Station

Ben voor het eerst sinds een tijdje weer eens met de trein. Het is vooralsnog geen succes. De tram naar het station probeerde zich met veel moeite door de constipatie aan winkelende toeristen in de Leidsestraat te persen. Het was warm en nat, twee zaken die onder andere omstandigheden best aangenaam kunnen zijn.

Hoe lang ben ik niet op centraal station geweest? De laatste keer had ik nog een jas aan. Het plein voor het station is af. Toch lijkt de betegeling op drijfzand te liggen. De grond golft als de zee bij Byron Bay. Niet dat ik daar ooit ben geweest, maar je hoort weleens wat.

Centraal station is van binnen niet veel veranderd. Nog steeds heb je het claustrofobische gevoel dat iedereen in dit enorme gebouw de linkerhoek in wordt gedrukt. Dat voelt zo, omdat het zo is. Somber, benauwd, etensluchten die om voorrang dringen. Trek had ik al.

Een rondje door de hal (ik heb nog 20 minuten) leert me dat New York Pizza verdreven is door een tweede appie 2 go. Lijkt me overbodig. De Kiosken en Smullers heb ik altijd gemeden als de pest, dus ook nu. Het wordt de Hema, die er kennelijk ook zit. De hotdog + cola voor 3 euro aanbieding is aan mij absoluut besteed.

Met de versnaperingen in de hand begeef ik me naar het perron. Aldaar valt me een aantal zaken op. In de eerste plaats de pislucht. Alles stinkt. Het is sowieso een smerige bedoening. Alles ziet er vies uit. Vuil. Zwartgeblakerd door uitlaatgassen, hoewel er hier toch weinig auto’s rijden. Het is donker. Mensen kijken boos en moe. Dit is het hoofdstation van de grootste stad van Nederland en alles stinkt naar pis en duisternis. ‘Eigenlijk kan dat niet,’ denk ik hardop.

Drie jaar geleden was ik in Londen. Ik kwam met de onderwatertrein aan op St. Pancras, een van de vele stations die Londen rijk is. Het was kort daarvoor voor vele miljoenen verbouwd. Het zag er prachtig uit. Alles glom. Je wilde daar graag zijn. Er arriveren en vertrekken. Van Amsterdam centraal wil je alleen maar weg.

Nog even geduld.

Ik zit inmiddels in de trein. Achter me zit een vrouw. Ze is journaliste. Ze is geïrriteerd, zo laat ze haar mannelijke vertrouweling aan de andere kant van de lijn weten. In haar toon klinkt door dat ze weleens seks hebben gehad. Haar vraag ‘wat doe je vanavond?’ impliceert dat het best voor herhaling vatbaar is. Ze is bezig met een stuk. Het schaven vindt ze mooi, maar mensen die zich niet aan afspraken houden niet. Ik weet al deze dingen, en meer, vanwege de lengte van haar telefoongesprek en het volume waarmee ze het voert.

Over volume gesproken. Rechts van me neemt een hoogblond, lichtblauw skinny jeans dragend, vermoedelijk Osdorpiaans meisje plaats. Ze is eigenlijk al een vrouw, maar bezit die typische meisjesachtigheid (blond van top tot teen, armbandjes, roze All Stars) waardoor vrouwen meisjes blijven. Ze heeft oordopjes in. Al whatsappend luistert ze muziek. Het is trance en het staat hard. In stereo hoor ik nu de klagende, flirtende journaliste en de beats van Hardwell, terwijl mijn gezichtsveld wordt vertroebeld door een klodder meuk aan de buitenkant van het raam. De trein is ook vies. Vroeger was dat niet zo. Of minder. Vroeger was alles schoner. Vroeger hadden mensen nog geen mobiele telefoons. Vroeger stond muziek zacht en plasten mensen gewoon thuis, in een wc, en niet op het station.

Perspectief

IS heeft een Amerikaanse journalist onthoofd. Het ebolavirus woekert onverbiddelijk voort. Een konvooi Oekraïense vluchtelingen is beschoten door Russische separatisten, waarbij tientallen mensen levend in hun voertuig zijn verbrand. Ferguson wordt al dagen geteisterd door rellen na de moord op de 18-jarige Afro-Amerikaan Michael Brown en in Gaza zijn ruim 2000 dode Palestijnen geteld. Ik weet al deze dingen. Komt dat doordat ik het nieuws nauwgezetter volg of is er gewoon meer nieuws? Zit ik er, na de vliegramp, zelf meer bovenop en ben ik extra ontvankelijk voor conflicten die er altijd in dezelfde hoeveel- en heftigheid zijn, of is het een extreem onrustige tijd en hangt er voortdurend een voelbare spanning in de internationale lucht?

Laatst sprak ik er met twee vrienden over. Eén van hen had het idee dat er iets groots stond te gebeuren, met al die brandhaarden verspreid over de wereld. Tel de tanende positie van Amerika als wereldmacht daarbij op en veel landen zien kans nu ‘hun slag te slaan’. De andere vriend voelde dat niet zo. Die betoogde dat de wereld geen statische plek is. Dat ze voortdurend aan verandering onderhevig is en dat die verandering vaak gepaard gaat met bloedvergieten. Ik opperde een paradigmaverschuiving. De politieke en economische denkbeelden waarmee het Westen de wereld de afgelopen decennia dacht te besturen zijn verouderd en hebben aan overtuigingskracht ingeboet.

