‘Fuck’ en dan nog iets

‘Weet je wat we echt een keer moeten doen?’
– ‘Nou?’
‘Zelf een feest geven.’
*knikt halfslachtig*
‘Gewoon zelf weet je? Dus dat we zelf bepalen wie er komt en wat voor feest het wordt. Gewoon zelf.’
– ‘Mmm…’
‘Kijk, we gaan nu toch altijd naar feesten?’
– ‘Ja, soms.’
‘Ja, en dan staan we daar altijd en dan is het vet druk en vet warm en allemaal irritante mensen en dure drankjes en kutmuziek.’
– ‘Soms is de muziek wel leuk.’
‘Ja, soms.’
– ‘En ik vind echt niet alle mensen kut hoor. Als ik iemand niet leuk vind, praat ik er gewoon niet mee.’
‘Nee oké, maar als je zelf een feest geeft, dan bepaal je al die dingen dus zelf!’
– ‘Da’s waar. Maar hoe wil je dat gaan doen dan?’
‘Nou, ik heb het nog niet helemaal uitgewerkt natuurlijk, maar ik ken wel een paar van die tentjes die je af kunt huren.’
– ‘Maar het wordt dan niet weer zoals dat andere feest hè, dat van je broer toen?’
‘Je bedoelt dat happy hardcore/90’s feest? Nee, zo wordt het niet.’
– ‘Daar was echt geen reet aan namelijk.’
‘Nee, dat had hij even helemaal verkeerd ingeschat. Maar dat zal ons dus niet overkomen.’
– ‘Gelukkig. Maar hoe wil je het dan doen?’
‘Nou, dus een goed tentje vinden en dan maken we gewoon lijstjes met mensen die allemaal mogen komen.’
– ‘En hoeveel worden dat er dan?’
‘Een stuk of 100?’
– ‘Is dat niet heel weinig? Of juist heel veel?’
‘Nee joh, het is precies goed.’
– ‘Oké. En wat voor muziek komt er dan?’
‘Jeffrey is DJ weet je nog? Hij draait tegenwoordig op best wel coole feesten.’
– ‘Dus die gaat dan draaien? Wil hij dat?’
‘Natuurlijk.’
– ‘Oké. En hoe gaan we het dan verder regelen met drank enzo?’
‘Nou, ze hebben in die tent gewoon een bar, dus iedereen betaalt z’n eigen drankjes.’
– ‘Maar wordt het dan niet alsnog duur?’
‘Niet zo duur als in het echt.’
– ‘Oké. En moeten ze dan ook entree betalen?’
‘Misschien een tientje ofzo? Ligt eraan hoe duur het is om dat tentje te huren.’
– ‘Hmm, oké.’
‘En we gaan flyers maken met daarop alle info over het feest. En het moet ook een naam krijgen.’
– ‘Had je die al bedacht?’
‘Nee, maar het moet wel iets cools zijn. Iets met ‘fuck’ en dan een ding ofzo.’
– ‘Fuck een ding?’
‘Ja of weet ik veel, je hebt toch zo’n feest op zondag, Fuck Mondays? Of laatst zag ik een feest een paar dagen voor oud & nieuw en dat heette Fuck Oud en Nieuw. Of Fuck New Years Eve. Fuck NYE, zoiets.’
– ‘Fuck stupid parties!’
‘Precies, maar dan iets cools.’
– ‘Oké. En wat wordt mijn rol in dit geheel?’
‘Voorlopig ben je vooral klankbord.’
– ‘Klankbord?’
‘Ja, dus ik zeg allemaal dingen tegen je en dan moet jij zeggen wat je ervan vindt.’
– ‘Oké. En doe je daar dan iets mee?’
‘Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk doen we dan alle dingen die ik heb bedacht en mag jij de kutklusjes doen.’
– ‘Hmm, jammer. Maar wel eerlijk van je.’
‘Zo ben ik. Fuck femelarij*.’
– ‘Fuck dat inderdaad.’

