Mosveld

Voor het eerst in anderhalf jaar was ik naar de kapper. Of was het twee jaar? Korter misschien, een jaar. Of ben ik deze zomer nog geweest? Bestaan er nog punten van herkenning in deze brij van tijd waarin we nu al – tja, hoe lang eigenlijk – leven?

Mijn kapper in het centrum, waar ik naartoe ging toen ik nog in het centrum woonde, heeft – wellicht vanwege corona – zijn tarieven zodanig verhoogd dat ik het niet meer aan mezelf kan verkopen mijn van de buitenkant tamelijk eenvoudige hoofd door één van zijn hooggeschoolde barbiers te laten kappen. Ik heb behoefte aan een goede kapper, geen dokter kapper in een witte jas, die drie kwartier lang elk haartje afzonderlijk met een precisiemes schuin afsnijdt als de stam van een zeldzame bloem. Complexe tijden vragen om een eenvoudige coupe.

Bovendien woon ik nu al anderhalf jaar in Noord en is het vinden van een plaatselijke kapper onderdeel van mijn integratieproces in het stadsdeel. In die tijd – anderhalf jaar dus! – ben ik niet meer naar de kapper geweest, want die kapper was ik zelf, met een tondeuse, en naar jezelf ga je niet toe, behalve tijdens meditatie misschien.

Hierbij kun je overigens een spirituele kanttekening plaatsen, want er zijn genoeg religies en filosofieën die beweren dat het hele leven een tocht naar binnen is. Een blootlegging, dan wel verkenning van de ziel. De betekenis van het zijn. Id, ego, superego en de rest. Het zal wel.

Om een langzaam uit de bocht vliegend verhaal aan de haren de berm uit te trekken: ik heb een nieuwe kapper, op het Mosveld, in Noord dus. Daar zit ook al een tijdje mijn tandarts, waar ik me een paar maanden geleden met een gespleten, verrotte kies meldde omdat de praktijk op zaterdag open was (de kies spleet op vrijdagavond).

Het Mosveld heeft daarnaast ook nog een Deen, Albert Heijn, prima bakker, slager, kebabboer en FEBO, dus ik zou er zo mijn tent op kunnen zetten.

Maar de kapper dus, of kapster, zonder witte jas of PhD in haarwetenschappen, knipte me vlot en na 20 minuten was ik klaar. Het voordeel van corona is dat je zelden nog over het weer hoeft te praten, met name gezeten in de kappersstoel is dat een uitkomst. Het weer is van secundair belang geworden (sorry klimaat). Corona steelt de thunder van de andere heersende crises. Ronaldo is het klimaat of BLM van Messi’s corona. Het maakt niet uit hoeveel hij traint of scoort; zolang de kleine Argentijn voetbalt zal hij nooit de grootste zijn.

Goed, waar was ik? De kapster knipte me vlot, goed en goedkoop. De zaak was schoon en ingericht met meubels in rustgevende bruintinten. Buiten regende het, maar daar maalde niemand om.

Prins Bira Formule 1 Podcast

Het was de afgelopen maand wat stiller op het schrijffront omdat het wat drukker was op het spreekfront. En dan niet spreken als in spreken voor een publiek in een zaal – want wie doet dat tegenwoordig nog -, maar in een microfoon.

Met René (Andriesen, red.) heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een podcast over Formule 1. ‘Formule 1?’ hoor ik je denken. Formule 1 ja. Sinds Max Verstappen meedoet ben ik de sport intensiever gaan volgen. De al eerdergenoemde René probeerde mij er in het verleden weleens voor te enthousiasmeren, maar dat had een averechts effect. Ik kon het maar niet boeiend vinden, de raceautootjes die meestal in colonne achter elkaar aanreden op een stuk asfalt in een natuurgebied. De races waren meestal ook helemaal niet boeiend – en zijn dat vaak nog steeds niet -, maar de sport is me met de jaren steeds meer gaan fascineren. Niet in de laatste plaats door de achtergrondverhalen die René me erover vertelde.