We waren het erover eens dat ‘ons’ beleid niet meer werkt. Het machtscentrum is steeds meer verschoven naar het Oosten, zonder dat er nu één natie echt de touwtjes in handen heeft. 9/11, de daaruit vloeiende oorlogen in Irak en Afghanistan en de economische crisis hebben de wereld gefragmenteerd. Men kijkt elkaar vragend aan, maar niemand is bij machte het voortouw te nemen. We zoeken houvast in leiderschap, maar dat is er niet.

We zijn geschokt door wat we zien op het nieuws en lezen in de krant, maar het is een uitzondering dat wij hier al 70 jaar in vrede leven, het voeren van oorlogen niet. De mens is kennelijk nog steeds heel slecht in staat om vredig naast en met elkaar te bestaan. Uit naam van een geloof of overtuiging voelen we niet alleen de behoefte om onszelf te beschermen, maar ook om de ander te vernietigen. Een extreem voorbeeld is wat er nu in Irak gebeurt. IS wil van het land weer een volledig islamitische staat maken. Wij betitelen hun acties als genocide en de uitvoerders ervan als bloeddorstige barbaren die zich verschuilen achter hun godsdienst. Zij zagen de VS echter als bezetter, net zoals wij in het verleden ons ook bezet hebben gevoeld. Het is in die zin altijd een kwestie van perspectief, iets wat makkelijk wordt vergeten.

Na het nieuws van de vliegramp was ik niet alleen heel verdrietig, maar ook ontzettend kwaad. Ik kon me ineens heel goed voorstellen hoe iemand (in dit geval: ik) blind van woede een ander (in dit geval: een Russische rebel) iets aandoet. Hoe je iemand kapot wil maken. Het gevoel was er in vlagen, maar zakte ook weer redelijk snel weg. Bij iemand die opgroeit in een omgeving waar dit soort terreur aan de orde van de dag is en die door de jaren heen familieleden en vrienden is kwijtgeraakt door geweld van ‘de ander’ zal dit gevoel niet zo snel zakken. Dat nestelt zich in je ziel. Dat geef je door aan je kinderen. Er is geen staakt het vuren of bemiddeling in staat om dat sentiment te doen wegebben. Net zoals het door vele generaties van oorlog voeren is veroorzaakt, zal het pas na meerdere generaties van vrede kunnen verdwijnen. Dat mijn generatie Berlijn nu als walhalla van cultuur en creatieve vrijzinnigheid beschouwt en er als een meute moderne hippies naartoe trekt is een concept wat ik maar moeizaam aan mijn opa had kunnen uitleggen.

De wereld is geen statische plek. Alles verandert altijd. Het perspectief daarmee ook.

De illusie van eenheid

Als kind duurden de dagen langer. Ze werden toen gevuld met nieuwe indrukken, smaken en ervaringen, waar ze nu voor een goed deel ook routine behelzen. Bij routine sta je niet stil en dus vloeit de tijd ongemerkt weg. Je denkt niet meer in uren of dagen, maar in weken. Maanden zelfs. Ik weet al bijna precies wat ik de komende twee maanden allemaal ga doen. Elk weekend tot ongeveer eind oktober zit al vol (mocht je dus nog iets met me willen afspreken, dan wordt het waarschijnlijk ergens in november. Dit ligt niet aan jou, maar aan de routine). En ik kan ook voor de maanden daarna wel een inschatting maken van hoe ze zullen verlopen. Er is een baan. Er is een relatie. Er is een vaste groep vrienden en ook het verloop van de jaargetijden is vooralsnog redelijk voorspelbaar.

Ik las eens een artikel over een onderzoek waaruit bleek dat mensen die in de winter van hun leven belanden zich hun jongste jaren plotseling heel levendig herinneren. Uit datzelfde onderzoek bleek dat bij mensen die rond hun 20ste waren geëmigreerd juist die periode terugkwam. Er stond verder dat wanneer je wilt dat je leven gevoelsmatig zo lang mogelijk duurt, je eigenlijk iedere twee jaar zou moeten verhuizen. Het liefst steeds naar een ander land om zo middels het opdoen van nieuwe indrukken de tijd te rekken.

Tijd is sowieso een rekbaar begrip waarover je misschien maar niet te veel moet nadenken. ‘Het is slechts de afbraak van cellen,’ zei een vriend een keer tegen me. Niet bepaald een opwekkende gedachte.

Iets anders wat verandert naarmate ik ouder word, is mijn geloof in bestuursorganen, hoewel dit niet alleen betrekking heeft op de overheid, maar bijvoorbeeld ook op bedrijven en andere menselijke verzamelvormen die de illusie van eenheid moeten opwekken. Toen ik jonger was – en dan doel ik op een paar jaar terug (en alles daarvoor) – geloofde ik er namelijk nog in. Ik had toen heel erg het idee dat onze samenleving wordt gerund door instanties en organisaties die snappen hoe shit werkt. Dat die dat weten en dat die vanuit hun kennis op de voor ons meest gunstige manier ons leven besturen. Of liever: begeleiden; besturen klinkt zo autoritair.