 

* Schijnheiligheid

Bezigheidstherapie

Nederlanders zijn het depressiefste volk van Europa. BAM. Die hakt erin. Door de wereldwijde bevolkingsgroei en vergrijzing van de afgelopen 20 jaar is het aantal mensen dat een leeftijd heeft waarop depressie het meest voorkomt, toegenomen. Kennelijk is dat dus met name op latere leeftijd. Psychiater Jan Swinkels probeert, door te stellen dat we van nature een somber volk zijn, de uitkomst van de door de Universiteit van Queensland uitgevoerde Global Burden Disease 2010 studie enigszins te relativeren.

Nou Jan Swinkels, mislukt! Toegegeven, ik ben iemand die meestal meer bomen ziet dan bos, wiens glas eerder half leeg en vies en gebarsten is dan vol en die zelden on the bright side of life lookt omdat deze wordt overschaduwd door non-stop gepeins en overwegingen, maar op een dag als deze, waarop de zonloze hemel apocalyptische trekjes á la The Matrix vertoont, komt een dergelijk bericht hard aan. De vraag die hieruit volgt is dan ook of we nu echt zo depressief zijn, of dat de uitkomst van dergelijke onderzoeken ons dat maakt.

Natuurlijk zijn zulke onderzoeken gebaseerd op gemeten medische en sociologische data, maar net als bij het geluksrapport van twee maanden geleden, staan er bij alle analyses voetnoten en bijschriften waarmee de wetenschappers zich kwijten van enige verantwoordelijkheid voor hun bevindingen, die uiteraard wel het resultaat zijn van gedegen wetenschappelijk onderzoek, maar allemaal met een eetlepel zout geïnterpreteerd dienen te worden.

Wacht eens even… Bleek uit het hierboven genoemde World Happiness Report niet dat Nederlanders het op drie na gelukkigste volk ter wereld zijn? Moment, ik lees het even terug.

Verdomd! Ik heb er zelfs nog een artikel aan gewijd: ‘Nederlanders zijn het op drie na gelukkigste volk ter wereld’. Het staat er echt! Hoe nu verder? Ben ik nou gelukkig, correctie: het op drie na gelukkigst van de wereld, of het op nul na depressiefst van Europa? Ik ben nu vooral in de war.

Het geluksrapport trapte hoofdzakelijk open deuren in en kon als volgt samengevat worden: wie blij is, is blij, wie dat niet is, is dat niet. Bedient het depressierapport zich van dezelfde zonneklare logica, of is daar sprake van een diepere onderzoekslaag die ik in mijn initiële misère over het hoofd heb gezien? Feit: in 2010 werd 10% van de levensjaren die wereldwijd in ziekte werden doorgebracht toegeschreven aan depressie. In Nederland is dat 16%. Feit: per 100.000 levensjaren brengen wij er 1850 depressief door. Dat is het hoogste van Europa. Ik lees verder, maar vind nergens iets over de oorzaken van onze collectieve depressie. Niks over het weer, de economie, ons toenemende lichaamsvet of de staat van het Nederlandse clubvoetbal… NIETS. Wel wordt er, zoals het een sociaal-emotioneel generaliserende studie betaamt, nog wat meer relativering in de onderzoeksresultaten aangebracht, zodat de mensheid er vooral geen enkele conclusie aan zal verbinden. Door een ‘onzekerheidsmarge’ is het namelijk niet zeker ‘dat de hoog en laag scorende landen significant afwijken van het wereldgemiddelde’, aldus onderzoeksleidster Alize Ferrari.

O…

In 2010 en 2011 zijn er (natuurlijk) vergelijkbare onderzoeken uitgevoerd. Daaruit bleek dat Finland het op één na ‘beste’ land was om in te wonen en dat Finnen het op één na gelukkigst waren (na de Denen) en dat terwijl het daar bijna altijd donker en ijskoud is! Verder bleek dat de hoge dosis geluk van een land vaak gepaard gaat met een andere opmerkelijke statistiek: een hoog zelfmoordpercentage. Dit wordt door wetenschappers toegeschreven aan de situatie in een land met overwegend gelukkige mensen, die de ongelukkige mensen zich extra ongelukkig doen voelen, omdat die voortdurend geconfronteerd worden met geluk waarbij hun ongeluk schril afsteekt. Zo kan het gebeuren dat het zonnige Hawaii, de op één na gelukkigste staat van de VS, het op vier na hoogste zelfmoordpercentage heeft, terwijl wisselvallig New York, die plek 45 inneemt in de geluks-Top 50, het laagste aantal zelfmoorden kent van het hele land.