Het is een extreem klein gezelschap dat in staat is om Formule 1 wagens te besturen. Degenen die erin uitblinken zijn op één hand te tellen. De wegen die coureurs hebben moeten afleggen om de koningsklasse van de autosport te halen zijn bijna altijd meeslepend en op zijn minst interessant. En misschien nog belangrijker: je hoort die verhalen nergens. In ieder geval niet in de Nederlandse verslaggeving, die zich vooral richt op de technische en strategische kant van het racen, en chauvinistisch gejuich om ‘Onze Max!’.

René en ik willen, naast het bespreken van de races, de onvertelde verhalen achter de sport delen; over Prins Bira bijvoorbeeld, de eerste Thaise coureur die in de Formule 1 reed (en het podium haalde) en de naam van onze podcast nu ook op zijn palmares kan bijschrijven. Over Lella Lombardi, de eerste vrouw die punten scoorde in de Formule 1. Of de marktkoopman op de Albert Cuyp die ooit nog voor Minardi testte.

Om de daad bij het woord te voegen zijn we in de zomer wat demo’s gaan opnemen. Begin september hebben we de show gepitcht bij Dag & Nacht Media en de trailer en eerste aflevering staan inmiddels online! Met andere woorden: we gaan de podcast maken. Nee, zijn dat al aan het doen. En dat vinden we superleuk.

Het is de bedoeling dat we na elke race een aflevering opnemen, die op maandag verschijnt. In de raceloze weekends doen we een special. Denk aan een muzikale editie, het levensverhaal van een coureur, een stuk vergeten geschiedenis of een special over films. Dan komt onze studie ook nog een keer van pas.  

We (René en ik) zouden het natuurlijk geweldig vinden als je onze podcast gaat volgen. Dat kan op alle bekende podcastplatforms, zoals Apple Podcasts en Spotify, maar ook via de Twitter en Instagram pagina’s van de Prins Bira Formule 1 Podcast. En spreid het woord!  We willen iets moois en unieks neerzetten en daar kunnen we alle hulp bij gebruiken.

Voelsprieten

Vroeger schreef ik regelmatig over de sportschool. Sinds ik in Amsterdam-Noord woon doe ik dat niet meer, want ik zit nu bij een sportschool waar zelden iets gebeurt. Het is allemaal wat rauwer, minder gezellig, wat ik prima vind. Ik werd er soms gek van hoe iedereen in de Jordaan elkaar stond bij te praten over de uitspattingen van het afgelopen weekend, toen we nog in een wereld leefden met weekendse uitspattingen.
 
Mijn huidige sportschool ligt in een sobere woonwijk. Men komt er binnen, traint, en gaat weer weg. Geen wissewasjes, modeshows of wederzijdse beoordelingen middels vluchtig oogcontact. Soms krijg je een begroetend knikje, vergezeld van een ‘Hé man’ en dat is het.
 
Daarom valt de vrouw die met haar telefoon in de hand tegen haar vriendin luidkeels over haar scharrel klaagt zo op. Ze verwijt de man geen voelsprieten te hebben. Om dit te bewijzen leest ze hele whatsapp-conversaties met hem voor aan haar vriendin, die daar overduidelijk geen behoefte aan heeft. De vriendin reageert niet of nauwelijks en traint door terwijl ze stoïcijns voor zich uit kijkt, zoals de meesten hier doen.
 
Ze heeft geen zin in het gejammer van haar vriendin. Misschien zou ze wel een moord doen om ‘s nachts zulke whatsappjes te krijgen. Had ze maar een kerel om over te klagen, iemand tegen wie ze ‘nee’ zou kunnen zeggen omdat het hem toch alleen maar om de seks te doen is.
 