Terwijl ik dit zo opschrijf hoor ik u al denken ‘wat naïef!’ en dat u zelf misschien wel nooit zo jong en naïef bent geweest als ik. Naja, ik wel en daarom schrijf ik dit ook en niet u. Ik dacht echt dat we in goede handen waren. Dat bestuurlijke organen als ‘de gemeente’ en ‘de regering’ onaantastbare bastions van kennis en macht zijn. Dat zij weten hoe het moet en hoe alles werkt. Dat zij het antwoord hebben op al mijn vragen en dat zij, en dat is het belangrijkste puntje, shit REGELEN. Goed regelen.

Maar tezamen met het toenemen van de vluchtigheid van de tijd is met het ouder worden ook mijn geloof in de onbetwistbare expertise van overheidsinstellingen (op alle niveaus) behoorlijk aangetast. Je komt er namelijk achter, als je ouder wordt, dat die ‘bastions’ niet meer zijn dan verzamelingen van individuen die eigenlijk het merendeel van de tijd maar wat doen. Natuurlijk doen ze ook wel echte dingen en doen ze soms ook wel hun best, maar over het algemeen, en dat geldt voor iedereen van parkeerbeheer tot de prime minister Rutte himself, doet men maar wat. Van tijd tot tijd met goede intenties, maar soms ook gewoon omdat het moet. Omdat je nou eenmaal in die rol zit en bepaalde afspraken hebt gemaakt waaraan je je wilt houden. In ieder geval in die mate dat je je baan behoudt.

Dit schreeuwt natuurlijk om een voorbeeld en dus zal ik er een geven. Met een beetje mazzel zelfs twee. Het eerste heeft te maken met parkeerplaatsen. Bij ons voor de deur worden regelmatig hele parkeervakken afgezet omdat er in het naburende theater dingen worden voorgesteld die gefilmd dienen te worden. Ook zijn er regelmatig festivals (zo werd er gisteravond bij ons voor de deur de hele avond gekrijst en gevioold in een poging klassieke muziek toegankelijker te maken voor het grote publiek) en filmopnames, waardoor de halve straat praktisch onbegaanbaar is. Door de hoge frequentie waarmee dit gebeurt en de regelmaat waarmee wij de auto niet kunnen parkeren (terwijl daar verdomme gewoon een vergunning voor is) heb ik een tijdje geleden een mail gestuurd naar de gemeente. Of naja, ‘mail’, ik kon een formuliertje invullen op de gemeentelijke website. Alles aan dat formulier schreeuwde Windows 95, maar na het versturen kreeg ik zowaar een bevestiging waarin me werd medegedeeld dat het wel een aantal weken kon duren voor ik iets zou horen.

Twee maanden later werd ik gebeld door mevrouw Rustenberg. Ze vertelde me niet haar voornaam, maar wel dat ze mijn klacht behandelde. Ik wist serieus niet meer waar het over ging. ‘Heb ik dronken mails lopen sturen naar de Albert Heijn?’ dacht ik. Ik ben immers totaal niet te spreken over hun ‘vernieuwde’ kaaszak. Bij die vorige stopte je de kaas er zo in en werkte het allemaal prima. Nu krijg je een soort papiertje waar je hem zelf in mag vouwen. Bovendien gaat de kaas op een gegeven moment naar dat papier ruiken en dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Dit is iets waar ik me druk om maak, maar niet waarover mevrouw Rustenberg me belde. Ze vertelde me dat ze de behandelend ambtenaar van mijn klacht over de parkeerplekken was. Ze had eens even onderzocht hoeveel ontheffingen er het afgelopen jaar voor mijn straat waren toegekend en ze moest toegeven dat dat er toch wel veel waren. We zaten wat dat betreft volledig op een lijn. Toen ik haar vroeg wat ‘de gemeente’ eraan zou doen, antwoordde ze dat ze ‘het in de gaten zou houden’. Ze zou er ‘strenger op letten’, maar mocht het nou toch weer uit de klauwen lopen, dan kon ik haar altijd bellen. Aan de andere kant moest ik me wel realiseren dat we nu eenmaal in het centrum wonen en dat daar voortdurend van alles aan de hand is. Evenementen waarvoor men kennelijk enorme sloten parkeerplekken nodig heeft.

Mevrouw Rustenberg is een goed voorbeeld van iemand die gewoon haar werkt doet. Een van de vele individuen waaruit ‘de gemeente’ is opgebouwd. Ze doet haar best, maar er zit een duidelijke grens aan haar kunde. Want er is altijd wel iemand anders die ergens anders over gaat waar zij niet over gaat en zonder wiens toestemming of expertise zij niets kan. Dat is hoe Nederland werkt, bastion van bureaudemocratie.

