder iemand in een groene overall die zei dat hij van bovenaf aan het sterven is.’
 
‘Nee hoor, alleen wat dode takken.’
 
Nadat de man me zijn kaartje heeft gegeven (‘Bel me gerust!’) voel ik een mate van verlichting. Een paar dode takken kunnen wel hebben. Het is nu wachten op de glazenwasser.

Het eland

De kinderen liggen op bed, de zon is bezig aan zijn aftocht en in mijn buik rommelt het van de zelfgemaakte guacamole – tijd om de balans op te maken van weer een dinsdag.
 
Ik heb drie hele leuke video’s met dieren gezien vandaag. De eerste was met een eend die komt aanvliegen en op een bevroren sloot probeert te landen. Omdat de sloot bevroren is (ijs) glijdt de eend heel veel door en botst hij tegen een andere eend aan. Hoe ik weet dat de eend een mannetje is? Dat kun je bij eenden heel makkelijk zien. Ik wil verder niet de indruk wekken dat ik veel van dierengeslachten weet.
 
De tweede video was van een eland met de titel ‘Further evidence that moose don’t give a fuck’, waarin het dier op een gazon ligt te kauwen op iets en zich onverschillig laat natspuiten door een ronddraaiende sproeier. De (het?) eland geeft echt geen krimp, terwijl het water best koud zal zijn, dus de titel van de video lijkt me gerechtvaardigd.
 
Of het als algemeen geldende kennis beschouwd wordt dat elanden nergens een reet om geven, of dat dit juist níet bekend is en we (de mensheid) er – van die onverschilligheid dus -, zoals de titel van de video suggereert, verder bewijs van nodig hebben, weet ik niet. Wel kan ik zeggen dat deze video me behoorlijk overtuigde van de ‘schijt-aan-alles’-mentaliteit van elanden en dat ze voor mij voortaan de Charles Bronsons van de dieren zijn.
 
Goed, dan was er nog een video – de laatste – van een man die een trap krijgt van een voorbijlopende dromedaris (één bult). Zomaar. De man zit daar en krijgt van een andere man in vergelijkbare klederdracht (een wit gewaad) een bord eten aangereikt. Op dat moment loopt er een dromedaris achter hem langs en die geeft hem een schop. Zomaar dus, want ik vraag me af of dromedarissen in staat zijn wrok te koesteren jegens specifieke individuen, en of ze, als ze daar al toe in staat zouden zijn, die wrok kunnen omzetten in daden.
 
Verder heb ik met mijn zoontjes de auto gewassen (we gaan donderdag een weekje op vakantie. Waarheen? Naar Denemarken) en zijn de glazenwassers geweest. Wat ik daar gek aan vind is dat het elke keer andere mensen zijn. Nu was er een kerel die eerst een hele tijd in onze tuin stond te appen en bellen, alvorens hij met zijn enorme ladder een natuurkundig onmogelijke draai probeerde te maken en een kras op een ruit tikte.
 
Hierop brak ik de ladder, de armen van de glazenwasser, ontfutselde ik zijn adres, toog ik naar zijn huis en draaide daar alle wc-rollen om. Wat kun je verder doen in zo’n situatie? Frustrerend.
 
Was ik maar een eland.

Emojidag

Constantijn van Nispen zat bij mij op school. We zaten niet in dezelfde klas, maar we kenden elkaar redelijk goed en er was altijd wel een soort onuitgesproken respect. Toen hij na zijn studie in Amsterdam kwam wonen zagen we elkaar vaker. Het is niet zo dat we regelmatig afspraken voor een biertje of elkaar belden bij een gebroken hart, maar er was een klik die op school vaak ondergesneeuwd was geraakt onder de dagelijkse wirwar van puberemoties. Als ‘volwassen mannen’ in een kroeg of op een festival konden we elkaar gewoon aardig vinden, zonder peer pressure of verzonnen, ogenschijnlijk onverenigbare loyaliteiten naar verschillende vriendengroepen toe.

Een jaar of vijf geleden verscheen er een kinderboek, getiteld ‘&Oskar’, waarvoor Constantijn het verhaal had geschreven. Het was een inventief concept, waarbij je het boek kon personaliseren door de naam en uiterlijke kenmerken van het kind voor wie het boek bestemd was online in te voeren. Zo beleefde elk kind zijn of haar eigen avontuur. Het was vooral verrassend dat Constantijn, die ik kende als een extreem sociale, ambitieuze, maar ook rebelse en soms etterige kerel, een ontwapenend kinderverhaal had geschreven.

We hadden er kort contact over, en een klein anderhalf jaar later hadden we dat weer over mijn boek, dat hij toen net uit had. Hij stuurde me een lang, lief whatsapp-bericht waarin een feitje stond dat sindsdien regelmatig door mijn hoofd schiet.

10 mei 2018, Constantijn: ‘Op pagina 32 van je boek gaat het over de toevalligheden van het getal 17 (juli). Bizar feitje (dat jou wellicht al eens opgevallen was): die dag is de enige datum met een eigen emoji: 📅. En zo staat die rampzalige dag voor een hele kalender.’

53 dagen na zijn berichtje, op 2 juli 2018, overleed Constantijn. Achter de sociale, ambitieuze, rebelse buitenkant ging iemand schuil die al jaren worstelde met een alcoholverslaving. Constantijn was een jongen van extremen. Dat gold al op school, waar hij om de haverklap de klas uit werd gestuurd, veel spijbelde en vaak ruzie had met medeleerlingen. Maar hij was ook reteslim en -grappig, wat in combinatie met zijn extreme karakter kon leiden tot hoogstaande creatieve en intellectuele uitspattingen.

Zo kan ik me herinneren dat hij voor biologie eens een project had uitgevoerd waarin hij had onderzocht hoe vaak hij op een dag kon masturberen. Een serieuze grap, gestoeld op wetenschappelijke data omtrent voeding en hersteltijd van het menselijk lichaam. Hoe vaak het hem was gelukt weet ik niet meer, maar ik weet wel dat niemand het hem nadeed. De klas lag tijdens de presentatie van de uitkomsten van zijn onderzoek in een scheur, ook de verder altijd zo serieuze, humorloze docent. Maar die laatste was ook onder de indruk, want Constantijn kreeg een cijfer dat zijn aftrekquotum zelfs oversteeg.

Vandaag is het weer 17 juli, voor de achtste keer al sinds die noodlottigste. En waar ik op deze datum altijd denk aan die 198 Nederlandse doden, en in het bijzonder aan mijn halfzus en haar gezin, denk ik sinds 2018 ook aan Constantijn, en hoe hij emoji voor mij voor altijd heeft verpest.

🥲
—–
&Oskar is nog steeds te bestellen, en wel hier.