Terwijl het geratel van haar vriendin naar de achtergrond verdwijnt, dagdroomt ze dat ze laatst, na weer zo’n nacht, ergens met hem wilde ontbijten. Maar dat was moeilijk en nee hij moest weg want hij had afgesproken met die en die en zou nog een klusje doen met z’n vader. Dat doen vaders en zonen in Noord namelijk: samen klussen.
 
Het had haar verdrietig gemaakt en ze zou zich voortaan niet meer door hem laten gebruiken als seksuele uitlaatklep. Wilde ze dan een relatie? Nee, dat nou ook weer niet, maar ze wilde wel meer zijn dan alleen de uitkomst van een nachtelijk berichtje. Meer dan de botgevierde impuls van de zoveelste gast die zich niet wilde binden. Had hij dan niet door dat hij een wandelend cliché was? Vermoedelijk niet, en kon het op de stapel met al het andere dat hij niet doorhad, zoals haar gevoelens voor hem.
 
Nee, ze zou zich niet meer laten gebruiken. Ze hoefde heus geen relatie – ben je gek, hou op -, maar verlangde wel meer toewijding dan dit.
 
‘Dus ik stuurde hem dat ik er nu echt helemaal klaar mee ben. Kreeg ik eerst geen antwoord. Moet je drie keer raden wie mij vannacht appt?’
 
De vriendin hoeft niet te raden, zeker geen drie keer. De vraag is retorisch. Ze stelt het gewicht op het buikspierapparaat nog zwaarder in en zwiept haar lichaam naar voren. En weer terug. En nog een keer. Met iedere crunch voelt ze dat ze sterker wordt.

Eigengemaakte gehaktballen

Vandaag even een heel ander soort stuckje. Het is niet zozeer een stuckje, als wel een review, van een review. Want ik las deze review, hongerig, en hij bevat een aantal elementen waarvan ik behoorlijk ‘aan’ ging staan. Dat had vermoedelijk ook met de aanhoudende hitte te maken. En met de honger. Had ik al gezegd dat het warm is? Hé, het regent! Oké, daar gaan we.

Het begint al bij het begin, waar dingen vaak beginnen. Local Guide Ron zet ons direct op het verkeerde been door het woord ‘altijd’ in all caps te schrijven, gevolgd door het casual ‘even neem’. Rons stijl- en woordkeuze creëren een krachtig contrast, dat de lezer wakker schudt en zijn/haar aandacht vangt om die niet meer los te laten. Het verwart ook, de combinatie caps/casual, en vertelt ons to fasten our seatbelts, want het wordt een bumpige rit.

Aan het einde van nog dezelfde zin spreekt Ron over een ‘eigengemaakte’ bal, die hij niet eigen (zelf, red.) heeft gemaakt, maar door de uitbater van de snackbar is gemaakt. Een doordenkertje.

Achter de eigengemaakte bal staat ‘mayo’ staat tussen haakjes, alsof het niet belangrijk is, maar door het toch te noemen en uit te lichten (met haakjes) vertelt Ron ons dat de mayo wel degelijk van belang is, om niet te zeggen (superbelangrijk).

De gehaktbal is direct – als in: meteen – en kant en klaar – als in: hij is meteen klaar – te nuttigen tijdens het wachten op de rest van de bestelling. Met andere woorden: je kunt de eigengemaakte (niet door Ron) bal eten terwijl je op je eten wacht, wat een bal ook is (eten). Met andere woorden: Life imitates life. Met andere woorden: Ron is een levenskunstenaar. En een genie, zo zal later blijken, hoewel hij op dit punt nog maar weinig hoeft te bewijzen.

Ron beschouwt zichzelf ‘als een kenner van gehaktballen’. Jezelf als zodanig beschouwen is één ding. Een review schrijven over een gehaktbal en jezelf in die review vervolgens een kenner van gehaktballen noemen, waarmee je de zojuist door jezelf geschreven review van de nodige ‘gravitas’ voorziet, is in de ogen van deze medegehaltbalkenner – om niet te zeggen connaisseur – niets minder dan geniaal.

