Routine

Mijn zoon is vandaag bij de kinderopvang. Altijd als ik hem ophaal, roept hij heel hard ‘Papa! Papa is er!’. Dan knuffelen we en vraag ik hem hoe z’n dag was. Hij antwoordt meestal met steekwoorden: ‘Jackson Storm spelen!’ ‘Cracker eten!’ ‘Nijlpaard aaien!’. Dan fietsen we naar huis en gaan we eten. Zo gaat het elke week. Het maakt deel uit van onze routine.

Het gevaar van routine is dat je dingen voor lief neemt. Dingen gaan de hele tijd zoals ze gaan, dat is nu eenmaal hoe het is en het is goed. Maar er kan zomaar iets gebeuren waardoor de routine wordt verstoord. Vaak merk je op die momenten pas hoe fragiel de balans der dingen is. Zo moet het voelen voor de ouders van Julen, die nu al vijf dagen vastzit in een put.

Ik wil er liever niet aan denken, maar dat lukt niet. Deels omdat ik er voortdurend berichten over lees, maar vooral omdat ik zelf een peuter heb. Ook een jongetje, precies even oud als Julen. Natuurlijk hoef je geen kind te hebben om dit erg te vinden – dat had ik het als kinderloze man ook gevonden -, maar nu stel ik me voor dat het míjn kind is, omdat ik het me kán voorstellen, omdat ik een kind héb.

Klaas, een vriend van me met een zoontje twee weken jonger dan die van mij, voelt hetzelfde. ‘Ik haat dit gevoel,’ appte hij me gisteren. Een bedrieglijk simpele bekentenis, want het raakt de kern van wat zoiets met een ouder doet. Echt wéten wat de vader van Julen voelt kun je niet als je niet in zijn situatie zit, die gruwelijk en bizar is. Het neigt naar sadisme, ware het niet dat er geen ‘ander’ is die het leed veroorzaakt en daarvan geniet. De put is kennelijk illegaal geboord, wat veel gebeurt in Spanje, maar niemand heeft moedwillig zo gehandeld dat dit zou gebeuren, ook al is het bedrijf dat de put heeft geboord nalatig geweest in het afdekken ervan. Dat moet wel, als peuters het deksel er zo af konden tillen.

Ik hoop dat Julen dood is. Nee, ik hoop dat hij nog leeft. Maar dat kan toch bijna niet? Die kans is nihil, ondanks wat experts zeggen. Als hij de val al heeft overleefd, zou hij inmiddels vijf dagen vastzitten op een plek met een beperkte hoeveelheid zuurstof. Gewond, bedekt onder puin, in doodsangst. De angst van je kind is erger dan die van jezelf, want je wilt die angst wegnemen. Dat voelt als je ouderlijke verantwoordelijkheid. Als dat niet kan, zoals de ouders van Julen nu ervaren, is dat pure machteloosheid.

Volgens de laatste berichten kan het nog dagen duren voor reddingswerkers de jongen bereiken. Ik haal daarentegen over een paar uur mijn zoon weer op, zoals de routine dicteert. Ik zal hem omarmen en me, zoals vaker na een tragedie, voornemen bewuster te zijn van de dingen die gaan zoals ze gaan. Routine kenmerkt zich door vanzelfsprekendheid, maar vanzelfsprekend is het allerminst.

Remco de schrijver

Vorige week mocht ik op het Amstelveen College voor en met een klas vwo-Xtra leerlingen over mijn boek komen praten. Ik zeg ‘Xtra’ omdat het zo heet en aanduidt dat een dergelijke activiteit buiten het curriculum valt. De ene keer gaan ze naar een museum, de andere keer naar een botanische tuin en nu kwam ‘schrijver Remco’, die ze op basis van de persoonlijke inhoud van het boek al meenden te kennen.