Op de vraag van de BBC aan Laura Stoll, onderzoeker bij NEF’s Centre for Well-being, waarom dit zo is, antwoordt ze: ‘The truth is we really don’t know’. Hèhè, eindelijk een beetje truth.

Met andere woorden, ergo, vis á vis: er is een goede mogelijkheid dat dit en alle vergelijkbare studies niet zoveel zeggen. Men weet namelijk, zelfs na jaren onderzoek, toch niet echt waarom mensen zich voelen zoals ze doen, omdat gevoel uiteindelijk nooit helemaal te rationaliseren is. Daar dit op zich al een rationalisering is van iets wat ik denk te voelen, raadt ik u aan deze claim vooral te relativeren.

Moeten we in de toekomst maar stoppen met dit soort onderzoeken? Ach, ik lees weleens dat er tegenwoordig veel te veel mensen studeren, dus misschien moeten we ze maar beschouwen als bezigheidstherapie voor al die overbodige alumni.

Miljoenenjacht

Er heeft afgelopen weekend een kleine tragedie plaatsgevonden. Ik heb het zelf niet gezien, maar kennelijk heeft ene Arrold bij het spelprogramma Miljoenenjacht per ongeluk de rode knop ingedrukt waardoor hij met slechts 125.000 euro naar huis ging. ‘Slechts 125.000 euro?’ hoor ik u denken. Slechts ja.

Ik zal u niet vervelen met een college over de opzet van het spel, maar om de tragiek in haar volledigheid te kunnen ervaren, is enige voorkennis, voor zover u die nog niet bezit, wel vereist. Het spel begint met honderden mensen, die na allerlei voorrondes vol meerkeuzevragen worden gereduceerd tot één finalist. Deze mag 1 van 26 goudgele koffertjes kiezen, met daarin geldbedragen variërend van 1 cent tot 5 miljoen euro. Het vervolg van het spel is even simpel als geniaal: de speler moet van de overige koffertjes, die verdeeld zijn onder de 25 kandidaten die de finale net niet hebben gered, steeds een exemplaar laten openen. Dit doet hij of zij in de hoop dat de koffer een laag bedrag bevat, zodat de waarde van het eigen koffertje steeds hoger wordt. De kans dat daar een hoog bedrag in zit neemt immers per weggespeelde fooi toe!

De waarde van het koffertje van de finalist wordt steeds bepaald door ‘De Bank’, een almachtig instituut dat schittert door fysieke afwezigheid, maar na iedere ronde een bod doet op de finalistenkoffer. Met een beetje mazzel, want dat is in principe de enige kwaliteit die je tijdens dit proces hoeft te bezitten, verkoop je de koffer uiteindelijk voor een goede prijs, dus voor meer dan wat deze waard is.

Mocht het bijvoorbeeld voorkomen dat de enige overgebleven bedragen 1 euro, 10 euro en 1 miljoen euro zijn en de bank biedt 100.000 euro voor je koffer, dan is dat een bod om goed te overwegen. Er is immers een kans van één op drie dat je een miljoen in je bezit hebt, maar een twee keer zo grote kans van niet (moeilijker maak ik het mezelf vanwege mijn gebrekkige rekenkundige vermogens maar even niet). Dat dit spel per aflevering gemiddeld 2 miljoen kijkers trekt, komt natuurlijk door de betrokkenheid die je thuis op de bank voelt met de kandidaat in de studio. Wat zou ik doen? Wat zegt mijn gevoel? Wat zegt mijn mazzel? In een geval zoals dat uit het voorbeeld zou ik middels een druk op de rode knop het bod van de bank aannemen en hopen dat er een armzalige euro in mijn koffer zit. Om iedereen nog wat meer te tergen, wil Linda de Mol dat laatste natuurlijk wel wéten. Dus speel je het spel dan als een malloot door, om te zien of je niet alsnog met een enorm spijtgevoel de studio kunt verlaten. Soms gebeurt dat wel, zoals toen Jan een bod van 460.000 euro accepteerde, terwijl hij 5 miljoen in de koffer had zitten, en soms gebeurt dat niet, zoals toen Helma bijna andehalf miljoen euro won, terwijl haar koffertje slechts 1000 euro bevatte.