Concluderend moge het maar weer eens duidelijk zijn dat het internet een goed idee was, evenals de verwekking van Ron.

Na het lezen van de review ben ik overigens linea recta naar de snackbar in kwestie gereden om me tegoed te doen aan de door Ron zo volmondig geprezen bal. Ik moest er best even op wachten, maar dat kwam misschien omdat ik geen ander eten had besteld. De bal was het eten, en op eten zal altijd gewacht worden, zo zal de ongeschreven regel onder snackbaruitbaters zijn.

De bal bleek het wachten, Rons review en dit stuckje wat geen stuckje is bij lange na niet waard. Ron is dan wel een (taalkundig) genie, zijn smaak laat te wensen over.

Figurant

De laatste tijd heb ik veel last van fantoom trillingen in mijn broek. Of fantoom vibraties, dat was misschien mooier geweest. Ik twijfelde erg voor welke variant ik zou gaan. Het werd dus trillingen, maar ik heb nu al spijt. Die komt tegenwoordig steeds sneller.
 
De trillingen komen van mijn telefoon, dat vergat ik nog te zeggen. Ik hoorde jullie al denken: ‘Heeft hij een kookwekker in zijn broek?’ Noot voor de jongere lezers: vroeger trilden die. Kookwekkers dus. Ja, daar had je een aparte wekker voor, voor het koken. Ze kwamen in allerlei leuke vormen en verschijningen, bijvoorbeeld als ei of koksmuts. Die wond je dan op naar het aantal minuten dat iets moest koken of bakken of garen en dan begon het ding irritant te rinkelen en trillen als de tijd op was.
 
De wekkers kon je ook inzetten bij spelletjes met een tijdelement. Zo speelde ik met mijn oma vaak een spelletje – ik ben de naam kwijt – waarbij je dobbelstenen met letters erop in een bekertje schudde, over de tafel uitwierp en dan binnen een minuut – of twee of drie – zoveel mogelijk woorden met de gedobbelde letters moest maken. Ik won altijd, of ik nu echt won of oma me liet winnen. In beide gevallen voelde het even goed.
 
Anyhoe, ik denk dus voortdurend dat ik word gebeld, wat zelden tot nooit het geval is. De suggestieve trilling resulteert erin dat ik mijn telefoon, die ik dan vaak pas net in mijn broekzak heb gestoken, er weer uithaal om te zien wie me nu weer niet belt. Inmiddels ga ik daar standaard vanuit, maar zeker weten doe ik het nooit. Ik blijf dus opnemen, als een figurant in een computerspel die vastzit in zijn loop.
 
Misschien komt het doordat ik mijn telefoon steeds minder vaak gebruik. Apple vertelt mensen met een iPhone wekelijks over hun hoeveelheid schermtijd. Die was al hoog, zoals vermoedelijk bij 90% van de millennials, die nog steeds niet helemaal bekomen zijn van de intrede van mobiele technologie tijdens hun puberteit, maar liep tijdens de lockdown de spuigaten uit. Online shoppen en gevatte social media posts bedenken gaat immers ook prima vanuit quarantaine.
 
Dus wat ik denk, is dat Apple mijn telefoon soms gewoon even laat trillen, zodat ik hem weer pak, teleurgesteld raak omdat er niemand is die me belt en vanuit mijn inmiddels compleet geconditioneerde non-stop behoefte aan (oppervlakkig) contact met en bevestiging van de buitenwereld alle social media apps ga checken, eventuele prijsdalingen van mijn ge-favorite producten in webshops naloop, nogmaals alle social media check – je weet immers maar nooit of iemand in de tussenliggende minuten iets geniaals heeft gepost! –, de telefoon vervolgens weer wegstop, getril voel, et cetera, enzovoort. Als een figurant in het repetitieve computerspel genaamd Leven.
 
