Domme lucht

Het beste wat ik de afgelopen maanden heb geleerd is dat lucht dom is. Dat is eigenlijk heel logisch, als je er – niet eens zo lang – over nadenkt. ‘Lucht is dom.’ Natuurlijk! Domme lucht. Het weet niks en kan niks leren. Kijk maar naar corona: dat verplaatsen wij zelf dóór de lucht. Wij doen dat, de mensen (en sommige dieren), niet de lucht. De lucht doet niets, is er gewoon. Hoewel we dat maar aannemen hè, want waarnemen kunnen we het nauwelijks.
 
De absolute waarheid van domme lucht werd mijn vriendin en mij toegefluisterd door de ventilatieman. De ventilatieman is een man die veel weet van ventilatie, en dus van lucht, want ventilatie betekent luchtverversing. Dat gebeurt in ons huis te weinig, ondanks alles wat de kinderen continu door de lucht verplaatsen, van speelgoed en meubels tot gegil en kwijl.
 
Met name in de winter, wanneer de verwarming loeit, komt er te weinig verse lucht ons huis in, waardoor de ramen beslaan en de kozijnen beschimmelen. Er zit wel een ventilatierooster bij de keuken – samen met de wc en badkamer één van de drie ‘natte ruimtes’ in huis -, maar het is precies de enkelvoudige aanwezigheid van een dergelijk rooster dat de ventilatieman tot zijn inmiddels legendarische en door ons in uiteenlopende discussies al vaak aangehaalde statement bracht.
 
‘Lucht is dom. Lucht ziet geen ventilatierooster en denkt: “daar moet ik naar binnen”. Lucht gaat daar gewoon langs.’
 
Doordat de ventilatieman lucht zo personifieerde zag ik het ineens wel voor me, stromend, ventilatieroosters negerend, als een meanderende haai tijdens zijn slaap.
 
‘Je hebt geen trek,’ zei de ventilatieman vervolgens. Ik ontwaakte uit mijn luchtdroom en snapte niet waarom hij zich ineens bemoeide met mijn eetlust. ‘Je hebt trek nodig,’ voegde hij toe, terwijl hij twee rondjes met lijnen ertussen tekende, op een stuk papier dat eerst nog niet op tafel lag. ‘Een tweede ventilatiepunt in de ruimte, dat de lucht naar binnen trekt.’
 
‘Maar natuurlijk!’ dacht ik. Ik had het eigenlijk altijd al geweten, want dat is hoe tocht werkt. Dat is waarom je de ramen tegen elkaar openzet om te ‘luchten’. Maar hoe had onze aannemer, die ons huis zo mooi had opgeknapt en zoveel handigheidjes had bedacht, zo voorbij kunnen gaan aan ‘de trek’? Aan dat wat lucht tot leven brengt?
 
‘Onze aannemer was geobsedeerd door isolatie. Ons huis is supergoed geïsoleerd,’ haakte mijn vriendin in. De ventilatieman knikte.
 
‘Hoor je dat vaker?’ vroeg ik hem naïef. Hij intensiveerde zijn geknik. ‘Als ik voor iedere keer een euro kreeg…’
 
Zijn zin hoefde hij niet af te maken, we zijn immers niet van lucht.

Tussenrealiteit

Vorige week, tijdens het kijken van AZ – Ajax, vielen de neppe stadiongeluiden me plots weer op. Ik was er kennelijk aan gewend. Degene die die geluiden op de goede momenten inmixt, is de dj van deze pandemie. Ik zag de lege tribunes en flarden van de zoveelste persconferentie, eerder op de dag, vlogen door mijn hoofd. Mijn gedachten stokten bij ‘De Britse variant’ en ik beleefde een kort moment van dissociatie. Misschien was het depersonalisatie, iets wat ik tien jaar geleden door uitputting al eens meemaakte tijdens het werken op een filmset. Ook nu had ik het gevoel buiten de werkelijkheid geplaatst te worden. Of andersom: dat de werkelijkheid buiten mij werd geplaatst. Dat we wel degelijk al maanden in een film leven. Of in een droom.

Wat de werkelijkheid precies is, weten we sowieso niet. Die maken we zelf, met alles wat we hebben geleerd. En het lijkt erop dat al die kennis nu op losse schroeven staat. Veel waarvan we dachten dat het normaal was, inherent aan het leven, kan of mag niet meer. De implicaties daarvan kunnen we nog niet overzien.

