Geboortekanaal

‘Jezus Christus,’ zegt de man die bellend zijn huis uitkomt als ik mijn fiets parkeer. Hij lijkt ongeveer even oud als ik en gebruikt de naam van De Verlosser terwijl hij hoofdschuddend naar mijn zoontje kijkt die in zijn bosgroene Bobike nog voorop mijn fiets zit. Ik check of mijn zoontje in orde is. Een capuchon blokkeert het grootste deel van zijn hoofdje, maar van onderuit de capuchon hoor ik vertrouwd gepruttel. Verder heeft hij zijn vingerloze wantjes in de lucht geheven alsof hij een denkbeeldig vogelorkest dirigeert. Niks aan de hand dus.

Ik kijk weer naar de man, die nu zijn fiets van het slot haalt.

‘Ik zie niks anders. Het is ongelooflijk. Echt, dat gaat de hele dag door,’ bromt hij in de telefoon. Ik ben nu op het punt dat ik vermoed dat hij over mijn zoontje en mij heeft. De combinatie van ons, een ouder met kind, die hij in deze straat veel ziet. Uit zijn gescheld en gebrom maak ik op dat het een combinatie is die hem irriteert. Ik weet deze dingen niet zeker, maar toch zeg ik wat.

‘Sorry, maar is er iets?’

De man heeft zijn fiets van het slot, trekt de fiets uit het fietsenrek en kijkt naar me op.

‘Sorry?’

‘Ja precies, sorry, is er iets?’

‘Nou… Momentje hoor,’ zegt hij in zijn telefoon, voor hij die bedekt met zijn hand.

‘Ik word er gewoon helemaal gek van,’ zegt hij terwijl hij weer naar mijn zoontje kijkt.

Mijn vaderinstinct zegt de man nu meteen uit te schakelen, maar dat doe ik uit beschavingsoverwegingen (nog) niet.

‘Wat is er zo erg?’

‘Baby’s, de hele dag baby’s. Ik zie de hele dag niks anders dan baby’s. Met van de mellow vaderkoppen erbij,’ knikt hij naar mijn mellow vaderkop.

‘Je weet wat de bijnaam is van deze straat?’ vraag ik.

‘Nou?’

‘Het geboortekanaal.’

‘Dus?’

‘Hier wonen en klagen over baby’s is als op De Wallen wonen en klagen over de hoeren.’

‘Ik snap je punt niet.’

‘Het is als wonen op De Dam en klagen over de toeristen.’

‘Wie woont er nou op De Dam?’

‘Ik trek een vergelijking.’

‘Jaja ik snap wat je bedoelt hoor, wijsneus. Maar het is toch te gek voor woorden dat ik hier niet zou kunnen wonen omdat er kuddes baby’s door deze straat lopen?’

‘De meeste baby’s lopen niet. En de verzamelnaam ‘kudde’ gebruik je voor samenlevende dieren.’

‘Precies, dieren. Je begrijpt toch wat ik bedoel?’

Ik haal mijn schouders op.

Plotseling gilt mijn zoontje en slaat hij met zijn vingerloze wantjes op het stuur van mijn fiets.

‘Gaat het?’ vraag ik.

‘Bluhh!’ antwoordt hij.

Door de ophef met de man ben ik vergeten dat mijn zoontje al een paar minuten in stilstand zit te bevriezen. Zijn neus is rood en eronder hangt een klodder snot. Zijn lippen zijn blauwig, maar dat heeft ie vaker, ook als we thuis zijn en de verwarming maximaal loeit.

Ik klik zijn riempje los en til hem uit zijn stoel. Als hij de man ziet, tovert hij direct een glimlach uit zijn bevroren smoeltje. Je hoort nog net geen ijs breken.

De man kijkt mijn zoontje aan. Ik kijk de man aan, dan mijn zoontje. Mijn zoontje kijkt mij aan, geeft me een lik-kus met slijm, kijkt de man weer aan en lacht weer. Zijn lach is de evenaar.