Deze situatie speelde zich af op microniveau, maar de beperkingen van het individu in een collectief vind je in alle bestuurlijke lagen van de bevolking. Zo zag ik Mark Rutte tijdens de nabestaanden bijeenkomst van de vliegramp in Nieuwegein. Hij sprak en beantwoordde vragen van het publiek. ‘Waarom waren de lichamen nog niet terug?’ ‘Wie is er schuldig?’ ‘Waarom vloog dat vliegtuig daar?’ enzovoort. Toegegeven, dit was een extreme situatie, maar dat zijn wel de momenten waarop leiderschap wordt beoordeeld. Dat dagelijkse binnenlands gepolder is in vergelijking een uit de hand gelopen potje ganzenbord. Begrijp me niet verkeerd: ik vind dat de regering de situatie uitstekend heeft aangepakt. Ik dacht in eerste instantie ‘BOM EROP!’. In tweede instantie ‘MILITAIRE MISSIE ERHEEN, AL DIE REBELLEN OMLEGGEN, LICHAMEN TERUG.’ In derde en blijvende instantie was ik het volledig eens met de diplomatieke weg die Rutte, Timmermans en co. hebben gekozen. Als een Nederlands militair daar bijvoorbeeld was neergeschoten, en wij hadden teruggeschoten en zij hadden teruggeschoten, dan was het uitgemond in een militair conflict en hadden we die lichamen nooit teruggezien.

Maar ik dwaal af. Wat mij opviel, daar in die zwart gedrapeerde hal, waarin Maartje van Wegen enige sturing probeerde te geven aan de gigantische verzameling leed, was dat Mark Rutte gewoon een gast is. Hij is gewoon een gast met een baan die z’n best doet. Of naja, die dat probeert. Iedereen probeert het en in dat proberen doet men regelmatig maar wat. En soms spreken heel veel mensen af dat ze samen iets proberen en dat ‘alle neuzen dezelfde kant op wijzen’ en dan lijkt het een geheel, maar dat is het nooit. We zijn een gefragmenteerd zootje, her en der met goede intenties.

Als kind zag ik dat dus niet. Als kind geloofde ik in bastions en waren heel veel zaken een stuk eenvoudiger. Veel zaken trouwens ook niet.

Stuitende shit

Hoe nu verder? Een onderwerp als de vliegramp, dat zo groot is en zo dichtbij komt, neemt een groot deel van het gedachteproces in beslag. Dat betekent niet dat er in de wereld ondertussen niet allemaal andere stuitende shit gebeurt. In de zomer spreekt men door een gebrek aan nieuwswaardige gebeurtenissen weleens van komkommertijd, maar dat is nu niet aan de hand, want er is superveel aan de hand. Het is een vroege, rijke nieuwsoogst, die doet vermoeden dat de helft van de wereld in de fik staat.

Hier zijn het de vliegramp, de spanning tussen het Westen en Rusland en het conflict in Gaza waarover we voornamelijk worden geïnformeerd. Over Syrië horen we nu bijna niks, terwijl daar nog steeds dezelfde stuitende shit aan de hand is als eerst. Zo tellen ze daar sinds het begin van dit jaar de doden niet meer, omdat men het overzicht kwijt is. We krijgen berichten over een nieuwe uitbraak van het Ebolavirus, terwijl probleemkind Irak, waar de VS zo verschrikkelijk z’n best heeft gedaan om democratie en vrijheid te brengen, compleet onder de voet wordt gelopen door een extreem islamitische groepering die zichzelf om mij onbekende redenen heeft vernoemd naar een Amsterdamse dj.

Internationale crises dus. Maar dat betekent niet dat er geen stuitende shit dicht bij huis gebeurt. Zo stond ik laatst te wachten op de metro en zag ik een billboard van Radio 538. Het is een billboard dat ik op meerdere plekken in de stad heb gezien. Ik had tot nog toe niet genoeg tijd gehad om goed te bekijken wat erop stond (en mijn gedachten waren ergens anders), maar nu dus wel.

Wat ik zag, verontwaardigde me. Het maakte me ook boos. Het is een foto met op de voorgrond een schaars gekleed, bemodderd, zoenend stel in de branding van de zee. Tot zover nog best oké, los van dat ze heel vies zijn en ik onmiddellijk de neurotische aandrang voelde om ze schoon te spuiten met een tuinslang. Achter het stel ligt een jongen op zijn rug met een rood zwembroekje of boxershortje aan. Zijn kruis is met blokjes ‘onherkenbaar’ gemaakt, maar het is duidelijk dat er daar bij dat kruis iets aan de hand is. Waarschijnlijk iets met zijn penis. Hoewel, nog waarschijnlijker is het dat er helemaal niks aan de hand is bij zijn kruis, maar dat de blokjes er juist toe dienen de suggestie van een erectie of masturbatie op te wekken. Hoe dan ook een schimmige bedoening. Iets waarvan ik bijvoorbeeld niet zou willen dat mijn hypothetische zoon of dochter of oma het zou zien. Mocht een van deze theoretische familieleden zich op dat moment aan mijn zijde bevinden, dan zou ik ergens anders gaan staan, uit het zicht van het billboard. Ik zou dan tandenknarsend woedend zijn op Radio 538. Helemaal als ik de tekst bij de foto zou lezen, wat ik dus deed.