Ik kende de leerlingen niet, maar het scheelde dat ik vijf jaar in het onderwijs heb gewerkt en dus vertrouwd ben met de grillen van hun leeftijd, die ik zelf ooit had. Hoewel dat in een tijd was zonder Snapchat, smartphones en niet in de regio Amsterdam, waar kinderen beduidend bijdehanter zijn dan in Den Haag – of elke andere plek in Nederland.

Het was de eerste keer dat ik zoiets deed en ik voelde me een echte schrijver. Het was bovendien mooi dat mijn oude en nieuwe werk in deze situatie samenkwamen. Eerst zou ik iets over de achtergrond van mijn boek en het schrijfproces vertellen, alvorens de leerlingen me (voorbereide) vragen konden stellen. Vragen over mijn boek heb ik vaker gehad, maar ze komen meestal van volwassenen, vanuit persoonlijke of professionele interesse. Het brein van een 12-jarige werkt anders, is minder gepolijst en leeft in een andere context.

‘Waarom gebruikt u zoveel moeilijke, volwassen woorden?’ vroeg iemand.
‘Hij ís toch volwassen!’ antwoordde een klasgenoot.

‘Was het moeilijk?’
‘Duurde het lang?’

Ze wilden weten of ik ooit een kinderboek ging schrijven, waarom dit geen kinderboek was en of het eigenlijk wel bedoeld was voor kinderen. Een ander meisje vroeg waarom mijn ‘geslachtsdeel’ een paar keer in het boek voorkomt. Haar klasgenoot zei dat dat heel vaak gebeurt in Nederlandse boeken.

‘Wat is het moeilijkste aan leven met angsten?’ vroeg een meisje dat me de hele tijd met grote ogen had aangekeken. Ik zei dat het een goede vraag was en dat ik nog nooit een top-10 had gemaakt. ‘Dat je het gevoel hebt dat je niet voldoet,’ antwoordde ik uiteindelijk. ‘Dat je minder bent en kan dan anderen, wat in het tweede geval in feite ook zo is.’ 
Het meisje knikte ernstig.

Na de vragen gingen de leerlingen zelf een autobiografie schrijven. Ik liep rond en gaf ze tips. Toen de docent zei dat er nog tijd was voor een laatste vraag, omdat ‘Remco de schrijver’ naar een boekpresentatie moest, ging een slungelige jongen, die nog geen moment had stilgezeten, met gespreide armen voor de deur staan en riep ‘U mag niet weg!’.

‘Nee, meneer, u mag niet weg!’, ‘Remco, blijf!’ echode het in de klas.

Maar ik moest gaan. De jongen liet zijn armen zakken en schudde mijn hand. 
‘Ik vond het leuk dat u er was,’ zei hij. 
‘Ik ook,’ antwoordde ik, en toen liep ik de klas uit, op weg naar boekhandel Scheltema, als een echte schrijver.

Best van 2018

Ja, het is het einde van het jaar en het moment om terug te blikken, maar dat ga ik niet doen. Ronduit sentimenteel word ik ervan, stilstaan bij het verstrijken van de tijd, van weer een jaar en alles wat dat jaar te bieden had. Of naja, wat ik en de andere mensen het jaar te bieden hadden. Het jaar zelf doet verder niet zoveel. Het is maar tijd, het afsterven van cellen, zoals mijn vriend Kris me ooit opbeurend vertelde.

Ik moet nu niet in herhaling vallen. Twee jaar geleden schreef ik al iets vergelijkbaars, toen mensen 2016 massaal vervloekten om alle catastrofes die erin hadden plaatsgevonden (Trump president, David Bowie dood, Prince dood, Batman v Superman: Dawn of Justice). Alsof het kalenderjaar, dat we hebben verzonnen, verantwoordelijkheid draagt voor die gebeurtenissen.

‘Stom jaar! Stom 2016! Voor straf gaan we nu naar 2017, gepaard met heel veel herrie.’