‘Ik ga hem naar binnen brengen, voor hij een klontje is,’ zeg ik terwijl ik naar de kinderopvang knik. De man haalt zijn schouders op en brengt de telefoon weer naar zijn oor.

‘Sorry hoor, ben je er nog? Hallo? Hallo?’

Er is niemand meer.

Lees een (ingekorte versie van) het stuk via Blendle. (kost wel geld terwijl het hier gratis is en je het nu vermoedelijk al hebt gelezen.)

De mythe van de biologische koe

Ik ben gisteren geknuffeld door een man, waarna ik de hele dag stonk.

De man zag er niet zo vies uit en stonk ook niet zo erg toen ik met hem sprak, maar kennelijk was hij toch behoorlijk vies.

De man was nogal extatisch omdat hij volgens de bonusaanbieding van de Albert Heijn spruiten met komkommers kon combineren. Hij had beide namelijk nodig.

Hij schold van blijdschap, zei toen ‘Je mag verdomme godverredomme niet eens meer schelden.’ Hij stelde dat hij qua opvattingen nog in de jaren 90 leefde, riep iets over genderneutraliteit en voordat ik het wist hadden we een gesprek over leiderschap. Ik zei een keer het woord ‘nuance’ en verderop zei ik ‘spastisch’ en toen knikte hij intens en zei dat ik een leider was.

Ik zei dat ik hem wel erg snel om mijn vinger had gewonden, waarop hij zei ‘NEE NEE niet om je vinger gewonden NEE NEE. Maar ik zou je wel volgen.’

En toen omhelsde hij me.

Vervolgens zei ik dat ik biologisch vlees ging kopen. ‘Biologisch?’ zei hij, ‘dat is natuurlijk onzin.’

‘O?’ zei ik.

‘Kijk, biologische groente, dat snap ik. Dat is gewoon onbespoten. Maar een biologische koe? Dat is niks. Een onbespoten koe? Dat bestaat niet.’

‘Maar gaat het niet om graasruimte, toediening van hormonen en antibiotica?’ vroeg ik.

‘Ja, oké, tuurlijk, maar dat is niet biologisch, dat is gewoon hormoon- en antibiotica-vrij.’

‘Dus die termen worden verkeerd gebruikt?’

‘Ach man, ze lullen maar wat. Er is wel ecologisch vlees, maar biologisch? Hou op man.’

De man wijdde nogal incoherent uit over zijn verleden in een veestal. Hoe hij ook in de groente- en fruitteelt had gewerkt en de hele dag in ‘die luchten’ stond. Hoe hij dan ’s avonds in bad ging, badend in het landbouwgif. Hij zei dat je van dat residu op appels heus niet ziek wordt, ook niet van die minieme hoeveelheden fipronil in die eieren laatst, maar dat hij wel ‘een klap van de molen’ had gehad van de pesticiden. Dat leek plausibel.

Ik zei dat ik verder moest. Hij snapte het wel — ‘tuurlijk moet je verder’ — en sprak vervolgens de storemanager aan. Hij vroeg of alles lekker met ‘r ging, of ze nieuw was, waar de vorige storemanager was en dat hij het leuk vond dat de functie nu door een vrouw werd bekleed. Vervolgens zei hij dat hij daarnet met een man (mij) aan het praten was over biologisch vlees en dat dat niet bestaat. Ik liep verder en hoorde hoe hij ons hele gesprek voor haar reconstrueerde. Ze luisterde beleefd naar hem, maar gaf hem weinig munitie voor een vervolg van zijn betoog.

Later zag hij me bij de zuivel staan en zei ‘Daar staat ie weer.’ Voor hem stonden twee meisjes te twijfelen over chocola, voor wie hij ons gesprek nogmaals herhaalde. ‘Zie je hem daar?’