‘LUISTER NU EN WIN TCKETS OM HARD TE GAAN OP DE VETSTE FESTIVALS’

Toen ik het had gelezen kwam ik erachter dat ik helemaal geen hypothetische kinderen of oma’s nodig heb om tandenknarsend woedend te kunnen worden op Radio 538. Veel stuitende shit wordt tegenwoordig maar geaccepteerd omdat de boodschapper jong en hip en vernieuwend wil zijn. Men wil de aandacht van de steeds makkelijker afgeleide generatie jongeren trekken en kunnen vasthouden middels shockerende plaatjes en schreeuwerige turbotaal. Grenzen worden niet alleen op gezonde wijze opgerekt, maar kennelijk ook (ongemerkt) overschreden. Deze campagne, waarin twee zaken, namelijk drugsgebruik en seks – en de combinatie van de twee – worden verheerlijkt, is daar een goed voorbeeld van. Begrijp me niet vekeerd: deze zaken – en de combinatie ervan – kunnen ook heerlijk zijn, maar het valt niet binnen het takenpakket van een landelijke radiozender om ‘hard gaan’ en wappie in de branding ‘naakt gaan’ onder het jonge luisterpubliek te stimuleren, me dunkt.

Ben ik nu conservatief? Vast. Ik ben gewoon al te oud om me te laten verleiden door paars-groene blokletters die me oproepen een spannend, feestachtig leven te leiden. Maar ik ben tegelijkertijd oud genoeg om de facade van een modieus idioom te penetreren en te beseffen dat die oproep in dit geval wordt gedaan door het gebruik van illegale harddrugs aan te moedigen. Dat die harddrugs lol kunnen brengen, maar ook veel ellende. Datzelfde geldt overigens voor seks. Dat geëxperimenteer met die twee zaken – en de combinatie ervan – zich op een gegeven moment in het leven van veel jongeren aandient en dat dat er allemaal bij hoort, maar dat het een nogal onbezonnen, obscene actie is van een, ik herhaal, landelijke radiozender om het eigen merk te verkopen door het promoten van de twee.

Stuitende shit dus, zeg ik op turbotalige manier. Ik wil immers ook dat mensen het leuk vinden om mijn stuk te lezen. Is dat hypocriet? Misschien een beetje. Ben ik echt een ouwe zeikerd aan het worden? Oud misschien wel, een zeikerd was ik al. En nu ben ik ook nog eens boos. Tandenknarsend zelfs, niet eens van de drugs.

Litteken

Jajaja, ik weet het, het leven gaat door en meer van dat soort dooddoeners. Het leven gaat door, maar hoe? De natuur gaat stoïcijns haar gang, alsof er niets is gebeurd, maar dat is voor mensen, hoeveel we ook deel uit denken te maken van die natuur, een stuk ingewikkelder. Denken, voelen, nadenken over gevoelens: het compliceert alles. Als er dan zoiets gebeurt, als wat er is gebeurd, het on(be)denkbare, wat doe je dan met die gedachtes? Laat je jezelf ronduit voelen, of is het misschien beter om het een en ander te blokkeren? De gedachte over een uitspraak als: ‘Wat de forensisch experts zien, is met geen pen te beschrijven,’ gedaan door de leider van het forensisch team bijvoorbeeld. Wat moet je met de gedachtes over zo’n uitspraak?

Moet je je dan gaan bedenken wat hij daarmee bedoelt? Moet je jezelf proberen voor te stellen wat er door de impact van een raket met een lichaam gebeurt, terwijl het met 900 kilometer per uur op 10 kilometer hoogte door de lucht vliegt? Een klap zo groot dat hij er tezamen met het wegvallen van de cabinedruk voor zorgt dat de kleding van je lichaam wordt gerukt. Moet je je bedenken hoe dat lichaam tien kilometer naar de aarde valt en te pletter stort? Hoe het vervolgens dagenlang in tropische temperaturen ligt en ’s nachts als voedsel dient voor plaatselijke roofdieren? Moet je je al deze dingen bedenken in een poging te begrijpen wat de forensisch experts aantreffen op hun werktafel, of kun je deze gedachtes en de daarmee gepaard gaande gevoelens beter onderdrukken? Heb je daarin überhaupt een keuze?

Nee. Tenminste, niet altijd. Je bedenkt het je hoe dan ook, maar de frequentie en heftigheid waarmee je dat doet is te reguleren. In dat opzicht scheelt het ergens wel dat de ramp van onbevattelijke omvang is. Ons mensenbrein is te beperkt om volledig te kunnen begrijpen wat er nu precies is gebeurd. Het is te erg, te groot en te absurd.

Ik betrap mezelf erop dat ik de ‘menselijke resten’ uit de nieuwsberichten niet meer goed aan het begrip ‘mens’ kan koppelen. Het lukt me niet. Eerst werd ik gekweld door de gedachte aan mijn halfzus en haar gezin, onteerd op een Oekraïens slagveld, maar nu is dat anders. Ongeveer 220 lichamen zijn geborgen. Dat betekent dat er op dat veld nog zo’n 80 mensen of delen daarvan moeten liggen. Sommigen zijn natuurlijk verbrand, ‘maar botten vind je altijd’, aldus de forensisch expert van het duo rechercheurs dat aan onze familie is toegewezen. Botten vind je altijd. Vooral in een bot als het dijbeen bevindt zich veel merg en dus leent een dergelijk exemplaar zich goed voor het identificatieproces.