Zondag was de situatie als volgt: banketbakker Arrold had koffertje nummer 17 gekozen op aanraden van zijn zoon die op de 17e jarig is en had gedroomd dat daar 5 miljoen in zou zitten. Arrold speelde als een echte geluksprof geen van de hoge bedragen weg en kreeg halverwege de finale een bod van 125.000 euro. Nu u volledig op de hoogte bent van de werking van het spel, is het niet moeilijk om in te schatten dat Arrold hier door had moeten spelen. In zijn nervositeit vergat Arrold echter het plastic kapje over de rode knop te schuiven, als teken dat de bank het bod in haar absente derrière kan steken, en drukte hij pardoes op de rode knop. Voorzichtig applaus, verontwaardiging alom. ‘Op het moment dat ik sla, heb ik het idee dat ik het fout doe,’ zegt Arrold. ‘Nou, dan doen we toch net of je het niet gedaan hebt,’ is Linda optimistisch. ‘Kan dat?’ vraagt Arrold. ‘Ja dat weet ik niet, dat ga ik even vragen.’

Het is nog nooit eerder gebeurd, dus moet de notaris uitkomst bieden. Mag Arrold door? Het was immers niet de bedoeling. Het waren de zenuwen! De notaris vindt het ‘bijzonder spijtig’ maar ‘de reglementen zijn de reglementen’ en ‘gedrukt is gedrukt’. Daar is geen speld tussen te krijgen. ‘Helaas,’ voegt hij er nog aan toe. ‘Helaas helaas,’ zegt Linda relativerend. Ze geeft toe dat het een ‘rare situatie’ is, maar feliciteert hem toch hartelijk met de 125.000 euro. Geen misselijk bedrag! Maar ze gaan ‘wel het spelletje afmaken’ alsof Arrold niet net de meest gruwelijke fout van zijn leven heeft gemaakt. Arrold maakt koffer na koffer open en natuurlijk blijkt uiteindelijk dat hij de 5 miljoen al die tijd in zijn bezit had. Of ‘de reglementen’ echt gewoon ‘de reglementen’ zijn en of de ongelukkige handeling van Arrold de notaris, die als enige wist wat er in de koffer zat, niet gewoon goed uitkwam, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat Arrold die nacht slecht heeft geslapen en dat zijn zoon over profetische gaven beschikt.

Op internet is er inmiddels een petitie gestart om Arrold het spel over te laten doen. Omdat er momenteel zoveel op hem afkomt, is hij daar verder niet mee bezig. Hij probeert de gemiste kans los te laten. Ja, het scheelt wel een paar nullen en straks staat hij weer gewoon in de bakkerij, maar het is toch een heel mooi bedrag en het gezin is supergelukkig en er is nu geld voor de verbouwing van het huis en die lang gekoesterde wens om op safari naar Afrika te gaan.

Maar stel dat…

Knapperd

‘Hallo Oscar, ga lekker zitten.’
– ‘Bedankt Tim, dat zal ik doen.’

Oscar gaat zitten.

