‘Biertje afslaan is geen heldendaad’

Je komt er als marketingafdeling van een groot bedrijf tegenwoordig niet mee weg je product aan te bieden als ‘lekker’, ‘leuk’ of ‘gezellig’. De steeds beter onderwezen en bewuster wordende mens verlangt naast de gebruikelijke geneugten naar ‘duurzaam’, ‘eerlijk’ en ‘verantwoord’.

Daarom benadrukt New York Pizza op misleidende wijze dat alle ingrediënten ‘Freakin’ fresh’ zijn en adverteert McDonald’s naïef dat het vlees honderd procent rund is en de sla superknapperig. Het eerste is geen prestatie, het tweede niet waar.

Heineken gaat in zijn recentste campagne een stap verder door ons af te raden te drinken. Met de slogan ‘Wees een held, drink met mate’ probeert de bierbrouwer vooral jonge mannen ‘bewust’ te maken van de gevaren van (overmatig) alcoholgebruik. Hoe? Door een montage van straatinterviews te tonen waarin jonge vrouwen hun afkeer uitspreken van mannen die lam zijn. Ze zijn ‘te simpel’, ‘irritant’, ‘niet aantrekkelijk’ en ‘als je ‘m mee naar huis neemt heb je er toch niks aan’.

De reclame begint met de stelling ‘Mannen denken dat ze aantrekkelijk zijn als ze veel gedronken hebben’, in medium close-up in de camera uitgesproken door een zwoel kijkende blondine. Vervolgens wordt de stelling gestaafd aan uitspraken van ‘de mannen’, optredend als vertegenwoordigers van het geslacht. Zij zijn het er roerend mee eens: ‘alles wordt soepeler’, ‘je bent in een flow’, ‘grappig’ en ‘ze gaat sowieso mee naar huis’. Aan zelfvertrouwen geen tekort bij deze kerels, die net als de vrouwen allemaal in de Wester- en Marnixstraat lijken te zijn geïnterviewd.

Zou deze strategie werken? vroeg ik me af. Denken alle mannen, zoals Heineken beweert, dat ze dronken aantrekkelijker zijn of is dat een generalisering? Ik vermoed het tweede. Zijn de geïnterviewde mannen representatief of is uit tientallen gesprekken een greatest hits-compilatie van lompe soundbites samengesteld, ontdaan van nuance en toelichting? Ik vermoed wederom het tweede.

Dan de vrouwen. Na de enthousiaste kreten van de heren verschijnt de vraag ‘Maar vinden vrouwen dat ook?’ in beeld, de blondine daarachter in slow motion al nee-schuddend. Wat volgt zijn de al besproken afwijzingen van de vrouwen en de conclusie van de blondine dat het wel duidelijk is: ‘ietsje minder is beter dan iets te veel.’ Tot slot zien we de voorgenoemde heldenslogan in beeld, terwijl de blondine van ons wegloopt richting Westerkerk. Weg van de cafés en de dronken mannen, weg van de schuldbewuste mannelijke kijker, richting haar verantwoordelijke, nuchtere vriendinnen.

De reclame is suggestief, tendentieus en overhaast generaliserend, maar wat vooral jeuk oplevert, is het gebruik van het woord ‘held’ aan het eind en in de tag-on, waarin een man een biertje weigert van een aantrekkelijke barvrouw (hier de vrouw dus, tegenstrijdig met de geïnterviewden, als verleidster) en zij hem trots nakijkt als hij de bar verlaat waaraan hij in zijn eentje zat (dit is nog nooit gebeurd en zal nooit gebeuren).

Een held is een (mythische) persoon die iets buitengewoons doet. Iemand die door moed en dapperheid bereid is zichzelf op te offeren voor anderen en het grotere goed. Iemand die een biertje laat staan is geen held, zeker niet vanuit de redenering het niet te verbruien bij de vrouwtjes.

Dat Heineken vrouwen inzet om mannen te bereiken is slim, maar de uitwerking niet. De mannen worden in de 45 seconden durende reclame als eendimensionale wezens neergezet, de vrouwen als preuts (geïnterviewden), belerend (blondine), of verleidelijk (barvrouw), net hoe het Heineken uitkomt.