Als ik nu een film of tv-programma kijk waarin mensen elkaar uitgebreid omhelzen of met heel veel andere mensen op een plek zijn, heb ik dat gevoel ook. Niet zozeer depersonalisatie, maar schrik, vervreemding. Ik kan me al bijna niet meer voorstellen dat we die dingen vroeger deden: in volle kroegen leunend over de bar levendige discussies voeren over… Ja, waar hadden we het eigenlijk over, pre corona?

Naar festivals gaan, een filmavond met een groep vrienden, of omringd door vreemden uitgebreid dineren in een restaurant; nu al voelen al die dingen – herinneringen zijn het – als toebehorend aan een andere tijd. Een fictieve tijd. Een ‘charade’, zoals ze in het Engels zeggen, en dit virus trekt ons met harde hand naar de realiteit.

Hoe die realiteit eruit komt te zien kunnen we dus nog niet zeggen. We bevinden ons in een tussenstation – limbo, het vagevuur. Eerst droeg ik de overtuiging dat alles wel weer terug zou keren naar het oude. Nu weet ik het niet. Dat heeft ook te maken met het perspectief. Als de Britse variant, of een andere mutatie, pas in mei zijn piek bereikt, kunnen we voor die tijd niets versoepelen, toch? Dat lees ik tussen de regels door, al wordt het door niemand hardop uitgesproken, behalve door Diederik Gommers misschien. En dan moeten we maar hopen dat het vaccin vat heeft op al die neefjes en nichtjes van Covid.

Misschien is dit allemaal wel heel dramatisch verwoord, maar het heeft te maken met gewenning. Net zoals dissociatie of depersonalisatie een breuk impliceert met die dingen die je gewend bent – je gecreëerde realiteit -, werkt dat proces ook de andere kant op. Je went aan datgene wat in eerste instantie vreemd lijkt, maar door tijd en herhaling gewoon wordt. Mijn moment van depersonalisatie tijdens de voetbalwedstrijd was een uitzondering. Een kortstondig uitstapje van de tussenrealiteit die nu al tien maanden duurt. Het is alleen de vraag hoe lang we dat woord ‘tussen’ nog kunnen gebruiken.

Happy Bluesday

Mijn verjaardag begon gisteren om 4:45u, toen mijn oudste zoon het huis wakker gilde omdat hij bang was. Waarvoor hij bang was kon hij me niet vertellen, maar de angst was groot genoeg om in het grote bed verder te moeten slapen, bij mama. Papa ging in zijn bed slapen, samen met zijn jongere broertje, die in hetzelfde huis woont en dus wakker was geworden van het gegil.

In dat bed sliep ik vervolgens niet, omdat ik niet wilde bewegen, teneinde mijn jongste niet wakker te maken, die weer in slaap was gevallen. Na het ontbijt bedankte hij me voor mijn offer door zijn gehele bil- en heupregio onder te poepen, dwars door de luier heen. Dit was voor- of nadat hij de laarzen van hem en zijn broer, nog gevuld met zand van het spelen in de zandbak de dag ervoor, door het hele huis over de pas gestofzuigde vloer leegde.

Mijn oudste, die zijn moeder in het grote bed nog een tijdje wakker had gehouden met filosofische bespiegelingen over pyjamaheld ‘Catboy’, trakteerde me vervolgens op een zeer realistische reconstructie van het scooterongeluk dat ik als zestienjarige had gehad, en waarover ik hem laatst – wellicht iets te gedetailleerd – had verteld nadat hij vroeg waarom er zo’n gek bot uit mijn pols omhoogsteekt. Vooral de nagespeelde kreet waarmee hij viel – het breken van de pols schijnt een 9 te krijgen op de pijnschaal (1-10) – was overtuigend en bracht levendige herinneringen naar boven.

De lunch was de gebruikelijke kakofonie en chaos van respectievelijk geluid en door de kamer geworpen voedselresten. Het markeerde ook het wisselmoment van de dag, waarop mijn vriendin en ik de rollen van opvoeder en thuiswerker ruilen. Ik kon dus de rest van de middag werken – jeej – en liet niet na nog even aan te stippen hoe slecht het weer wel niet was, en hoe jammer dat we daardoor niet naar buiten konden met de kinderen. En dat door die stomme corona natuurlijk alles nog steeds dicht is en blijft. Ze knikte instemmend.