Ik liep naar de kassa en rekende af. Ik hoorde wat kabaal en zag de man achteraan de rij onhandig/expres met zijn mandje tegen het mandje van de wachtende voor hem aanstoten. ‘O sorry!’ en hij had weer een gesprek. Hij lachte heel veel, maar achter die lach lag pijn besloten.

Later zat ik in de auto en rook een vieze lucht. Het waren de pesticiden.

Louis zou hier gaan optreden

Vannacht droomde ik over Louis C.K.. Ever since ik met vrienden probeerde om de komiek naar Nederland te crowdfunden en we zelfs met een fiets voor zijn deur stonden in New York, heeft de rossige dikbaard een speciaal plekje in mijn hart. Toegegeven, het is een haat-liefde ding, omdat al onze moeite onbeantwoord bleef en Louis uiteindelijk wel naar Nederland kwam, maar via het Mojomonster naar de monsterlijke Ziggodome, in plaats van via handgeschreven briefjes naar Carré/onze huiskamer.

Ik droomde dat Louis zou optreden in een kleine venue in Utrecht, waar ik geen kaartjes voor had, omdat ik vermoedde dat het zinloos zou zijn om kaartjes te proberen te bemachtigen, omdat het zoals gezegd een kleine venue betrof en Louis C.K. betrof en ik meestal niet tegen de druk bestand ben die een situatie met een combinatie van door velen gewilde elementen met zich meebrengt. Ik had dus besloten het optreden bij voorbaat al te negeren, eventuele teleurstellingen daarmee voorkomend. Kris, een vriend me, ging wel, zo liet hij me weten (klootzak, ik probeer het te negeren), maar de sfeer rond het optreden en Louis in het algemeen was die dag omgeslagen door beschuldigingen van seksueel wangedrag aan zijn adres (wat ik overigens heb).

‘Ook Louis,’ dacht ik, en was ergens blij dat ik niet naar zijn show zou gaan. De première van zijn film in New York was inmiddels gecancelled en het was de vraag of hij nog wel zou optreden. Ik belde Kris, die al in Utrecht was, en besloot na een kort gesprek waarin mijn nieuwsgierigheid het won van al het voorgaande toch die kant op te gaan. Gewoon, om de stemming te peilen. De kans was groot dat hij niet zou komen, maar misschien ook juist wel. En zo ja, hoe zouden mensen dan op hem reageren? Ik had dan wel geen kaartje, maar wilde dicht op het vuur zitten.

Om droomtechnische redenen was het nodig dat ik mijn slapende vriendin ongemerkt verliet om naar het optreden te kunnen. Zij was deel van de Louis C.K. crowdfundsquad geweest en zou het vermoedelijk niet cool vinden als ik zonder haar naar (de buurt van) zijn optreden zou gaan. Kris zat in het theatercafé, hoewel het meer een cafétheater leek. Het pand was liefdeloos en vervallen. We spraken over de situatie en op een gegeven moment probeerde ik bij de als sigarettenautomaat vermomde kaartjesautomaat bij wijze van proef op de som een ticket te kopen. Misschien, dacht ik, had men zich blindgestaard op de online kaartverkoop en was niemand nog op het idee gekomen een analoge kaart uit een verroeste antiquiteit te trekken. En verdomd! Er kwam een kaartje uit. 48 euro moest ik betalen, veel voor de paupertent waar ik was, weinig voor de beste komiek van de afgelopen tien jaar. Want ondanks de aantijgingen was hij nog steeds wel grappig, toch?

De zaal waar Louis zou optreden was nog troostelozer dan het cafégedeelte. Oude schooltafels dienden als zitplaatsen, verf bladderde van de muren af en het publiek keek met gedempte blik naar het podium, gemaakt van systeemplafond, het instorten nabij. Louis C.K. zou hier zo gaan optreden. De Louis. Mijn Louis. Onze Louis. Louis zou hier zo gaan optreden, we hadden kaartjes. De zaal was niet vol en dat raakte hij ook niet. Wij waren er wel, in die zaal, want wij hadden kaartjes. Louis zou hier zo gaan optreden.