Ik mis mijn oma.

Clint Eastwood

Onze jongste zoon sloeg me laatst meermaals met een speelgoed vuilniswagen in mijn gezicht, maar hij doet ook vaak leuke dingen. Voornamelijk zelfs, zoals wanneer hij zijn speen vliegensvlug in zijn mond laat draaien. Soms maar één kant op, soms de ene kant op en weer terug, en soms een paar keer een kant op, dan weer terug en vice versa, alsof hij een door hemzelf gecodeerde boodschap aan ons probeert door te seinen.

Hoe hij die speen zo soepel heen en weer laat draaien weet niemand, maar het ziet er supercool uit als hij het doet. Hij kijkt er ook heel onaangedaan bij, als een soort baby-Dylan in Beverly Babyhills 90210, of een baby-Fonzie in Happy Babydays. Bij de kinderopvang waren ze er ook van onder de indruk. ‘Hij draait zijn speen in zijn mond, de hele tijd, heen en weer,’ zeiden ze stuiterend van verliefdheid toen ik hem van de week kwam ophalen. ‘We hebben het ook geprobeerd, maar snappen niet hoe hij het doet!’

Jullie hebben het ook geprobeerd? Wat? Anyhoe, het is heel cool ja. ‘Hij lijkt dan een beetje op Clint Eastwood,’ zei ik wel hardop, ‘maar met een speen in plaats van sigaar.’

Ik lachte naar de crècheleidsters om mijn leuk bedachte vergelijking, maar ze reageerden niet, behalve met hun ogen. ‘Clint Eastwood?’ zag ik ze vragen. ‘Clint Eastwood,’ antwoordde ik knipperend. ‘Je weet wel, van Clint Eastwood.’ Dit bleek het einde van ons gesprek.

Het deed me denken aan een situatie van een paar jaar geleden, toen ik nog in het onderwijs werkte, en een leerlinge van me hulp nodig had bij een luisteropdracht voor Engels. Ze moest audiofragmenten beluisteren en er vragen over beantwoorden. Een van de fragmenten was “I’ll be there for you” van The Rembrandts, de titelsong van Friends.

Overvallen door een golf van nostalgie begon ik instinctief mee te zingen. De zang werd vergezeld van hoofdgeknik en vingergeknip en ik besefte, heus, dat ik op dat moment overkwam als een dwaze leraar. Dat had ik mij in die situatie als leerling immers ook gevonden.

Het meisje keek de volle 30 seconden van het fragment – het refrein – roerloos naar het scherm, wellicht ter compensatie van mijn intense beleving.

‘Nou, dat is een makkie,’ zei ik na afloop, nog immer uitgelaten.

‘Ik heb geen idee,’ zei ze.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik. ‘Het is het liedje van Friends. Dat ken je toch wel?’

Het meisje haalde haar schouders op en keek nog steeds ideeënloos naar het scherm.

‘Friends! Het liedje van Friends! Iedereen kent toch Friends?’ riep ik, nu grenzend aan manisch.

Het meisje zette het liedje weer aan, want aan mij had ze niets. Op dat moment dacht ik aan haar leeftijd en besefte ik dat ze geboren was in 2003, het jaar dat Friends stopte. Zelden heb ik me ouder gevoeld dan op dat moment. Ongeveer zo oud als Clint Eastwood.

Prijsvechten

De kaas is op, ik moet kaas kopen, we eten veel kaas. Dit is geen superkort verhaal over kaas, hoewel ook weer wel, want er zit kaas in, maar had ook ergens anders over kunnen gaan. Kaas is het lijdend voorwerp.

Ons huis bevindt zich in het geometrische en geografische middelpunt van drie supermarkten – ook wel de supermarktdriehoek – te weten een Albert Heijn, Deen en Lidl. Naar de Lidl ben ik nog nooit geweest, want die ligt richting Oostzaan en ik woon al ver genoeg.