Later was er een taartmoment. De taart was een cake, want daar hou ik van, met stukjes chocola en slagroom en gehakte hazelnoten en warme nutellasaus en allerlei soorten spikkels. Tijdens dit moment was iedereen blij, maar het duurde niet lang voor de stemming weer omsloeg. Mijn vriendin kreeg van DHL, die de ludieke heliumballon in de vorm van een pizza zou bezorgen, een ‘Niet thuis’-bericht. We vonden het een nogal boude bewering van DHL, zeker in deze tijd, maar DHL flikt dit wel vaker en het is extra wrang dat de naam van deze poepkoeriersdienst gelijk is aan de initialen van mijn vriendin en onze zoontjes, aflopend op leeftijd nog wel. Hoe dan ook, geen pizzaballon voor papa.

Maar wel pizza! Ik mocht immers kiezen wat we ’s avonds zouden eten. De echte pizza verzachtte het gemis van de ballon, maar was niet genoeg voor mijn vriendin om te reïtereren wat een stomme dag het was geweest. Ik was het volledig met haar eens. Blue Monday viel dit jaar op dinsdag. Blue Tuesday. Bluesday. Op mijn verjaardag, zoals wel vaker.

Condenssporen van de tijd

Het moet een gevoel van rouw zijn geweest dat me naar Vijfhuizen leidde. Het is het gevoel dat, naast beklemming en somberte, al bijna een jaar als een sluier over de wereld ligt. Natuurlijk, er is ook de bezinning, het besef van hoe kwetsbaar onze realiteit is, maar de grondtoon van de ervaring van het mens-zijn sinds de houdgreep van corona is donker. Ik zal, ondanks mijn neiging naar de duistere kant van het gevoelsspectrum, niet de enige zijn die dat zo beleeft.
 
In Vijfhuizen is het Nationaal Monument MH17. Het ligt op de route naar mijn schoonouders, naar wie ik mijn kinderen wekelijks breng, en al veel vaker dacht ik tijdens die rit aan het monument en of ik het niet eens moest bezoeken. Het ligt er immers al drie jaar en schijnt een waardig eerbetoon te zijn, afgaand op wat ik erover las en zag. Maar zo’n monument, hoe mooi en waardig ook, is tegelijk een confrontatie met het trauma. En in dergelijke confrontaties heb je niet altijd zin.
 
Bovendien is de ramp al bijna 6,5 jaar geleden gebeurd. Daarmee is het niet minder erg, maar het doorleven van die gebeurtenis en alles eromheen lag in de jaren erna. Voor mij geldt dat ik dat doorleven met name deed tijdens het schrijven van mijn boek. Daarna was het boek niet gesloten, maar het markeerde wel de afsluiting van een verwerkingsfase. Dat de tijd en het leven gewoon doorwandelen, bijvoorbeeld door de geboortes van kinderen, maakt de stip van de tragedie op de horizon steeds kleiner.
 
Maar de laatste tijd moest ik er weer meer aan denken. Dat zal met de staat van de wereld te maken hebben. Het bleef dit keer niet bij gedachtes. Ik bracht mijn kinderen weg en reed vervolgens naar Vijfhuizen. Het monument ligt in een park, naast een snelweg, met daarachter een startbaan van Schiphol. Achter de voor alle slachtoffers geplante bomen stijgen voortdurend vliegtuigen op. Ook nu. Daar valt vanuit het bedwingen van het virus van alles over te zeggen, maar nu kwam het op me over als een wrange schoonheid.
 
Wrang, vanwege de confrontatie met datgene wat de 298 inzittenden van vlucht MH17 fataal is geworden, het vliegen zelf. Mooi, omdat de combinatie van de kalmte van het monument met de onverstoorbare gang van de vliegtuigen resulteerde in vreedzaamheid. Zij zijn dood, deze bomen groeien in hun naam, en de vliegtuigen vliegen verder. Het raderwerk van de machine stopt niet. Ook niet tijdens een voor onze generaties ongekende crisis.
 
Terwijl de vliegtuigen hun condenssporen boven mij uittrokken, besefte ik dat de doden geen weet hebben van corona. En van wel meer niet. Dat het dus onvoorstelbaar is hoe het leven er over vijf, zes jaar uit zal zien. Dat zij vijf, zes jaar vóór 17 juli 2014 nooit hadden kunnen bevroeden dat die datum met bloedrode inkt de geschiedenisboeken in zou gaan. En dat wij, de verderlevenden, die zomer bij ‘corona’ alleen nog dachten aan een Mexicaans biertje.
 