Dat proces is nu anderhalve week onderweg. Er zijn volgens de kranten twee mensen geïdentificeerd, hoewel Maleisische bronnen melding maken van meerdere geïdentificeerde Maleisische slachtoffers. Hoe dan ook, het is een traag proces. Op zich zegt dat al genoeg over de staat waarin de lichamen verkeren.

Niet over nadenken.

Het leven gaat, voor ons in ieder geval, wel gewoon door. Schrap ‘gewoon’. Het gaat door, maar alles is anders. Het doorgaan van een menselijk leven gaat hoe dan ook gepaard met gedachtes en gevoelens. Die zijn er dus en die moeten een plek krijgen.

Een andere dooddoener is dat tijd alle wonden heelt. Waarbij wel zal gelden: hoe groter de wond, hoe meer tijd. Een wond kan helen, maar het litteken blijft zichtbaar. Vijftien jaar geleden had ik een scooterongeluk. De littekens die dat me opleverde, kunnen af en toe nog flink jeuken. Gelukkig heb ik dan de mogelijkheid om te krabben. Dat zal bij deze wonden lastiger blijken te zijn.

Houvast

Het is nu woensdag, bijna twee weken na de ramp, en de carrousel draait door. Er zijn ook weinig aanwijzingen om te denken dat deze binnenkort zal stoppen met draaien. Ongeveer 200 lichamen zijn vorige week naar Nederland gebracht en hier met indrukwekkend ceremonieel ontvangen. Ik las ergens dat daarmee de ontering van de lijken op de rampplek enigszins is hersteld. Ik vind het moeilijk om dat zo te beschouwen. Alles aan de ramp is van zo’n onmetelijke, niet te overziene proportie dat het een nogal zotte aangelegenheid lijkt om zaken tegen elkaar weg te strepen. Wat er de afgelopen 12 dagen is gebeurd is onvergelijkbaar. De (emotionele) nasleep ook.

Dat laat onverlet dat de dag van nationale rouw diepe indruk heeft gemaakt. Toen de dag op dinsdagavond werd afgekondigd wist ik niet goed wat te verwachten. Zijn de winkels dicht? Heb je vrij van werk? Het concept van nationale rouw kennen we vooral van het buitenland. Zo werden vorige week in Frankrijk drie dagen van nationale rouw afgekondigd naar aanleiding van de vliegtuigcrash in Mali. In Brazilië gebeurde dat in 1994 om het verongelukken van Ayrton Senna, een sportheld en maatschappelijk icoon. Zouden wij dat ook hebben gedaan als Cruijff op de top van zijn kunnen was ineengestort op een voetbalveld?

Waarschijnlijk niet. Dit was immers pas de tweede keer in onze geschiedenis dat we nationaal rouwden. De eerste keer deden we dat na het overlijden van koningin Wilhelmina in 1962. Nu, 52 jaar later, om het verlies van (inmiddels) 195 landgenoten bij een vliegramp boven een Oekraïense brandhaard. Vanuit Oekraïens perspectief dan. De separatisten zullen immers beweren dat de tragedie boven Russisch grondgebied heeft plaatsgevonden.

Bij ons geen drie dagen van collectief verdriet, maar één dag waarop de vlaggen halfstok hingen, de muziek in winkels uitstond en er door het hele land herdenkingsbijeenkomsten plaatsvonden. We rouwden op Nederlandse wijze: ingetogen en sober. Het medeleven op nationale schaal was indrukwekkend. De ceremonie op het vliegveld van Eindhoven met gechoreografeerde kistendragers en de colonne lijkwagens ging door merg en been.

Na de dag van nationale rouw kwamen er nog drie keer twee vliegtuigen terug met menselijke resten. En drie keer was er hetzelfde ceremonieel. De terugkomst van de lichamen betekende eveneens de start van het identificatieproces. Voor de nabestaanden is het nu afwachten, in de wetenschap dat dat wachten wellicht nooit ‘beloond’ zal worden. Misschien komen de familierechercheurs volgende week met nieuws dat één of meer leden van het gezin geïdentificeerd zijn. Voor hetzelfde geld gebeurt dat niet en horen we rond kerst dat ze er niet tussen zitten. Ook dan zal er een afscheidsceremonie plaatsvinden, maar op welke manier dat zal gebeuren en hoe die zal bijdragen aan de verwerking is nu moeilijk in te schatten.

Er zijn dus nog veel vragen. In de hoop op antwoorden volgen we nauwgezet het nieuws. Zullen de onderzoeksteams binnenkort en veilig de rampplek kunnen bezoeken? Komen de daar achtergebleven menselijke resten nog terug? Leren we meer over de precieze toedracht van de ramp? Op deze manier blijf je zoeken naar houvast in een uitzichtloze situatie. Je bekijkt ieder nieuwsbulletin in de hoop dat je informatie krijgt waarmee je verder kunt. Dat er schot zit in de zaak. Dat je meer te weten komt over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Over de nasleep ervan. Maar uiteindelijk blijft je achter met je verdriet omdat ze weg zijn en nooit meer terugkomen. Dat is pure ellende zonder mogelijkheid op een betere uitkomst.