– ‘Zo, hèhè.’
‘Zo. Hoe gaat het?’
– ‘Nou, over het algemeen wel goed.’
‘Over het algemeen?’
– ‘Ja. Er is wel een klein dingetje.’
‘O, wat dan?’
– ‘Nou, ik heb dus een goede vriendin en die is best leuk hoor, maar zij is laatst een weekje naar de Algarve geweest en…’
‘O, wat heeerlijk!’
– ‘Ja, ik ben er zelf nooit geweest, maar het schijnt inderdaad mooi te zijn.’
‘Goed, ga verder.’
– ‘Ja, jij onderbreekt me.’
‘Uhu, ga verder.’
– ‘Naja, die was daar dus en ze kwam terug met een heerlijke teint. Maar ze had daar natuurlijk ook allemaal foto’s gemaakt en toen had ze die op Facebook gezet.’
‘Doen meer mensen hè.’
– ‘Ja, dat weet ik, maar ze had één van die foto’s ingesteld als profielfoto, eentje dat ze zo op een veranda staat, aan zee, met dus die teint en duinen en een meeuw op de achtergrond.’
‘Aha. En toen?’
– ‘Nou, toen kreeg ze dus ineens heel veel likes, terwijl de foto’s daarvoor nooit zoveel likes kregen.’
‘Vanwege de meeuw denk je?’
– ‘Nee. Waarom zou iemand een meeuw liken?’
‘Weet ik niet.’
– ‘Precies, dat weet je niet, omdat het niet gebeurt.’
‘Dat weet jij ook niet. Er kan vast weleens iemand ergens een meeuw geliked hebben.’
– ‘Dat is waar. Maar toch vermoed ik dat dat niet de reden was voor de vele likes van haar profielfoto.’
‘Snap ik, is waarschijnlijk ook niet zo. Ga verder.’
– ‘Ja, maar dat was dus nog niet eens het ding waar ik het over wil hebben, de reden dat ik hier zit.’
‘Vertel.’
– ‘Nou, dat ben ik dus aan het doen. Er was ook iemand die als comment bij de foto ‘Moooooiii’ schreef. Met veel te veel o’s en i’s.’
‘Mmm… Ik denk omdat diegene wilde aangeven dat hij of zij de foto mooi vindt.’
– ‘Ja, dat snap ik, en het was een meisje, maar dat was nog niet het ding. Er waren namelijk nog wel meer mensen die dat soort fratsen uithaalden, zoals leuk met een overschot aan eu’s en k’s en beauty fonetisch gespeld. Maar er was ook iemand en die zei dus dat woord, iets wat ik wel vaker zie. Een woord dat al zijn betekenis is verloren, als het die ooit al had.’
‘Welk woord dan?’
– ‘Dat ga ik nu dus zeggen: Knapperd.’
‘Knapperd?’
– ‘Knapperd ja. Mensen gebruiken het te pas en te onpas en veel te vaak. Knapperd. Iemand ziet er voor de verandering misleidend leuk of mooi uit en dan is het meteen knapperd dit, knapperd dat, knapperd zus, knapperd zo. Terwijl ik het zeg, voel ik dat het een compleet loos woord is. Knapperd.’
‘Knapperd.’
– ‘Knapperd ja. Wat betekent het eigenlijk?’
‘Nou ja, je gebruikt het natuurlijk om aan te geven dat iemand knap is.’
– ‘Ja precies, knap IS. Alsof het iets is wat je aan het doen bent.’
‘Maar een liegerd IS toch een leugenaar? Een stiekemerd DOET toch stiekem?’
– ‘Misschien ligt het aan die uitgang, – erd. ‘Mooierd’, ook zoiets.’
‘Ik vind eigenlijk dat je je een beetje opwindt om niets.’
– ‘Dat zal best Tim. En misschien heb je ook wel gelijk, maar ik merk gewoon dat het me enorm irriteert.’

Er volgt een korte, licht ongemakkelijke stilte.

‘Heb je wel goed geslapen? Of ben je gewoon een beetje een chagrijnerd?’
– ‘Hou je bek Tim.’
‘Oké.’

Asocialicitatiegesprek

‘Eén van de eisen die wij aan onze werknemers stellen, is dat zij tijdens het op- en afbouwen van de markt over grote afstand en met plat accent banale kreten als ‘Truus, kom je zo nog effe bij me op schoot zitten?’ en ‘Pas op voor m’n paal!’ naar collega’s en al wie het niet horen wil schreeuwen. Herkent u zich daarin?’