Toen ik terug naar de auto liep, daalde het volle gewicht van de werkelijkheid op me neer. Van de als een net over het land gespannen blauwe lucht. Van de jonge, groeiende boompjes, symbool voor de steeds langer geleden beëindigde levens. Van de houdgreep van corona, waaraan we ons op een dag weer zullen ontworstelen. Van de onverbiddelijkheid van de tijd, en van de vliegtuigen die blijven opstijgen en landen. Opstijgen en landen.

Mosveld

Voor het eerst in anderhalf jaar was ik naar de kapper. Of was het twee jaar? Korter misschien, een jaar. Of ben ik deze zomer nog geweest? Bestaan er nog punten van herkenning in deze brij van tijd waarin we nu al – tja, hoe lang eigenlijk – leven?

Mijn kapper in het centrum, waar ik naartoe ging toen ik nog in het centrum woonde, heeft – wellicht vanwege corona – zijn tarieven zodanig verhoogd dat ik het niet meer aan mezelf kan verkopen mijn van de buitenkant tamelijk eenvoudige hoofd door één van zijn hooggeschoolde barbiers te laten kappen. Ik heb behoefte aan een goede kapper, geen dokter kapper in een witte jas, die drie kwartier lang elk haartje afzonderlijk met een precisiemes schuin afsnijdt als de stam van een zeldzame bloem. Complexe tijden vragen om een eenvoudige coupe.

Bovendien woon ik nu al anderhalf jaar in Noord en is het vinden van een plaatselijke kapper onderdeel van mijn integratieproces in het stadsdeel. In die tijd – anderhalf jaar dus! – ben ik niet meer naar de kapper geweest, want die kapper was ik zelf, met een tondeuse, en naar jezelf ga je niet toe, behalve tijdens meditatie misschien.

Hierbij kun je overigens een spirituele kanttekening plaatsen, want er zijn genoeg religies en filosofieën die beweren dat het hele leven een tocht naar binnen is. Een blootlegging, dan wel verkenning van de ziel. De betekenis van het zijn. Id, ego, superego en de rest. Het zal wel.

Om een langzaam uit de bocht vliegend verhaal aan de haren de berm uit te trekken: ik heb een nieuwe kapper, op het Mosveld, in Noord dus. Daar zit ook al een tijdje mijn tandarts, waar ik me een paar maanden geleden met een gespleten, verrotte kies meldde omdat de praktijk op zaterdag open was (de kies spleet op vrijdagavond).

Het Mosveld heeft daarnaast ook nog een Deen, Albert Heijn, prima bakker, slager, kebabboer en FEBO, dus ik zou er zo mijn tent op kunnen zetten.

Maar de kapper dus, of kapster, zonder witte jas of PhD in haarwetenschappen, knipte me vlot en na 20 minuten was ik klaar. Het voordeel van corona is dat je zelden nog over het weer hoeft te praten, met name gezeten in de kappersstoel is dat een uitkomst. Het weer is van secundair belang geworden (sorry klimaat). Corona steelt de thunder van de andere heersende crises. Ronaldo is het klimaat of BLM van Messi’s corona. Het maakt niet uit hoeveel hij traint of scoort; zolang de kleine Argentijn voetbalt zal hij nooit de grootste zijn.

Goed, waar was ik? De kapster knipte me vlot, goed en goedkoop. De zaak was schoon en ingericht met meubels in rustgevende bruintinten. Buiten regende het, maar daar maalde niemand om.

Prins Bira Formule 1 Podcast

Het was de afgelopen maand wat stiller op het schrijffront omdat het wat drukker was op het spreekfront. En dan niet spreken als in spreken voor een publiek in een zaal – want wie doet dat tegenwoordig nog -, maar in een microfoon.

Met René (Andriesen, red.) heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een podcast over Formule 1. ‘Formule 1?’ hoor ik je denken. Formule 1 ja. Sinds Max Verstappen meedoet ben ik de sport intensiever gaan volgen. De al eerdergenoemde René probeerde mij er in het verleden weleens voor te enthousiasmeren, maar dat had een averechts effect. Ik kon het maar niet boeiend vinden, de raceautootjes die meestal in colonne achter elkaar aanreden op een stuk asfalt in een natuurgebied. De races waren meestal ook helemaal niet boeiend – en zijn dat vaak nog steeds niet -, maar de sport is me met de jaren steeds meer gaan fascineren. Niet in de laatste plaats door de achtergrondverhalen die René me erover vertelde.