Een vals gevoel van vrede

Toen ik een bericht in mijn newsfeed voorbij zag komen waarin werd gemeld dat Ciska eindelijk weer naar buiten kan nadat ze een jaar lang de hik heeft gehad, dacht ik: het is wel weer mooi geweest met die komkommertijd. Daarna dacht ik: wat is dat eigenlijk een irritante term.

Wekenlang hoor je iedereen ‘Komkommertijd!’ roepen als iemand, bijvoorbeeld ik, klaagt over de leegte van het nieuws. Waarom zou je daar immers over klagen? Als Ciska’s hik, een surfende Britse hond en ‘Op welke dag van de week ben JIJ geboren?’ primetime nieuwsitems zijn, zal er verder wel niet zo veel gebeuren in de wereld. Maar is dat ook zo?

Volgens Wikipedia duidt komkommertijd op de periode in de zomer waarin veel politici ‘en andere mensen’ met vakantie zijn en er daarom weinig nieuws te melden is. Die ‘andere mensen’ zijn dan vermoedelijk journalisten.

De herkomst van het woord zelf is volgens de online encyclopedie niet helemaal zeker. Het Britse ‘cucumber-time’ wordt in 1700 voor het eerst opgetekend en duidt op de oogsttijd van komkommers (zomer) en de periode waarin de adel de stad verliet. Als we onze politici in deze analogie voor adel aanzien, lijkt die verklaring plausibel.

In deze redenering wordt uitgegaan van een gebrek aan nieuwswaardige ontwikkelingen door afwezigheid van prominente figuren die dat nieuws bepalen. Wat ik nooit heb begrepen aan komkommertijd is dat dat zo maar kan. De wereld lijkt grote delen van het jaar in de fik te staan, maar in de zomer wordt de film gewoon even op pauze gezet. Althans, zo lijkt het, want die wereld draait intussen wel degelijk door. Er komt benzine uit de pomp, er ligt kaas in de supermarkt en was in de wasmand. Stoplichten verspringen van kleur, rekeningen worden betaald en op de A4 staat elke dag file.

Als deze periode van het jaar zo vreedzaam is, dacht/denk ik weleens naïef, waarom is het dan niet het hele jaar komkommertijd? Waarom blijven al die politici dan niet gewoon lekker op vakantie, voor onbepaalde tijd, en houden we het momentum van de nieuwsluwte vast?

Als de onrust en het geweld zomaar twee maanden in de koelkast kunnen worden geparkeerd, is het misschien een goed idee om een dik slot om die koelkast te hangen en het ding het IJsselmeer in te flikkeren. Voor altijd komkommertijd. Het hele jaar door komkommers, want komkommers zijn fris en lekker en gezond.

Maar in het begrip komkommertijd ligt meteen de onmogelijkheid van dit utopiaanse scenario besloten. Het gaat immers om een specifieke tijd – de tijd waarin die dingen worden geoogst. Dat kan nu eenmaal niet het hele jaar – slechts in de zomer – en daarin ligt de beperking van de vrede en de kracht van de term.

Bovendien draait de wereld, zoals ik eerder schreef, gewoon door. Als ik de tv aanzet blijken buitenlandse films helemaal niet op pauze te staan. Dat Mark, Alexander en Jesse hun demagogische billetjes bruinen aan een costa weerhoudt mensen er niet van met busjes op andere mensen in te rijden. Het is geen reden voor natuurrampen om niet plaats te vinden. In andere landen schijnt die zon namelijk veel vaker, of valt de zomer op een heel ander moment. Daar hebben ze misschien helemaal geen komkommers omdat ze die smerig vinden of te groen en te fallisch. Hij blijft me dus dwarszitten, die term. Hij is misleidend en schept een vals gevoel van vrede.