En dat 2017 dan net zo stom is, om andere redenen, omdat er elk jaar mensen doodgaan en ziektes uitbreken en zich politieke drama’s voltrekken. Gelukkig gebeuren er elk jaar ook mooie dingen die niet sarcastisch opbeurend maar echt opbeurend zijn. Zoals muziek. Er gebeurt elk jaar allemaal opbeurende muziek, of muziek die niet per se opbeurend is, maar wel heel mooi, en waarvan het dan alsnog opbeurend is dat die muziek is gebeurd.

De zin hiervoor is een van de lelijkste (die) (ik) ooit (heb) geschreven, maar hij dekt wel de lading. Want ook al wil ik helemaal niet terugkijken op het jaar, bevreesd als ik ben om in nostalgisch drijfzand te belanden, toch doe ik mee aan de lijstjesmakerij, de evaluatie, de grote jaarlijkse conclusie.

Al tien jaar nu (10!) maak ik een muzieklijst met de door mij als mooiste, beste en leukste liedjes beschouwde liedjes van het jaar. Uiteraard is mijn smaak leidend, maar ik probeer toch ook enige objectiviteit en diversiteit in de selectie aan te brengen, om zoveel mogelijk zielen te kunnen bekoren.

Dus ook nu doe ik eraan mee, het terug turen over het hobbelige landschap van het jaar, dat we zelf hebben verzonnen. Om tegelijk ordelijk en willekeurig te zijn staan de liedjes deze keer in alfabetische volgorde van artiest. Luister ze hoe je wilt, wanneer je wilt, maar besef: het jaar treft geen blaam, net zo min het enige lof toekomt.

O ja, en omdat het het tiende (10!) jaar is dat ik dit doe, heb ik nóg een lijst gemaakt met de in mijn ogen vijf beste liedjes van elk van die tien jaar. Een soort greatest hits van de greatest hits. Een driedubbel geconcentreerd blik aan hitsaus, waaraan je geen water hoeft toe te voegen. Open het blik, neem een lik en glijd neuriënd het nieuwe, onverantwoordelijke jaar in.

Deze tracks staan op alfabetische willekeurige volgorde van tracks in plaats van artiest. Ik noem deze neiging tot het inconsequent aanbrengen van structuur voortaan willekorde, of ordekeur, afhankelijk van hoe de hazen lopen.

Kortom, een goed 2019! Correctie: handel in 2019 op een manier die goed is, of die goede dingen teweegbrengt. Dat getal zegt of doet verder niks.

Remco

Het einde der helden

Op Instagram volg ik een aantal beroemdheden, onder wie Arnold Schwarzenegger, wat betekent dat ik mijn jeugdheld elke dag random shit kan zien doen. Maar echt shit. Boodschappen; trainen; voor het haardvuur zitten en denken dat hij iets zinnigs zegt; in een winkelcentrum cadeautjes uitdelen aan geestelijk gehandicapte kinderen. Ik wil graag de Arnold Schwarzenegger zien die ik vroeger zag. De man die films droeg met minder dan 50 woorden dialoog. De man die zich insmeerde met modder om The Predator te kunnen verslaan. The Terminator (2), The Running Man en zelfs – fuck it – de onwaarschijnlijkste tweelingbroer van Danny DeVito.

Wat ik zie, is een Arnold Schwarzenegger die met de moed der wanhoop probeer vast te houden aan de Arnold Schwarzenegger die hij ooit was. De actieheld, de filantroop, de gouverneur.

Ik volg ook Halle Berry. Op haar was ik vroeger verliefd. Ze was de mooiste vrouw ter wereld. Dat is ze – op Daniel na – nog steeds trouwens, maar nu volg ik haar en zie ik haar elke dag shit posten en is, net als bij mijn actieheld, de magie weg.

De afstand tussen fans en hun idool was vroeger veel groter. De levens die ze leidden leken een verre droom. Nu is iedereen online, is alles transparant en dichtbij, en ontdaan van mythe.