‘Jah.’

‘En racet u graag met kleine heftruckjes over men noeme een Albert Cuypstraat, daarbij te pas en te onpas toeterend naar alles wat leeft?’

‘Jah.’

Verder verlangen wij van u een buitensporig agressieve houding ten aanzien van eenieder die het in zijn of haar botte harses haalt om over de markt te fietsen terwijl u deze op lawaairecordverbrekende wijze aan het afbouwen bent.

‘Geen probleem.’

‘U schuwt daarbij ook geen dreigend gedrag, zoals het op het nippertje niet aanrijden van mensen met voorgenoemd heftruckje, of het vlak langs het hoofd van niets vermoedende fietsers werpen van allerlei gereedschap, zoals tangen en sleutels, teneinde de verwaande, met hun opleiding en beschaving en strakke broeken koketterende lokale yuppen en studenten flink te verwonden.

‘Ehh… Ja. Nee. Is goed.’

‘Gefeliciteerd, u hebt de baan.’

De man die alleen maar foute dingen zei

In de sportschool verandert over het algemeen niet zoveel. Ja soms, iets kleins. Zoals de deurknop van de mannenkleedkamer. Dat was eerst gewoon een klink en nu is dat een knop. Die klink was toch lam, dus praktisch verandert er niets. Soms staat het omkleedbankje ergens anders, een halve meter naar rechts of links, maar dat is meestal niet van lange duur. Mensen in mijn sportschool houden dingen graag hetzelfde, allicht één van de redenen dat ik er al vijf jaar lid ben.

Laatst was er ineens wel allemaal heisa. Grote kerels met grote schoenen en vuile overalls probeerden een airconditioning te installeren, maar dat ging niet al te soepel. De ventilator hing prima, maar de motor haperde en moest worden afgedekt met een zeil, zodat er geen water van de wasbak in terecht zou kunnen komen. Waarom dat ding precies náást/onder de wasbak geplaatst moest worden, was me niet helemaal duidelijk, maar het was al gebeurd en verder niet mijn project of initiatief dus hield ik me op de vlakte.

Nee echt, sorry, ik ga dan niet tegen die gasten zeggen ‘Hé, waarom plaatsen jullie de airco schuin onder de wasbak? Dan kan er toch allemaal water in komen? Da’s toch niet handig? Kan je ‘m niet beter ergens anders…’ Dat vertik ik. Misschien dat anderen dat wel doen, dat overenthousiaste, oversociale slag mensen, maar ik ben en doe dat niet, klaar.

Maar nu is er dus een airco, een afzichtelijk ding met een KOMO-zak eroverheen. En een loeien dat het doet! Het loeit enorm.

Van de week was ik er weer. Er was één andere man in de kleedkamer die ik wel vaker zie. Hij kijkt altijd heel erg naar mij, wat ik daar regelmatig heb (niet per se een eer), maar is verder prima aardig, dacht ik. Hij heeft me nog een keer uitgelegd hoe ik een oefening moest doen, omdat ik kennelijk alles aan het ‘compenseren’ was met mijn armspieren en de kracht moest komen uit mijn ‘core’ want het is een oefening voor je ‘core’ en niet voor je armspieren. Ik schiet meestal in de instant haatmodus als iemand zich met mijn work-out bemoeit, maar hij bedoelde het goed en bracht het sympathiek, dus liet ik een vernietigende blik achterwege.

We stonden daar dus, omringd door artificieel geloei. Hij was al helemaal trainklaar, maar wilde alleen nog even zijn flesje vullen. Nadat hij dit had gedaan, was er een duidelijk gekletter hoorbaar. Ik kleedde me om alsof mijn neus bloedde (een uitdrukking die ik nooit heb begrepen. Als mijn neus bloedt, is er toch juist wél iets aan de hand?) en vermeed zijn poging tot oogcontact. Hij mompelde wat in zichzelf en toen keek ik maar op naar de wasbak. Er druppelde water uit de afvoerleiding, iets wat volledig in overeenstemming was met mijn auditieve waarneming. De man keek me schouderophalend aan. Ik besloot iets te zeggen.