Het is een extreem klein gezelschap dat in staat is om Formule 1 wagens te besturen. Degenen die erin uitblinken zijn op één hand te tellen. De wegen die coureurs hebben moeten afleggen om de koningsklasse van de autosport te halen zijn bijna altijd meeslepend en op zijn minst interessant. En misschien nog belangrijker: je hoort die verhalen nergens. In ieder geval niet in de Nederlandse verslaggeving, die zich vooral richt op de technische en strategische kant van het racen, en chauvinistisch gejuich om ‘Onze Max!’.

René en ik willen, naast het bespreken van de races, de onvertelde verhalen achter de sport delen; over Prins Bira bijvoorbeeld, de eerste Thaise coureur die in de Formule 1 reed (en het podium haalde) en de naam van onze podcast nu ook op zijn palmares kan bijschrijven. Over Lella Lombardi, de eerste vrouw die punten scoorde in de Formule 1. Of de marktkoopman op de Albert Cuyp die ooit nog voor Minardi testte.

Om de daad bij het woord te voegen zijn we in de zomer wat demo’s gaan opnemen. Begin september hebben we de show gepitcht bij Dag & Nacht Media en de trailer en eerste aflevering staan inmiddels online! Met andere woorden: we gaan de podcast maken. Nee, zijn dat al aan het doen. En dat vinden we superleuk.

Het is de bedoeling dat we na elke race een aflevering opnemen, die op maandag verschijnt. In de raceloze weekends doen we een special. Denk aan een muzikale editie, het levensverhaal van een coureur, een stuk vergeten geschiedenis of een special over films. Dan komt onze studie ook nog een keer van pas.  

We (René en ik) zouden het natuurlijk geweldig vinden als je onze podcast gaat volgen. Dat kan op alle bekende podcastplatforms, zoals Apple Podcasts en Spotify, maar ook via de Twitter en Instagram pagina’s van de Prins Bira Formule 1 Podcast. En spreid het woord!  We willen iets moois en unieks neerzetten en daar kunnen we alle hulp bij gebruiken.

Voelsprieten

Vroeger schreef ik regelmatig over de sportschool. Sinds ik in Amsterdam-Noord woon doe ik dat niet meer, want ik zit nu bij een sportschool waar zelden iets gebeurt. Het is allemaal wat rauwer, minder gezellig, wat ik prima vind. Ik werd er soms gek van hoe iedereen in de Jordaan elkaar stond bij te praten over de uitspattingen van het afgelopen weekend, toen we nog in een wereld leefden met weekendse uitspattingen.
 
Mijn huidige sportschool ligt in een sobere woonwijk. Men komt er binnen, traint, en gaat weer weg. Geen wissewasjes, modeshows of wederzijdse beoordelingen middels vluchtig oogcontact. Soms krijg je een begroetend knikje, vergezeld van een ‘Hé man’ en dat is het.
 
Daarom valt de vrouw die met haar telefoon in de hand tegen haar vriendin luidkeels over haar scharrel klaagt zo op. Ze verwijt de man geen voelsprieten te hebben. Om dit te bewijzen leest ze hele whatsapp-conversaties met hem voor aan haar vriendin, die daar overduidelijk geen behoefte aan heeft. De vriendin reageert niet of nauwelijks en traint door terwijl ze stoïcijns voor zich uit kijkt, zoals de meesten hier doen.
 
Ze heeft geen zin in het gejammer van haar vriendin. Misschien zou ze wel een moord doen om ‘s nachts zulke whatsappjes te krijgen. Had ze maar een kerel om over te klagen, iemand tegen wie ze ‘nee’ zou kunnen zeggen omdat het hem toch alleen maar om de seks te doen is.
 
Terwijl het geratel van haar vriendin naar de achtergrond verdwijnt, dagdroomt ze dat ze laatst, na weer zo’n nacht, ergens met hem wilde ontbijten. Maar dat was moeilijk en nee hij moest weg want hij had afgesproken met die en die en zou nog een klusje doen met z’n vader. Dat doen vaders en zonen in Noord namelijk: samen klussen.
 