Maar dit is wat ik vroeger wilde, in de buurt zijn van Arnold en Halle. Ik (dag)droomde weleens dat ik het jongetje in Last Action Hero was en vriendschappelijk optrok met Arnold. ‘Arnie’ noemde ik hem dan, en dan luisterde hij.

Over Halle, Pamela en Jennifer droomde ik ook, maar dat ging anders.

Is dit beter, dichtbij, zonder het verhullende waas van onbereikbaarheid? Het was toen een fantasiebeeld, waarin ik mezelf kon verliezen, terwijl ik nu iets zie wat zogenaamd normaal of haalbaar is. Arnold is aan het skiën. Arnold rookt een sigaar. Halle zit in de woestijn voor de opnames van John Wick 3. Ze laat als een menselijke zandloper het goud van de Sahara tussen haar vingers lopen. Halle is nu 52, Arnold 71. Ik bijna 36.

Ik kan hun posts liken, erop reageren en ze zelfs een berichtje sturen. Niet met een handgeschreven brief, die er weken over doet om bij ze aan te komen en vermoedelijk nooit wordt gelezen, terwijl ik smachtend op antwoord wacht, maar met een tik op een scherm. De afstand tussen fans en hun helden is nog nooit zo klein geweest. Droom en realiteit zijn één geworden.

Maar eigenlijk zie ik helemaal geen realistische helden. Slechts krampachtige pogingen om het ordinaire exceptioneel te doen lijken. Of andersom. Ik ben ontwaakt uit de droom.

50

Mijn zoon is 2 geworden. Baby-achtig vind ik hem alleen nog als hij op de commode ligt en z’n beentjes optrekt. Verder is het een jongetje, in alles wat hij doet. Heus, we leven hier zo genderneutraal dat ik zelf onzijdig ben geworden, maar hij wil auto’s. Vliegtuigen. Vracht- en brandweerwagens, trekkers en dino’s. Hij draagt turquoise t-shirts met lila kragen en poetst z’n tanden met een brodeaux-roze Woezel en Pip borstel, maar hij wil ‘HARD’ rennen, voetballen, springen, gooien en schoppen.

Begrijp me niet verkeerd; ik zeg niet dat meisjes die dingen niet willen, maar er zijn nu eenmaal stereotyperingen en hij voldoet aan die van de man, zonder dat ik hem heb ingefluisterd wat man-zijn inhoudt, als ik daar al een notie van zou hebben.

Maar ik dwaal af en breng mezelf onnodig in de problemen. Het gaat over mijn kind en over tijd en over mijn verbazing, die ik elke dag steeds sterker voel, omdat hij elke dag steeds meer kan en zegt. In het relatieve vroeger – hij is 2 – gebeurde er natuurlijk ook hartstikke veel, maar leken er langere periodes van gelijkmatigheid te zijn. Dan bleef hij fysiek en mentaal een poosje ‘hangen’, om niet veel later weer een sprong te maken in zijn ontwikkeling.

Tijdens zijn gestage groei lijkt het alsof ik zelf stilsta, maar ik groei en ontwikkel ook en merk dat ik met oefening nieuwe vaardigheden kan aanleren. Ik heb laatst zelfs zonder enige oefening de vaatwasser gerepareerd en een nieuwe afvoer voor de wasmachine gemonteerd (ik geloof het bijna niet terwijl ik het typ).

Maar ik merk ook dat mijn huid minder strak om mijn spieren zit, tel steeds meer grijze haren en sta ’s ochtends regelmatig als een plank op uit bed. Wat is er met mijn onderrug? Waarom doet die het niet? Heeft iedereen dat, of moet ik naar een dokter? Sport ik wel genoeg? Eet ik wel genoeg dingen die goed zijn voor onderruggen?