‘Het is er niet echt op vooruitgegaan hè?’
– ‘Nee!’ lachte hij. ‘Zo laat zelfs een stel Polen het niet achter.’

Ik glimlachte geforceerd. Ander onderwerp.

‘De constructie met die vuilniszak en die airco is ook een beetje vaag.’
– ‘Ja! Dat doe je normaal alleen als je seks hebt met lelijke mensen.’

Mijn glimlach liet zich niet meer forceren. Het ongemak was te groot, het onderwerp kennelijk niet anders genoeg. Of zou hij op alles een fout antwoord geven? De man liep breed lachend en quasi stuiterend op zijn mintgroene, fluoriserende gelzolen de kleedkamer uit, op weg naar de apparatuur.

In de sportzaal zag ik hem nog een paar keer grijnzend naar me loeren, vast genietend van de KOMO-zak die hij zich in zijn fantasie bespaarde.

Yeti, ik geloof in jou

De mens probeert voortdurend en al heel lang de haar omringende wereld te begrijpen. Omdat dit vooralsnog niet echt is gelukt, heeft ze mythes bedacht. Ik praat hier over ‘de mens’ alsof ik er zelf geen ben, maar dat is niet waar, vraag maar aan mijn moeder. Ook ik poog voortdurend de mij omringende wereld te begrijpen. Een manier om dat te doen is schrijven. Schrijven schrijven schrijven, in de hoop dat er op een gegeven moment/af en toe een soort (dronken) waarheid op mijn schoot belandt. De spaarzame momenten waarop dat gebeurt zijn zowat orgastisch, maar zoals gezegd spaarzaam en dus verzin ik voornamelijk verhaaltjes om de ongrijpbare tijd door te komen.

Er zijn drie soorten mythes: de kosmogenische mythe, over de oorsprong van de mens en de kosmos en goden; de etiologische mythe, oftewel verklaringen voor culturele en natuurlijke verschijnsels en de eschatologische mythe over de ondergang van de wereld, zoals de joodse, christelijke en islamitische opvattingen over het einde der tijden, de opstanding van de doden en het Laatste Oordeel. Uitgaande van deze indeling valt de mythe van de yeti, ook wel bekend als migyur, ook wel bekend als Bigfoot of Sasquatch, in categorie twee.

Volgens de overlevering loopt de enorme, behaarde mensbeeraap al enkele millennia op onze aarde rond. Al in de vierde eeuw voor Christus wordt er melding gemaakt van een dergelijk wezen, maar hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat er iets leeft wat de wetenschap nog niet in kaart heeft gebracht, is er nooit hard bewijs gevonden voor zijn bestaan. Tijdens de expeditie die de basis vormde voor de documentaire Yeti: hunt for the wildman werd er wel een haar gevonden in een holle boom die volgens een koninklijke migyurjager bewoond zou zijn geweest door een migyur. Dat vermoeden zal vooral zijn ingegeven door het verlangen van de beste man om zijn beroep beschermen – hij heeft immers nog NOOIT iets gevangen -, want de haar bleek na uitvoerige testen aan de Himalayagoral toe te behoren, een uit de hand gelopen berggeit.

De mythe bleef dus in stand. Tot eergisteren. Een Britse wetenschapper heeft een vermeende yetihaar aan een dna-analyse onderworpen en kwam tot de verrassende bevinding dat deze een 100% match was met het dna van een ijsbeer die zo’n 40.000 jaar geleden in Noorwegen leefde. Professor Bryan Sykes haastte zich na zijn vondst te vermelden dat dit niet betekent dat er in de Himalaya prehistorische ijsberen bivakkeren, maar dat er waarschijnlijk wel een kruising tussen de oeroude ijsbeer en bruine beer bestaat die wij nog niet kennen en die al door zovelen, waaronder koninklijke jagers, voor verschrikkelijke sneeuwman is aangezien.