Aan de andere kant: Ciska had een jaar lang de hik en kan weer naar buiten. Als die hik pas in november was gestopt, hadden we dat vermoedelijk nooit geweten.

Lees het artikel via Blendle. (Kost wel geld, terwijl het hier gratis is en je het nu vermoedelijk al hebt gelezen.)

Monologica

‘Noord-Korea. Ja, jij zegt het. Sorry? Deze zijn echt. Sorry?’

De man eet taart. Hij houdt zijn pet op. Er zit niemand bij hem aan tafel, toch voert hij een gesprek.

‘Gaan we weer kijken hoe dat uitpakt. We hebben er al zoveel meegemaakt.’

De man staat op en loopt naar het tijdschriftrek. National Geographic Junior. Hij gaat weer zitten en bladert.

‘Ik dacht dat het wel mee zou vallen. Maar het zijn weer die beetjes. Die beetjes die precies te veel zijn.’

Er zwaait een deur open aan de andere kant van de zaal. Twee potige kerels slepen twee containers naar buiten, door de zaal heen, en maken daarbij veel lawaai.

‘Sorry? Als ik je wat vraag, verwacht ik een antwoord.’

De mannen komen terug, aan het geluid van de wielen over de gietvloer te horen zijn de bakken nu leeg.

‘Maar je luistert niet. Je luistert niet.’

Een van de mannen sluit de deur waarachter de containers staan opgeborgen.

‘Oioioi. Hetzelfde liedje. Ze draaien hetzelfde liedje.’

Ze draaien hier inderdaad altijd Norah Jones. Daarvoor een schrijnende cover van Man In The Mirror.

De man haalt zijn schouders op. Hij bladert verder vol scepsis. Zo veel dat het klaar is met National Geographic Junior. Uit een ander rek haalt hij Elsevier. Hij loopt terug naar zijn tafeltje van ‘Nu gaan we beginnen’.

‘Dat zijn dan die dingen van ‘I don’t know’, grinnikt hij.

Hij eet nog een stuk taart, draait het vaasje op zijn tafel 90º zodat geen enkele gerbera zijn kant op kijkt en leest verder. Hij vouwt zijn handen in elkaar. Gaat rechtop zitten. Rechterop. Leest verder. En dan ineens staat hij op.

‘Het is gek hoe dat gaat. Hij kijkt je aan en denkt dat je weet wat hij bedoelt. Hij insinueert.’

Hij is weg. De Elsevier ook.

450 meter met kinderwagen door Amsterdam centrum

Vrijdag 9 juni 2017, 16:45u

Afstand crèche → huis: 450 meter

In de crèchestraat zitten twee bouwvakkers op een bankje. De een eet falafel uit een styrofoam bak terwijl de ander hem filmt en aanspoort dingen te zeggen. Hij zegt: ‘Check dan check dan, mini falafel. Wat! Wat!’

Dat laatste is geen vraag.

Mini falafel

Als ik wil oversteken komt er een scooter de stoep op gereden. De helmdragende jongen kijkt mij en mijn kinderwagen aan. Ik hem, fronsend. Hij geeft nog eens gas en rijdt door, richting de mannen van de mini-falafel show.

Het stoplicht staat op rood. Aan weerszijden van de Nassaukade staan groepjes Spaanse toeristen naar elkaar te schreeuwen. Ze lachen. Ze schreeuwen nog meer, maar wel steeds dezelfde dingen, want ze verstaan elkaar niet door het voorbijrazende verkeer.

Het stoplicht gaat op groen en we steken over. Om op de stoep te komen moeten we ook over het fietspad. De fietsers hebben rood licht. Ze moeten stoppen, het liefst zodanig dat er ruimte is voor voetgangers om de stoep te bereiken. Het liefst voordat het gemotoriseerd verkeer op de weg weer op gang komt. Het liefst voordat er ongelukken gebeuren.