En ondertussen stuitert mijn zoontje over het bed. Hij is nog bijna helemaal nieuw en veerkrachtig. De aandacht ligt op hem en straks op hem en zijn broertje of zusje. En dan zijn er dus twee die leren en groeien. De focus verbreedt, maar het vizier blijft even groot. Door kinderen krijg je meer dan ooit het gevoel dat je leeft, maar daarmee komt ook het besef van de vergankelijkheid van het leven. De tijd zal straks nog sneller lijken te gaan, steeds sneller, en soms heb ik de angst dat ik op een dag in de spiegel kijk, als de storm van de tropenjaren is gaan liggen, en ik ineens 50 ben. Het scheelt dat we tegen die tijd 120 kunnen worden.

Spotify bevestigt: ik ben bijzonder

Het grote nadeel maar ook zeker voordeel van deze tijd is dat alles in kaart wordt gebracht. Alles, van het aantal stappen dat je zet, tot het aantal centiliter dat je pist en het aantal minuten dat je per dag naar plaatjes van (bijvoorbeeld) Ariana Grande of dode bevers kijkt. Spotify doet mee aan het grote Monitoren door elke week een afspeellijst (Discover Weekly) voor je te maken met muziek die je op basis van je luistergedrag zou kunnen bekoren.

Ik luister ‘m elke maand, die lijst, en hij bestaat voor 90% uit crap waarvan ik ga twijfelen aan mijn muzieksmaak. Immers, als het suggesties zijn gebaseerd op wat ik luister, en de suggesties zijn kut, dan zal de basis dat ook wel zijn, nietwaar? Maar er is dus ook 10% – laten we zeggen 3 nummers op een lijst van 30 – die ik wél goed vind. Daar het ontdekken van nieuwe muziek een van de grootste geneugten des levens is, wordt die 90% herrie al snel overvleugeld. Liefde overwint het kwaad.

De grote Monitor-Maatschappij gedijt uitermate goed bij het naderen van het einde van het jaar. Het is de tijd van het opstellen van lijstjes en daar kan een lijstjesfetisjist als Spotify niet bij achterblijven.

Volgens het Algoritme heb ik in 2018, wat nog niet voorbij is, 5.539 verschillende nummers afgespeeld. Dat zijn 15 nummers per dag. Prima, is niet onverwacht.

Wel onverwacht: de eerste artiest die ik dit jaar heb ‘ontdekt’ is Shania Twain. En zo werpt Spotify licht op een deel van mezelf dat ik nog niet kende. In de donkerte van de eerste januaridagen had ik kennelijk behoefte aan dé country-pop MILF van de jaren 90.

Mijn favoriete artiest is ‘Kinderliedjes’, wat geen artiest is, maar een verzameling van 60, voornamelijk vals gezongen, gedateerde, regelmatig sekistische en racistische en soms ronduit absurde – inderdaad – kinderliedjes, die ik voor mijn zoontje draai als hij in opstand komt tegen papa’s experimentele elektronica. Volgens Spotify heb ik 14 uur ‘doorgebracht’ met mijn favoriete artiest en was ‘het genoegen geheel wederzijds’. That don’t impress me much.

Tenslotte weet Spotify me te vertellen dat ik in totaal 40.728 minuten muziek heb geluisterd. Dat is 28 dagen, oftewel februari. En daar zit al mijn analoge ‘luistergedrag’ nog niet eens bij; de lp’s, cd’s en alle muziek die ik wel online, maar niet via Spotify luister.

Spotify heeft verder een lijst gemaakt met de 100 nummers die ik dit jaar het vaakst heb geluisterd. Wat blijkt? De top-7 bestaat geheel uit vrouwen of bands met vrouwelijke frontmannen. Ehh, frontvrouwen. Dat terwijl ik gisteren nog las dat het aantal vrouwen in de Top 2000 van Radio 2 in de afgelopen 20 jaar bijna is gehalveerd. Ik wil mijn feministische horn niet honken, maar: TOET-TOET!

Verder luister ik ‘70% vaker naar niet-mainstream muziek dan de gemiddelde Spotify-gebruiker’. Heeft mijn moeder toch gelijk: ik ben bijzonder.

