Figurant

De laatste tijd heb ik veel last van fantoom trillingen in mijn broek. Of fantoom vibraties, dat was misschien mooier geweest. Ik twijfelde erg voor welke variant ik zou gaan. Het werd dus trillingen, maar ik heb nu al spijt. Die komt tegenwoordig steeds sneller.
 
De trillingen komen van mijn telefoon, dat vergat ik nog te zeggen. Ik hoorde jullie al denken: ‘Heeft hij een kookwekker in zijn broek?’ Noot voor de jongere lezers: vroeger trilden die. Kookwekkers dus. Ja, daar had je een aparte wekker voor, voor het koken. Ze kwamen in allerlei leuke vormen en verschijningen, bijvoorbeeld als ei of koksmuts. Die wond je dan op naar het aantal minuten dat iets moest koken of bakken of garen en dan begon het ding irritant te rinkelen en trillen als de tijd op was.
 
De wekkers kon je ook inzetten bij spelletjes met een tijdelement. Zo speelde ik met mijn oma vaak een spelletje – ik ben de naam kwijt – waarbij je dobbelstenen met letters erop in een bekertje schudde, over de tafel uitwierp en dan binnen een minuut – of twee of drie – zoveel mogelijk woorden met de gedobbelde letters moest maken. Ik won altijd, of ik nu echt won of oma me liet winnen. In beide gevallen voelde het even goed.
 
Anyhoe, ik denk dus voortdurend dat ik word gebeld, wat zelden tot nooit het geval is. De suggestieve trilling resulteert erin dat ik mijn telefoon, die ik dan vaak pas net in mijn broekzak heb gestoken, er weer uithaal om te zien wie me nu weer niet belt. Inmiddels ga ik daar standaard vanuit, maar zeker weten doe ik het nooit. Ik blijf dus opnemen, als een figurant in een computerspel die vastzit in zijn loop.
 
Misschien komt het doordat ik mijn telefoon steeds minder vaak gebruik. Apple vertelt mensen met een iPhone wekelijks over hun hoeveelheid schermtijd. Die was al hoog, zoals vermoedelijk bij 90% van de millennials, die nog steeds niet helemaal bekomen zijn van de intrede van mobiele technologie tijdens hun puberteit, maar liep tijdens de lockdown de spuigaten uit. Online shoppen en gevatte social media posts bedenken gaat immers ook prima vanuit quarantaine.
 
Dus wat ik denk, is dat Apple mijn telefoon soms gewoon even laat trillen, zodat ik hem weer pak, teleurgesteld raak omdat er niemand is die me belt en vanuit mijn inmiddels compleet geconditioneerde non-stop behoefte aan (oppervlakkig) contact met en bevestiging van de buitenwereld alle social media apps ga checken, eventuele prijsdalingen van mijn ge-favorite producten in webshops naloop, nogmaals alle social media check – je weet immers maar nooit of iemand in de tussenliggende minuten iets geniaals heeft gepost! –, de telefoon vervolgens weer wegstop, getril voel, et cetera, enzovoort. Als een figurant in het repetitieve computerspel genaamd Leven.
 
Ik mis mijn oma.

Filters

Vanochtend stond ik voor het eerst in weken weer eens op de pont en had ik het gebruikelijke moment van bezinning wat mensen hebben die noodgedwongen moeten wachten tot ze verder kunnen met hun leven. Iedereen is druk en gejaagd en er is eigenlijk helemaal geen tijd voor overtochten met pontveren en ritten in bussen en trams, maar we kunnen nu eenmaal niet overal direct zijn. De pauzestand waarin het leven zich tijdens het openbaar vervoer bevindt zet aan tot gedachten, of mensen dat nou willen of niet.

Ik denk eigenlijk van niet. Mensen willen het liefst door om het gevoel te hebben midden in het leven te staan. En als ze dan al genoopt worden tot stilstand te komen (zijzelf, niet het openbaar vervoer), teneinde verder te kunnen, pakken ze het liefst hun telefoon om zich te verliezen in een enhanced versie van de realiteit.

Ik zeg nu ‘ze’, maar doe dit zelf natuurlijk ook. En altijd als ik het doe, of anderen het zie doen, denk ik ‘best wel erg dit’ en ‘we leven eigenlijk allang in The Matrix’. Maar nu, vanochtend dus, dacht ik het niet. Misschien is het wel prima dat we voortdurend een uitweg zoeken uit de actuele situatie. Misschien is het niet erg dat technologie individualisme in de hand werkt, omdat wij mensen helemaal niet zo interessant zijn. Het is toch veel leuker om blij of boos te worden van een uit de context gerukt citaat op Twitter? Om je te vergapen aan de gefilterde perfectie van gebruinde lichamen op Instagram? Om via WhatsApp snappy dialogen te kunnen starten en stoppen wanneer je maar wilt, in plaats van twee uur lang met iemand in een ‘gezellig’ conceptcafé een tegenvallende tosti van gerecycled brood te eten?

Het is niet erg, dacht ik. Het is evolutie, net als de technologische vooruitgang. We kunnen er een moreel etiket op plakken als ‘asociaal’ of ‘ongezond’, maar kennelijk is dit wat we willen. Waarom zouden we het anders massaal doen? Niemand dwingt ons, we zijn simpelweg uitgekeken op de ons direct omringende wereld, altijd, waar we ook zijn. Dan biedt onze draagbare portal naar betere oorden en tijden uitkomst.

Terwijl ik dit allemaal dacht, met mijn telefoon in mijn hand, waarop ik niet keek, zag ik een andere man, die, leunend tegen zijn fiets, zijn blik over het IJ liet varen. Hij leek ook een moment van bezinning te ondergaan. Rechts van me stond een oude, rossige man die Rinus of Teun moest heten, ook zonder telefoon, uitkijkend over de bouwputten bij de Oude Houthavens, waar hij vermoedelijk ooit nog zijn knokkels rauw had gewerkt. Verderop stonden drie toeristen een gesprek met elkaar te voeren. Ik bespeurde een gevoel van optimisme en hoop, dat de daaraan voorafgaande gedachtestroom leek te logenstraffen.

De pont meerde aan en we stapten af bij Centraal Station. Daar zag ik, onder een vuilnisbak, hoe een magere, zwartgeblakerde duif de filters van gerookte sigaretten probeerde op te eten.