Het had haar verdrietig gemaakt en ze zou zich voortaan niet meer door hem laten gebruiken als seksuele uitlaatklep. Wilde ze dan een relatie? Nee, dat nou ook weer niet, maar ze wilde wel meer zijn dan alleen de uitkomst van een nachtelijk berichtje. Meer dan de botgevierde impuls van de zoveelste gast die zich niet wilde binden. Had hij dan niet door dat hij een wandelend cliché was? Vermoedelijk niet, en kon het op de stapel met al het andere dat hij niet doorhad, zoals haar gevoelens voor hem.
 
Nee, ze zou zich niet meer laten gebruiken. Ze hoefde heus geen relatie – ben je gek, hou op -, maar verlangde wel meer toewijding dan dit.
 
‘Dus ik stuurde hem dat ik er nu echt helemaal klaar mee ben. Kreeg ik eerst geen antwoord. Moet je drie keer raden wie mij vannacht appt?’
 
De vriendin hoeft niet te raden, zeker geen drie keer. De vraag is retorisch. Ze stelt het gewicht op het buikspierapparaat nog zwaarder in en zwiept haar lichaam naar voren. En weer terug. En nog een keer. Met iedere crunch voelt ze dat ze sterker wordt.

Eigengemaakte gehaktballen

Vandaag even een heel ander soort stuckje. Het is niet zozeer een stuckje, als wel een review, van een review. Want ik las deze review, hongerig, en hij bevat een aantal elementen waarvan ik behoorlijk ‘aan’ ging staan. Dat had vermoedelijk ook met de aanhoudende hitte te maken. En met de honger. Had ik al gezegd dat het warm is? Hé, het regent! Oké, daar gaan we.

Het begint al bij het begin, waar dingen vaak beginnen. Local Guide Ron zet ons direct op het verkeerde been door het woord ‘altijd’ in all caps te schrijven, gevolgd door het casual ‘even neem’. Rons stijl- en woordkeuze creëren een krachtig contrast, dat de lezer wakker schudt en zijn/haar aandacht vangt om die niet meer los te laten. Het verwart ook, de combinatie caps/casual, en vertelt ons to fasten our seatbelts, want het wordt een bumpige rit.

Aan het einde van nog dezelfde zin spreekt Ron over een ‘eigengemaakte’ bal, die hij niet eigen (zelf, red.) heeft gemaakt, maar door de uitbater van de snackbar is gemaakt. Een doordenkertje.

Achter de eigengemaakte bal staat ‘mayo’ staat tussen haakjes, alsof het niet belangrijk is, maar door het toch te noemen en uit te lichten (met haakjes) vertelt Ron ons dat de mayo wel degelijk van belang is, om niet te zeggen (superbelangrijk).

De gehaktbal is direct – als in: meteen – en kant en klaar – als in: hij is meteen klaar – te nuttigen tijdens het wachten op de rest van de bestelling. Met andere woorden: je kunt de eigengemaakte (niet door Ron) bal eten terwijl je op je eten wacht, wat een bal ook is (eten). Met andere woorden: Life imitates life. Met andere woorden: Ron is een levenskunstenaar. En een genie, zo zal later blijken, hoewel hij op dit punt nog maar weinig hoeft te bewijzen.

Ron beschouwt zichzelf ‘als een kenner van gehaktballen’. Jezelf als zodanig beschouwen is één ding. Een review schrijven over een gehaktbal en jezelf in die review vervolgens een kenner van gehaktballen noemen, waarmee je de zojuist door jezelf geschreven review van de nodige ‘gravitas’ voorziet, is in de ogen van deze medegehaltbalkenner – om niet te zeggen connaisseur – niets minder dan geniaal.

Concluderend moge het maar weer eens duidelijk zijn dat het internet een goed idee was, evenals de verwekking van Ron.

Na het lezen van de review ben ik overigens linea recta naar de snackbar in kwestie gereden om me tegoed te doen aan de door Ron zo volmondig geprezen bal. Ik moest er best even op wachten, maar dat kwam misschien omdat ik geen ander eten had besteld. De bal was het eten, en op eten zal altijd gewacht worden, zo zal de ongeschreven regel onder snackbaruitbaters zijn.

De bal bleek het wachten, Rons review en dit stuckje wat geen stuckje is bij lange na niet waard. Ron is dan wel een (taalkundig) genie, zijn smaak laat te wensen over.