De fietsers zien me. Ze zien alles, want het is licht en alles is zichtbaar en toch fietsen ze door of stoppen ze zo dicht mogelijk bij het stoplicht, spatborden kussend, zonder ruimte voor papa’s met kinderwagens. Een vrouw die vermoedelijk kinderloos is rolt aan me voorbij en zegt ‘sorry’ als ze beseft dat ze me de pas afsnijdt. Ik ben gestopt met fronsen, want dat heeft kennelijk geen zin en grom mezelf + kind de stoep op.

Verderop op die stoep staat een man wijdbeens met zijn rug naar me toe te bellen. Hij heeft zich schrap gezet voor een gesprek dat iedereen in de regio Leidseplein kan verstaan. Ik stop achter hem. Hij bemerkt mijn aanwezigheid, draait zich naar me toe en lacht alsof we vrienden zijn. Ik doe dat niet omdat zijn/een motor op de stoep geparkeerd staat en we geen vrienden zijn en dat ook niet zullen worden.

De stoep is geblokkeerd, er kan niemand meer langs. Niets. Geen mens, dier en al zeker geen kinderwagen. Ik rijd met mijn kind de stoep af en vervolg mijn route over de weg. Een andere scooter rijdt ons tegemoet. Hij gaat langzaam, maar wel recht op me af. Ziet hij me niet? Hij ziet me wel en tuft met een flauwe boog om me heen. Te laat, naar mijn smaak.

De Nieuwe Passeerdersstraat vanaf de Marnixtraat. Niet exact een plek uit het verhaal, maar er wel godsgruwelijk dichtbij en nogal een schitterende foto, al zeg ik het zelf.

Ik besluit de kinderwagen weer de stoep op te rijden, maar heb na de bocht richting de Marnixstraat direct spijt. Een ijsberende man met pet en veel te warm leren jack heeft zijn busje op de stoep geparkeerd, voor zover de stoep dat toelaat. Waar ik dacht dat er net bij de motor geen ruimte meer was voor wat dan ook, blijkt er nog minder ruimte mogelijk te zijn. Mijn fronsen en grommen zijn inmiddels ingeruild voor verbijstering en frustratie. De afstand tussen de crèche en mijn huis is 450 meter, en we zijn pas op de helft.

Genegeerd door de man en zijn busje daal ik met kinderwagen incl. kind weer af naar de straat. Ruimte gaat in deze stad kennelijk gepaard met risico. Via de Marnixstraat wil ik het tweede deel van de Leidsekade opgaan, maar dat kan niet, want negen geblondeerde vrouwen in witte driekwartsbroeken met selfiesticks, stadskaarten en telefoons in de hand vormen een muur van toeristische verwarring. Hun blokkade krijgt hulp van verkeershekken die tevergeefs melden dat de Leidsekade tijdens deze fase van de renovatie van het Leidseplein niet toegankelijk is. Dag en nacht maakt uiteenlopend verkeer keerlussen omdat het niet verder kan. Blind- en koppigheid blijken sterker dan perceptie en opmerkzaamheid.

Ik doe met de kinderwagen een Max Verstappentje en bereik wederom een/de stoep. Maar voor hoe lang, vraag ik me af. Het is nog 50 meter naar huis. 50 meter waarin veel kan gebeuren, in deze stad.

Een Max Verstappentje

Olifantje P. en het schudden van zijn Tru(n)(m)(p)(k)

Dames en heren, het is zover. Dat wat werd geparodieerd is werkelijkheid geworden. Satirici zitten straks zonder werk, want we zijn beland in de farce genaamd ‘Internationale politiek anno 2017’. Een toneelstuk gespeeld door de kopstukken van de NAVO, wereldleiders die zich onder regie van ‘Olifantje Porselein’ laten verleiden tot puberaal gekontdraai en –touwtrek.

Het non-verbale machtsspel wordt gesymboliseerd door DE HANDDRUK; de hedendaagse, passief-agressieve versie van het tweegevecht, traditioneel per degen of pistool uitgevochten tot aan den dood. De handduels eindigen vooralsnog niet in het graf, maar de gevolgen voor de lange termijn zijn niet te overzien en vermoedelijk schadelijker op veel grotere schaal.