Concluderend, deducerend, distillerend: lang leve het ZZP-bestaan. En ik vraag me af hoe dat zou zijn, één maand non-stop muziek luisteren, zonder te slapen, en dan de rest van het jaar niks.

Dit is geen moeilijke vraag. Het lijkt me verschrikkelijk.

Mehldaus kernfusie

14:54. Ik had kunnen gaan sporten. Ik had naar buiten gekund. Heb beide niet gedaan. Voor het eerste was het tweede overigens nodig geweest. Twee vliegen. Geen klap.

Ik zit binnen en luister muziek. Ik lig eigenlijk, op de bank. Van de afgelopen drie weken ben ik er twee weggeweest en in die tijd is er veel goede muziek uitgekomen. Ik wil al die muziek horen om te kunnen bepalen of ik het mooi vind en of ik het wil kopen op vinyl of cd. Vinyl heeft absoluut mijn voorkeur, maar soms is cd de betere, veiligere keuze. Zoals bij de verzamelde hoogtepunten uit 10 jaar solospel van Brad Mehldau. De LP-versie daarvan bestaat uit 8 platen en op verschillende fora heb ik gelezen dat de persing veel ‘clicks’ en ‘pops’ heeft en dat wil je liever niet, zeker niet bij pianomuziek.

Hetzelfde geldt voor een ambient plaat van Brian Eno. Waar clicks en pops vaak karakter verlenen aan muziek op vinyl, kunnen ze de transcendente kwaliteiten van elektronica juist verstoren. Dan wil je een gepolijst geluid, glad, gevrijwaard van ruis. Eno en Mehldau koop ik dus op cd.

Gisteren was ik bij een concert van Brad Mehldau in het Bimhuis. Was ik nog nooit geweest. Bij een concert van de jazzpianist ook niet. Dat wilde ik al jaren, dus er ging een wens in vervulling. Dat niet alleen, verwachtingen werden overtroffen. Al vaak heb ik recensies gelezen over Mehldaus virtuositeit. Zijn gave om te experimenteren met jazz door er moderne klassieke elementen aan toe te voegen. De manier waarop hij een popliedje kan interpreteren en het zich eigen kan maken. Hoe er van dat popliedje door schijnbaar vrij te associëren nog maar weinig overblijft, behalve een sporadisch terugkerend thema, waar de luisteraar zich dan met een zucht van extase aan vastklampt.

Volledig op elkaar ingespeeld was het trio muzikanten — Mehldau achter de piano met Larry Grenadier op bas en Jeff Ballard achter de drums. Zonder bladmuziek en met de ogen dicht speelden ze zichzelf en de zaal naar een hogere dimensie. Het is superindrukwekkend om muzikanten tot het uiterste te zien gaan in de beheersing van hun instrument. Muzikale kernfusie was het. Waar de intensiteit van het samenspel soms zo hoog werd dat het trio leek te imploderen, wisten ze altijd binnen de bochten te blijven. 100% concentratie en ontspanning op hetzelfde moment; de ultieme opgave voor elke artiest. Gisteren zag ik het live gebeuren. De haren op mijn armen stonden recht overeind. Met dichte ogen liet ik me soms meeslepen naar het plafond, maar het spel tussen de drie was te fascinerend om in duisternis aan me voorbij te laten trekken. Bovendien gaf het zicht me houvast, anders was ik zelf misschien wel geïmplodeerd. Verdwaald in een akoestische deeltjesversneller, de atoombotsing nabij.

Brad Mehldau trio in Bimhuis (10–05–18)

Na afloop zat Brad Mehldau, die in goed Nederlands vertelde dat hij tegenwoordig in Amsterdam woont, aan een tafeltje cd’s te signeren. Heel anders dan wereldberoemde popartiesten was hij benaderbaar. Ik twijfelde of ik hem moest vertellen hoe ik hem al volg sinds ik zijn interpretaties van Radiohead-klassiekers als ‘Paranoid Android’ en ‘Everything In Its Right Place’ hoorde. Hoe ik het geweldig vind dat ik hem nu eindelijk live had gezien en gehoord. Ik deed dat niet en dronk mijn biertje op.