De vraag die mij de afgelopen dagen het meest bezighoudt, is hoe het mogelijk is dat we in een wereld leven waarin je enerzijds vervuld van vreugde in de waterige oogjes van een pasgeboren kind kan kijken en hoe anderzijds een heel gezin, samen met honderden anderen, op onverbiddelijke wijze uit het leven kan worden gerukt. Hoe relaties, opgebouwd over lengte van decennia, binnen een fractie van een seconde kunnen worden gereduceerd tot een herinnering. Dat wij deel uitmaken van een realiteit waarin dát tot de mogelijkheden behoort, is iets waar ik niet bij kan. Dat is wat het ‘niet te bevatten’ maakt. Desondanks is het wel gebeurd. Te moeten leven met die wetenschap is ongekend wreed.

Nabestaan

Het is nu zondag. Drie dagen geleden belde mijn zusje mij op in Spanje. ‘Er is iets heel ergs gebeurd,’ bracht ze tussen de tranen door uit. Ik probeerde in mijn hoofd heel snel alle erge dingen na te gaan die er mogelijk gebeurd zouden kunnen zijn, maar wat ze me vervolgens vertelde kwam in die mentale checklist niet voorbij. Bij lange na niet.

Onze halfzus, haar man en twee kinderen zaten in een vliegtuig. Het vliegtuig was gecrasht. ‘Zijn er overlevenden?’ vroeg ik na het uitbrengen van de eerste kreten van ongeloof. ‘Nee, iedereen is dood.’

Meer kreten, meer ongeloof. Heel snel ook heel veel verdriet. ‘Dit zijn telefoontjes die mensen alleen in films krijgen,’ dacht ik. En als het niet in films gebeurt, zijn het altijd andere mensen. Mensen die je niet kent, maar met wie je dan, zo goed als dat gaat, meeleeft.Maar het was helaas geen film. Ook niet toen ze me vertelde dat het vliegtuig niet zomaar was neergestort, maar uit de lucht was geknald met een raket.

Een raket. Afgevuurd door ofwel pro-Russische separatisten, dan wel anti-separatistische Oekraïners, groeperingen die momenteel vooral uitblinken in het beschuldigen van de ander. Op tekenen van mededogen of menselijkheid heb ik ze helaas nog niet kunnen betrappen.

Datzelfde geldt voor eindverantwoordelijke Vladimir Poetin, de stille sponsor van een groep rebellen die inmiddels volledig aan zijn controle lijkt te zijn ontsnapt. Ook al heeft de premisse veel weg van een eind jaren ’80 actiefilm, waarin de Russen nog de bad guys waren, is het dat dus niet. Het is ook geen nachtmerrie, hoewel het daar op veel criteria aan voldoet (zweten, huilen, trillen van angst), want ik ben al de hele tijd wakker. Mijn halfzus en haar gezin zijn terecht gekomen in een tragedie met politieke consequenties op wereldschaal. Onbedoeld natuurlijk, want wie wil dat nou.

De Poetins, Obama’s en Merkels van de wereld handelen uit onze naam en doen dat op de voorpagina’s van onze kranten. Esther, Sergio, Elsemiek en Julian wilden gewoon op vakantie. Drie weken rondtrekken door Maleisië. Gekke beesten en imposante tempels bekijken. Puffen van de hitte, zich verwonderen over plaatselijke eetgewoontes, stilstaan bij de armoede en respect hebben voor de cultuur. Dat is ze helaas niet gegund.

De hoeveelheid nieuwsberichten uit verschillende bronnen maakt het moeilijk te weten wat we moeten geloven. Volgens Oekraïense berichtgeving zijn de lijken door de separatisten verplaatst naar koelwagons en op een trein gezet, met alle gruwelijke associaties van dien. Op de website van Russia Today is te lezen hoe de ‘World mourns MH17 crash victims as body recovery continues’. Bijgaand een foto van bloemen en knuffels, daar zogenaamd neergelegd door de rouwende plaatselijke bevolking.

De website vermeldt verder dat er vanuit Rusland al meermaals om hulp vanuit het Westen is gevraagd om onderzoek te doen en de lichamen te bergen, maar dat deze verzoeken niet zijn gehonoreerd. Andere beelden tonen hoe dronken mannen met monddoeken en bomberjacks en mitrailleurs over de rampplek banjeren, wrakstukken, bezittingen en ledematen daarbij niet ontziend. Ondertussen schijnt OVSE-medewerkers de toegang tot de rampplek te zijn ontzegd en zijn ze middels een pistoolschot gemaand rechtsomkeert te maken.

Wie is schuldig? Wat zijn de repercussies? Ik kan in ieder geval voor mijn familie spreken als ik zeg dat dat ons al niet eens meer uitmaakt. Wij willen gewoon dat dit ophoudt. Dat de lichamen, of wat daar van over is, terugkomen, zodat we afscheid kunnen nemen. Van enige genoegdoening door middel van militair of ander ingrijpen zal nooit sprake zijn.