De Albert Heijn is de Albert Heijn en ligt in een winkelcentrum. Dit biedt de mogelijkheid om horizontaal boodschappen te doen, bijvoorbeeld bij de Etos, Blokker, lokale bakker of slager, maar wanneer ik maar een paar dingen nodig heb voelt die plek overdadig.

Dat laat één supermarkt over, namelijk de Deen, en daar was ik zonet om kaas te kopen. Waar de aanbiedingen van de Albert Heijn me vaak al via de mail en app hebben bereikt, werkt de Deen nog met op de website ingescande folders die ik nooit lees. Pas als ik er ben zie ik welke producten in de aanbieding zijn, gemarkeerd door een rode sticker met daarop ACTIE in witte letters.

Het lot wilde dat Beemster kaas, een van de betere supermarktkazen, zo’n sticker droeg. Wat de actie precies inhield – m.a.w. hoe hoog de korting was – vertellen ze bij Deen nooit, maar ze zijn prijsvechters en dus kun je ervan uitgaan dat je het voordeel direct in je portemonnee voelt.

Bij het afrekenen viel me op dat er op de kaas geen korting werd aangeslagen.

‘Zit er geen korting op de kaas?’ vroeg ik de caissière nieuwsgierig. ‘Hij heeft immers een sticker.’

De caissière keek naar het stuk kaas, zag de sticker, bestudeerde het overzicht met de door haar gescande boodschappen, zag dat er geen korting was verrekend en besloot de folder erop na te slaan. Ze kon na wat halfslachtig bladeren de aanbieding niet vinden en tikte haar collega aan.

‘Weet jij of deze kaas in de actie is?’

Haar collega draaide zich verveeld om, keek naar de kaas, zag de ACTIE-sticker en besloot in actie te komen. Ze pakte de folder, dezelfde folder die zojuist tevergeefs door haar collega was ‘bestudeerd’, en begon te bladeren. Nauwgezet. Als een detective. Ze stopte, boog zich voorover, legde haar vinger op een bladzijde en draaide zich naar me om alsof ze het sluitende bewijsstuk in een al jaren voortslepende moordzaak had gevonden. Ze hield de folder omhoog, met haar vinger nog steeds op de plek waar de kaasaanbieding zich vermoedelijk bevond, die ik niet kon zien door haar vinger.

‘Het is bij 500 gram kaas.’

Haar collega – mijn caissière – keek me triomfantelijk aan. Zo van ‘Het is alleen bij 500 gram.’

‘Alleen bij 500 gram?’ vroeg ik met onderdrukte verbazing.

‘Ja, 500 gram.’ Om haar triomf te bezegelen hield ze het door mij uitgekozen stuk kaas omhoog en wees naar het gewicht: 514 gram.

‘Geldt de prijs in de folder niet per 500 gram?’ vroeg ik zo redelijk mogelijk.

‘Nee, bij 500 gram,’ zei de collega.

Ik wilde op mijn hoofd krabben, maar deed dat niet.

‘Hebben jullie dan stukken kaas van precies 500 gram?’

‘Het geldt alleen bij 500 gram,’ zei ze nu resoluut, zich ongeduldig terugdraaiend naar haar kassa, waar niemand aan stond.
Ik vroeg me af of ik door moest duwen. Zou ik meer argumenten aandragen, korting afdwingen, met het risico de situatie ongemakkelijk te maken, of inbinden?

‘Wilt u de kaas nog?’ vroeg de caissière, nu ook grenzend aan ongeduld.

‘Sorry?’

‘Of u de kaas nog wilt? Of moet ik hem terugleggen?’

‘Jawel. Ik wil ‘m wel.’

Toen ik nog lichtelijk verbouwereerd thuiskwam besloot ik zelf onderzoek te doen. Ik sloeg mijn laptop open, surfte naar Deen.nl, opende de ingescande folder, bladerde naar de aanbieding en wat bleek? Die gold alleen bij 500 gram. Precies 500 gram. Geen gram meer of minder.