Toen we naar de uitgang liepen zag ik hem met zijn gezin in een hoekje van het café staan. Ik passeerde Larry de bassist en dankte hem voor het concert. Datzelfde deed ik bij Jeff de drummer, die voorbijliep toen ik de wc uitkwam. Buiten stonden ze later een jointje te draaien. Morgen spelen ze weer.

Dit is een waargebeurd verhaal

Er is iets met taxi’s. Met auto’s. Met verkeer. Het rijden in een gemotoriseerd voertuig geeft mensen een macht waarmee ze niet om kunnen gaan. Het haalt het slechtste in de mens naar boven. Moet je je eens voorstellen wat een leven lang werken als taxichauffeur met een persoonlijkheid doet.

De symptomen zijn in Amsterdam legio. Ik ken niemand die bij afwezigheid van een fiets of de fysieke vermogens om op eigen kracht thuis te komen de TCA belt. Ze nemen allemaal Ubers, ikzelf ook. Over de bedrijfsethiek van Uber kan en moet ook gediscussieerd worden, maar met de keuze voor een ritje met een Uber verkies je comfort en veiligheid boven agressie en opgefoktheid, zowel in gedrag als rijstijl. Ik wil niet alle taxichauffeurs met deze kwalificaties over een kam scheren, maar het zijn er buitenproportioneel veel die zich misdragen, zeker in de hoofdstad. Niet alleen op een gure, hectische vrijdagavond, maar kennelijk ook op een zonnige dinsdagmiddag, als je met je baby naar huis loopt van het boodschappen doen.

Ruim een jaar aan vaderschap heeft mij in het verkeer in een hogere staat van alertheid gebracht. Het is niet alleen meer mijn eigen lichaam dat ik blootstel aan de grillen van medeweggebruikers. Ik ben nu ook verantwoordelijk voor het kleine, zachte, kwetsbare lijfje van mijn zoontje en dus is de marge voor fouten gereduceerd tot nul. Dit geldt zowel voor mijzelf als andere weggebruikers. Op het moment dat ik een straat oversteek om aan de overkant ervan mijn weg met kinderwagen te kunnen vervolgen over de stoep, ben ik dus extra alert op auto’s die de straat in willen slaan, zelfs als die auto de enige is op de weg en mij op klaarlichte dag met mijn kind ziet oversteken.

Het is een fonkelnieuwe taxi die ons in bovenstaande situatie bijna van de weg duwt. De aanmaak van adrenaline stuwt mijn basis-papa-alertheid richting irritatie en agressie, precies de emoties waardoor ze worden veroorzaakt. Ik duw de buggy de stoep op en kijk de bestuurder van de schitterende Mercedes — een zonnebank gebruinde, glad kale man van rond de 50 — streng aan. ‘Zie je niet dat ik hier met mijn kind loop?’ vraagt mijn blik verongelijkt. De man draait zijn raampje omlaag en beantwoordt de vraag in mijn blik, die ik verder niet hardop heb gesteld, met een wedervraag.

‘Je ken toch gewoon recht oversteken?’

‘Ik loop hier met mijn kind,’ antwoord ik, beseffende dat het zonneklaar is wat ik doe. Maar ik zeg het toch, want de chauffeur lapt de feiten aan zijn laars.

‘Je moet gewoon doorlopen,’ zegt hij, of iets in die trant. Er komt inmiddels stoom uit mijn oren die zijn audio obstrueert. Terwijl ik langzaam en gespannen met mijn zoontje doorloop en de taxi stapvoets naast me rijdt, zegt hij nog meer dingen. Het is inmiddels gedevolueerd tot schelden, iets wat een collega van hem hier laatst in de straat ook al deed omdat een fietser, die hij daarvoor van de sokken had gereden, daar iets van zei. ‘JE MOET JE KANKERBEK HOUDEN VIEZE KANKERHOER. EEN VIEZE KANKERHOER BEN JE,’ ging dat toen. Ziektes blijven hier vooralsnog achterwege, maar wat hij zegt is lelijk genoeg om een verontschuldigende blik op het gezicht van zijn klant te toveren. Het is een oud mannetje dat ineengekrompen in de passagiersstoel zit.