De ochtend na het telefoontje van mijn zusje zat ik op het terras, starend naar een palmboom, in een poging iets te bevatten van wat er was gebeurd. Na enkele minuten kwam de zon op. ‘Voor mij wel,’ dacht ik toen. Nu, drie dagen later, is er van enige bevatting nog nauwelijks sprake. Het is verleidelijk om in een situatie als deze het bestaan van wat voor God dan ook te ontkennen. Er is geen lot, geen doel, geen reden. Veel mensen willen graag geloven van wel, omdat we het idee van Niets niet aankunnen. Daarvoor voelen we te veel, zijn we te bewust. Er moet Iets zijn, want waarom gebeuren dingen anders? Wat is dan het nut?

Op dit moment kan ik niet anders dan geloven in de complete willekeur. Dingen gebeuren gewoon. Ze hadden op een vlucht eerder kunnen zitten. Een vlucht later. Op een andere dag, naar een ander land. En zo zijn er ontelbaar permutaties van een situatie die elk geloof te boven gaat. Dingen gebeuren gewoon. Zonder reden. De nabestaanden huilen, maar de wereld draait door. Op de stand van zaken in de natuur heeft het geen enkel effect. Nabestaan, dat is wat we doen. Ik zie de zon opkomen en besta na zij die niet meer bestaan.

In Den Haag staat een huis vol spullen die zij nooit meer zullen gebruiken. Zulke huizen staan door heel Nederland. De kinderen verschijnen na de zomervakantie niet meer op school. De vader begint niet aan die nieuwe baan. Een heel gezin, met al haar dynamiek, is weggevaagd. En met hen 294 anderen.

Wij zijn nabestaanden van de willekeur. Onbegrijpelijke willekeur van de allerhoogste plank.

Lees het artikel op  de website van de Volkskrant

De leugen der weercijfers

Ik wil het graag geloven. Ik wil graag, wanneer Piet of weeronline zegt dat het weer voor de dag die komen gaat het cijfer 10 waard is, geloven dat dat zo is. Dat die dag, die komen gaat, het perfecte weer zal hebben. Want weer is overal. Weer is altijd en onlosmakelijk. Ieder die iets doet of leeft heeft ermee te maken. Zelfs op zij die niet leven is het van invloed. Het verschil tussen een zompig graf van de regen of een loeihete kist van de zomerzon is immers aanzienlijk. De doden zullen het niet merken, maar dat laat onverlet dat het verschil bestaat.

Weercijfer 10. Ik haalde heel soms weleens een 10 op school. Eén keer voor een Nederlands grammatica proefwerk, regelmatig voor Engels en andere taal SO’tjes. Nooit voor wiskunde. Een 10, soms met een rode cirkel eromheen, om de compleetheid van de getoetste kennis te benadrukken. Een 10 is magisch. Een 10 is volmaaktheid. Rust. Geluk. Voltooiing. Zen. Wanneer mij, en de rest van de populatie, wordt verteld dat dergelijke begrippen gebruikt kunnen worden om de weersomstandigheden van morgen te beschrijven, vult mijn hart zich met blijdschap en anticipatie.

Groot is de teleurstelling dan ook wanneer het morgen is en de daadwerkelijke weerssituatie niet overeenkomt met de belofte. De belofte van de 10. Ik had zo goed geleerd, ben meermaals overhoord, kende de woordjes perfect en toch geen 10. Een 8, misschien zelfs een 7,5. Meer zit er niet in. Wolken trekken als duvels uit dozen het land over. Bikini’s worden nat, niet van de zee, maar van onvoorziene regendruppels. Het anticiperende hart, dat zo snakt naar volmaaktheid, waarin het weer immer een essentiële rol speelt, past zich haperend aan aan de realiteit. In de benauwde, bewolkte, zonloze middag blijft de hunkering bestaan. Hunkering en teleurstelling dus. En ook een stukje frustratie, boosheid zelfs, vanwege de niet ingeloste belofte.

Ik zie Piet en weeronline samen met een regenjas onder een waterdichte parasol zitten, de weercijfers op de site naar de grillen van het moment aanpassend, in de handen wrijvend, gniffelend om het zoveelste massaal geloofde bedrog.

Jullie zijn weerhypers. Juist bij ons, Nederlanders, opgegroeid in weer en wind, is dat wreed. We willen zo graag. Wij willen zo graag in korte rok, parapluloos, jeu de boulend en huppelend door vers gemaaid gras worsten op de barbecue smijten, dat we jullie geloven. Willen geloven. En die geloofwilligheid wordt misbruikt. ’10? Echt waar? Een 10? Ik ga het zelf ook even checken. Ik hoop het! Ik wil het! JA!’ Weer een klik. Weer een euro. Zo kan ik het ook.

Een 10 krijg je niet zomaar. Je moet ervoor werken. Je moet hem verdienen. Eerlijk zijn. En jullie gooien hem te grabbel, tezamen met ons hunkerende hart.