Op internet circuleren inmiddels meerdere filmpjes waarin te zien is hoe Olifantje P. de handen schudt met politieke kopstukken voor wie hij zijn dedain nauwelijks weet te verbergen. De handdruk is voor hem het equivalent van een piswedstrijd. Tijdens zijn presidentscampagne trok hij onvermoede rivalen zowat de arm uit de kom. De Japanse premier Abe belandde in een manuele ‘staring contest’ toen Trump zijn hand maar liefst 19 (!) seconden vasthield en omgekeerd werd Merkels verzoek om zijn hand juist geweigerd.

Zo ziet 19 seconden eruit. Het is evenveel tijd als een heet broodje bapao; opgewarmde moedermelk; twee goals van Olympique Lyon tegen Ajax.

De media — altijd weer de media — hebben de handdruk inmiddels verheven tot alles wat ik hierboven beschrijf. Sterker, zonder hun aandacht voor het handgemeen zou ik er niet over schrijven. Breed uitgemeten werd ook het verweer van de Canadese premier Justin Trudeau, een man zo knap dat ik bij elke aanblik amoureus gefladder voel opstijgen in mijn buik. Een man, bovendien, die kickbokst in zijn vrije tijd en hoegenaamd niet onder de indruk leek van Olifantje P. en zijn groetintimidaties. Het was eerder zo dat Olivanka, dochter van president Porselein, ook voor hem bezweek, lonkend naar zijn profiel aan die grote tafel waaraan Olifantje en Kevin Spacey altijd belangrijke meetings hebben.

I’d Trudeau him. I’d Trudeau him so hard.

Zelfs nieuwstempel BBC weidde een heel artikel aan de manier waarop Trudeau de handdruk weerstond. Olifantje P. heeft de neiging de arm waaraan de hand meestentijds vastzit te behandelen als een losgeslagen brandslang. Hij pakt de hand stevig vast en trekt het geattacheerde subject met kracht naar zich toe, van zich af, omhoog en omlaag, als de slurf van een Afrikaanse soortgenoot die bij een poel in de Sahara water over zichzelf heen spuit. Maar Justin liet zich niet mangelen. Hij legde zijn linkerhand op de rechterschouder van P., zette zich zo schrap en behield de controle.

Olifantje P. kreeg een verbeten blik op zijn gezicht en hetzelfde gebeurde afgelopen week in Brussel tijdens zijn ontmoeting met premier frais Emanuel Macron. Trump probeerde zijn hand meermaals terug te trekken, maar Macron gaf geen duimbreed toe. Bloed werd weggeperst uit knokkels, ze sloegen wit uit. Kaken spanden en de krachtmeting was pas voorbij toen Macron dat toestond.

Knuckled up

Het valt te beweren dat we/de media deze relatief onschuldige momenten groter maken dan ze zijn, maar Macron gaf in een interview toe dat hij op deze manier respect wilde afdwingen. In een andere video is te zien hoe hij later op de dag de NAVO-leiders tegemoet loopt, Trump hem met open handen wil verwelkomen, Macron zijn looplijn aanpast en als eerste Angela Merkel begroet, de vrouw die door Trump werd gedist. Trump is pas als vierde aan de beurt, na de secretaris-generaal van de NAVO en de Belgische premier.

Wilde Macron hiermee een statement maken? Europe first? Of: L’Europe d’abord? Merkel zei na de top dat we de VS niet meer kunnen volgen. We moeten ons eigen plan trekken: ‘Europa zuerst!’. Wat de veranderende internationale politieke betrekkingen voor ons in petto hebben blijft vooralsnog ongewis, maar aan de tengeltwisten kunnen we wel al aflezen hoe de verhoudingen liggen.