Als de taxichauffeur door wil rijden complimenteer ik hem ironisch met zijn goede voorbeeldrol en dat is kennelijk de druppel. De taxi stopt, de deur zwiept open en de man komt met ferme stappen en gebalde vuisten op me af lopen. Alles aan zijn lichaamstaal vertelt me dat hij me gaat aanvliegen. Primitieve reflexen willen zich van mij meester maken, maar ze worden onderdrukt door het besef dat ik het handvat van de buggy met daarin mijn zoontje van één jaar oud vastheb. Ik moet zorg dragen voor hem, en dus is zelfbeheersing op zijn plek.

‘Wat zeg je?’ sist hij me toe.

Ik blijf kalm en coherent, maar voel dat er in mij een vonk is ontstoken. Die vonk is er maar heel zelden. Ik ben geen nijdig persoon, maar er is een grens. Als die grens wordt overschreden ontbrandt er in mijn ogen een vlammetje, dat zichtbaar is voor wie met mij de confrontatie aangaat. Er is mij weleens verteld dat die blik intimiderend is, of op zijn minst duidelijk maakt dat het me menens is.

‘Dat je een goed voorbeeld geeft. Ik loop hier met mijn baby. Wat zou jij doen als je hier met je baby liep?’

Hoe ik ‘voorbeeld’ bedoel weet ik eigenlijk niet precies. Ik denk heel algemeen. Een voorbeeld voor mijn baby. Voor de klant in zijn auto. Voor mij en de mensheid in zijn geheel. De man is op een halve meter voor me gestopt. In zijn Mercedes zag hij er groot en dreigend uit, nu hij voor me staat blijkt hij een kop kleiner te zijn dan ik. Zijn geëpileerde hoofd glimt in de februarizon — het is te bruin, zijn tanden te wit. Hij draagt een pantalon met daarboven een gilet met stropdas. De man verzorgt zichzelf goed. Ze zeggen dat honden en hun baasjes op elkaar gaan lijken. Deze man lijkt op zijn taxi.

‘Ach man,’ zegt hij met een wegwerpgebaar. Hij maakt een afweging, maar zijn aanval stokt. Ik vermoed dat hij de vonk heeft gezien. Hij beent mopperend terug naar zijn taxi, stapt in en rijdt hard weg.

Ik sta nog steeds waar ik stond. Ik check onder de zonwerende kap van de buggy hoe het met mijn zoontje gaat. Zijn neusje is rood. Hij wil naar huis. We lopen door en van binnen stuiter ik van woede.

Aangekomen bij onze voordeur ben ik verward en weet ik niet hoe ik de buggy, boodschappen én mijn zoontje boven ga krijgen. Hoe doe ik dat normaal? Dan denk ik weer aan de taxichauffeur en dat ik hem wil aangeven. Misschien staat hij met zijn klant wel voor Hotel Américain. Ik zet de buggy op de rem en loop de weg op zodat ik de straat uit kan kijken, maar zie hem niet. Ik loop terug naar mijn zoontje en haal hem uit de buggy, die ik inklap.

Mijn zoontje kruipt enthousiast de trap omhoog naar ons appartement — dat kan hij tegenwoordig — , en ik loop als een menselijk vangnet met de buggy en boodschappentas in mijn handen achter hem aan. Het vriest vandaag, maar toch zweet ik.

Later, afgekoeld, denk ik nog even aan de confrontatie met de taxichauffeur en de agressie die ik dan niet meer voel. En aan het oude mannetje in de passagiersstoel van de taxi. Ik hoop dat hij goed is aangekomen op zijn bestemming.