Prijsvechten is een precisiekunst.

Intense interesse

Het zal de oplettende lezer niet zijn ontgaan dat mijn oudste zoon in een tamelijk extreme dino-fase zit. Daar maak ik me inmiddels geen zorgen meer om, want volgens wetenschappers – altijd weer die wetenschappers – heeft een dergelijke ‘intense interesse’ op de lange termijn positieve gevolgen.

De interesse – of het nu om dino’s, helikopters of kiepwagens gaat – is ‘conceptueel’, in tegenstelling tot ‘situationeel’. Met andere woorden, het gaat het kind om dinosauriërs in het algemeen, niet alleen op het moment dat hij een harde brul hoort. Een dergelijke conceptuele interesse bevordert cognitieve processen. Het leert kinderen zich langer te concentreren, grote hoeveelheden informatie te verwerken en draagt bij aan hun kennis. Conceptuele interesses nemen ze mee naar later, als ze naar school gaan en gaan werken, en helpt ze de wereld begrijpen en problemen op te lossen. Tot zover de wetenschap.

In de praktijk betekent het dat we in een dinowereld leven, waarin alles dino is. Boodschappen doen is dus niet gewoon dat, maar een speurtocht naar dinoskeletten. Mijn zoontje wijst me de weg naar de skeletten, vaak in de vorm van hijskranen, en vertelt me dat hij ‘De Meneer’ sprak en dat die zei dat ‘Papa en ik naar het Dinohuis toe moeten. We moeten naar het Dinohuis en daar wonen.’

‘De Meneer’ en ‘De Mevrouw’ zijn door mijn zoontje verzonnen entiteiten met onbeperkte kennis en invloed. Hij raadpleegt ze soms als hij een vraag heeft of als het leven een dilemma opwerpt waar zijn gewone stervelingen van ouders geen antwoord op hebben. ‘Ik vraag het even aan De Mevrouw,’ zegt hij dan, waarop hij naar een hoek van de kamer loopt, in het luchtledige een gesprek voert en terugkomt met een antwoord, conclusie of advies, onomwonden en niet-onderhandelbaar.

Het Dinohuis is in dit geval de ‘This is Holland’-experience achter de EYE bioscoop. We gaan naar binnen, zoals De Meneer heeft geïnstrueerd, worden begroet door liftmuziek en alles Holland, maar zonder ticket kunnen we op een gegeven moment niet meer verder.

De baliemevrouw – niet De Mevrouw – recht alsof ze niet zat te facebooken haar rug en zet een professionele glimlach op. 

‘Hij is op zoek naar dino’s,’ zeg ik zachtjes. ‘En denkt dat hier dino’s zijn.’

De glimlach van de vrouw verandert van professioneel in ongemakkelijk. Ze komt iets omhoog, om mijn zoontje beter kunnen te zien, en zegt nep giechelend: ‘Hier zijn geen dino’s.’

Het verwonderd enthousiasme verdwijnt van zijn gezicht. ‘Oh…’

‘Bedankt hè,’ zeg ik niet sarcastisch genoeg en we lopen terug naar de ingang. Niet iedereen hoeft zijn illusies in stand te houden, denk ik, me ergerend aan haar zuinige mondje en de liftmuziek, waarop en -door je prima zelfmoord zou kunnen plegen.

‘Kom we gaan daar zitten!’ roept mijn zoontje. Hij wijst naar een bankje bekleed met kunstgras.

‘Is dit dinogras?’ vraag ik hem.
‘Nee, gewoon gras.’
‘Oh,’ zeg ik met plaatsvervangende teleurstelling.
‘Maar dat zijn wel dinobotten!’ gilt hij, wijzend naar twee grote witte nepplanten.

De illusie is hersteld.