Major swerve skills

Het exces van de blijdschap

Nog een paar minuten tot het laatste fluitsignaal. Dirks gezicht wordt een grimas, de tranen zijn nauwelijks nog tegen te houden. Gio stuitert langs de kant. Piep piep piep. De Kuip ontploft. Dirk stort ter aarde. Armen omsluiten Van Bronckhorst, zijn staf. De spelers plakken als klei aan elkaar vast, spatten als vuurwerk van elkaar los. Heel Rotterdam is een botsing van atomen, willekeurig, doch gestuurd door een onontkoombaarheid: Feyenoord is kampioen. Want dat dat uiteindelijk weer zou gebeuren, was logisch, toch?

Vrouwen van 50 huilen onbedaarlijk. Mannen zonder shirt spannen al hun spieren tijdens het zwaaien van een vlag. Elke vezel in hun lijf is Feyenoord, schreeuwt Feyenoord. Hier is het allemaal om te doen geweest, alle pijn en verdriet. Alle jaren op het tweede plan. Vernielingen. Financieel wanbeleid. Sportieve malaise. Een topclub in verval. Een tobclub.

Feyenoord is lijden. Het is een onvoorwaardelijk supporterschap. Nee, er is wel een voorwaarde: strijd. Loyaliteit. Steun door dik en dun, ook al ben je zelf verantwoordelijk voor het dunne.

Feyenoord is meer dan een voetbalclub: het is de kapstok waaraan men het hele gevoelsleven ophangt

De druk. De immense druk die op een voetbalclub ligt omdat het meer is dan een voetbalclub. Més que un club, zeggen ze in Barcelona. Het is de kapstok waaraan men het hele gevoelsleven ophangt. En daar gaat het mis, vermoedelijk. In het exces.

Huilende mannen en vrouwen. ‘Hier doe je het allemaal voor.’ Maar is dat zo? Duidt de intensiteit van het ene niet op een gebrek aan iets anders? De extreme vreugde om de winst van een voetbalclub op een lacune op andere levensgebieden? Dat geldt natuurlijk niet alleen voor Feyenoord, maar bij geen enkele andere Nederlandse club is het zo sterk.

Voetbal is sport. Sport is een platform voor fysieke en mentale krachtmeting. Botsing van techniek, stijl, talent, arbeid. Wie overblijft en bovendrijft, wint. De euforie is dan groot, de deceptie in het omgekeerde geval even diep.

In naam van een voetbalclub geweld plegen en vernielen, zoals in Rome, is ontoelaatbaar. Het is de andere kant van het exces, maar dat is wel wat het beide zijn: excessen. Zowel het beestachtige, verstandloze hooliganisme als de ongebreidelde blijdschap. De massale vreugde van een hele stad, met fragmenten opvolging door het land. Bier de lucht in gooien, naakt in fonteinen springen, lantaarnpalen beklimmen, niet slapen, schreeuwen, op de borst slaan, anderen op de borst slaan, meer schreeuwen, in slaap vallen, opstaan en weer drinken, meer drinken en schreeuwen totdat het geen gelukstranen meer regent. Dan gedijen in de warmte van de herinnering en toeleven naar meer. Naar nog een keer.

De tranen van Gio zijn mooi. Dirk is een instantlegende. Niets is groter dan dat ene woord. En daar gaat het mis. Het is een woord dat in relatie staat tot andere woorden. Een waarde met perspectief en tegelijkertijd losgerukt van precies datgene: perspectief.

Dit is geen stuk tegen Feyenoord, noch tegen voetbal of blijdschap in het algemeen. Maar tegen het exces. Want als nu de vreugde zo groot is om de winst, hoe groot is dan het verdriet en de woede om het verlies? Dat Feyenoord weer kampioen zou worden leed geen twijfel. Dat ze weer zullen verliezen ook niet. Maar misschien zijn dat dingen die je vergeet, na 18 jaar.

Lees het artikel op de website van de Volkskrant.