Na het initiële enthousiasme over het mogelijke bestaan van de yeti, werd ik na het lezen van de verschillende artikelen al snel overspoeld door een golf van ongefilterde melancholie. ‘There could be a sub-species of brown bear in the High Himalayas descended from an ancestor of the polar bear. Or it could mean there has been more recent hybridisation between the brown bear and the descendant of the ancient polar bear.’

Lekker boeiend.

Ik wilde geloven in het monster. In de fabel. In iets wat ik niet met een klik van de muis op mijn HD-scherm kan doen up-poppen, om het na 15 seconden verveeld weg te klikken omdat iets anders erom schreeuwt om aan- en weggeklikt te worden. Digitale wegwerpinformatie. Ik wilde geloven in iets wat wij heden ten dage nog niet kapot geanalyseerd hebben. Analyses die ons overigens niets vertellen, behalve dan dat er NIETS is en dat alles voor NIETS is. Eén grote, beklemmende, onontkoombare leegte…

Of, zoals Carl Jung het verwoordde:
‘Mythen hebben een vitale betekenis. Ze beelden niet alleen het psychische leven van een primitieve stam uit, maar ze zijn dat ook. Zo’n stam valt dan ook terstond uit elkaar en gaat ten onder wanneer ze haar mythische erfgoed verliest, precies zoals een mens, die zijn ziel verloren heeft. De mythologie van een stam is zijn levende religie, en het verlies daarvan is altijd en overal, ook bij de beschaafde mens, een morele catastrofe.

Anders gezegd: Professort Sykes’ mysterie oplossende theorie is een ramp van zielsvernietigende proporties. Er móét meer zijn dan alleen het fysische en tastbare, maar dat is er waarschijnlijk niet, dus verzinnen we het. Noem het een hang naar romantiek, sprookjes, of de angst voor allene nikserigheid. De Tibetanen noemen het ‘yeti’: magisch wezen.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Didactiek

Begrijp je het al?
– Ik begin het te begrijpen.
Je begint het te begrijpen?
– *Knikt*
Dus de beheersing van de stof bevindt zich in een aanvangsstadium, wat zich hopelijk ontwikkelt tot volledig begrip?
– (lachend) Ja.
Mooi, dan ben je op de goede weg.
– Jazeker.
Fijn zeg.
– Dat is zeker fijn.

(…)

Hoe gaat het met je woedeaanvallen?
*Haalt schouders op*
Gewoon z’n gangetje?
– Z’n gangetje?
Jij haalt je schouders op.
– Ja wat moet ik zeggen dan?
Hoe het ermee gaat. Of je er nog een hebt gehad, of dat ze juist absent zijn geweest.
– Absent?
Ja, als je een tijdje in het onderwijs werkt, gebruik je op een gegeven moment alleen nog maar dat soort termen.
– Dus als u uw vrouw vraagt hoe haar dag was, ‘overhoort’ u haar?
Zeg maar je.
– Dan overhoor je haar?
Ik ben niet getrouwd.
– Je vriendin dan.
Nee, dan overhoor ik haar niet.
– Pfff… Whatever…
Ben je nu geïrriteerd?
– Ja u zegt dat over die termen.
Je.
– Wat?
Je. Je zegt dat over die termen
– Ja precies, over die termen.

(…)

Maar ik laat haar weleens een proefwerk maken.
– Echt?
Nee.
– WEL GODVERDOMME KLOOTZAK MET JE KUTTIGE GEDOE WAT IS DIT TOCH MAN!
Hé hé hé…
– JA DE TERING MET UW KUTTIGE KLOOTBEK!
Je.
– WAT?
Zeg maar je.
– Met JE kuttige klootbek…

(…)

Het gaat nog niet helemaal soepel hè?
– Wat niet?
Met je woedeaanvallen.
*Haalt schouders op*
Hmm…

(…)

Ik laat mijn vriendin ook weleens nablijven.
– Wat moet ze dan doen?
Dat kan ik je helaas niet vertellen.
– O.
Misschien op een dag, als je achttien bent. Misschien kunnen we dan wel vrienden worden.
– Misschien wil ik wel geen vrienden met u worden.
Zeg maar je.
– Je.