Maar niemand in de reclame is een held, net zoals niemand het door het zien van deze reclame zal worden.

Lees het artikel op de website van Het Parool

Open brief aan een inbreker

Beste inbreker – je naam ken ik niet, want je was niet zo attent een kaartje achter te laten – , toen ik vorige week donderdagavond thuiskwam en de eerste sporen van je daad aantrof, verheugde ik me in eerste instantie over de aanstaande plagerijen richting mijn vriendin over haar slordigheid. ‘Had je nou echt zo’n haast dat je de lichten niet kon uitdoen?’; ‘Moest je je laatje en tas op de vloer legen omdat je niet meer wist waar je de concertkaartjes had gelaten?’

Wellicht naïef, of een verschijningsvorm van hoop om het naderende besef in vaart te doen minderen. Toen ik de respectloosheid waarmee je de troep had veroorzaakt opmerkte, kwam het besef met piepende banden tot stilstand. Een hoog, gedempt geluid vanuit de richting van de slaapkamer gaf een injectie adrenaline. Zou mijn vriendin thuis zijn geweest…? Ik pakte een mes en sloop door de gang van mijn eigen huis. In de slaapkamer trof ik gelukkig slechts de inhoud van onze kledingkasten, verspreid over de vloer. De mat in de badkamer leek een voorbarig bereid kleedje voor de vrijmarkt van Koningsdag, met artikelen in de categorie ‘zelfverzorging’.

Het telefoontje naar mijn vriendin leverde een scheldkanonnade op richting jou, maar was nog meer uiting van zelfverwijt om het niet hebben dichtgedraaid van het extra slot, om het niet beter hebben verstopt van onze kostbare bezittingen. Daarna kwamen frustratie, verdriet en angst, wild door elkaar heen gehusseld.

Na een inbraak zoals jij, vermoedelijk niet alleen, hebt gepleegd, komt er politie. De dag daarna forensische recherche. Die schijnt met een zaklamp en veegt vergeefs met een klein kwastje in de hoop een vingerafdruk te vinden. Maar die vindt hij niet, want jij droeg handschoenen, zo slim was je wel. Hij treft ook geen sporen van braak aan, want jij hebt vermoedelijk ‘geflipperd’ met een pas of had een ‘bumpkey’.

We hebben, beste inbreker, dankzij jouw daad nog meer geleerd. Dat wij de afgelopen week samen met 199 andere Amsterdammers jouw slachtoffer waren. Het moet aantrekkelijk voor je zijn, daar slechts elf procent van de daders wordt gepakt. We konden je niet betrappen op heterdaad, maar hebben nog kleine hoop op de videobeelden van het hotel naast ons. De camera heb je in je haast waarschijnlijk niet opgemerkt.

Want haast had je, te zien aan de troep. Het schijnt dat jij maximaal drie minuten binnen bent. Je weet waar je moet zoeken, waar nietsvermoedende burgers hun waardevols bewaren. Ja oké, die laptop lag zo op tafel en die camera op het bureau, maar de verstopte zakjes en envelopjes vond je ook, en dat getuigt van scherp instinct of oefening. Ik vermoed een combinatie van de twee. Je weet nu precies hoe ons huis er van binnen uitziet, een ongemakkelijk idee, ook voor de buren. Kom je nog een keertje terug, of was het goed zo, op naar de volgende? Sloten worden vervangen en de waakzaamheid is verhoogd, maar we willen ook gewoon blijven leven, zonder angst. We kunnen niet elke avond onze televisie meenemen naar bed of onze deur barricaderen voor een vlugge boodschap. Nee, beste inbreker, als jij écht wilt, kom je overal binnen.

De dag na de inbraak hebben we het huis hersteld van jouw chaos, een emotionele onderneming. Wat dacht je toen je onze fotoboeken uit de kast trok en wij je zongebruind toelachten vanaf Sardinië in 2013? Het is voor ons, jouw slachtoffers in Amsterdam, moeilijk begrip op te brengen voor jouw daad. We kennen je niet, we hebben je geen toestemming gegeven, en toch was je in ons huis en pakte je ons bezit, door ons verdiend of aan ons geschonken. Dat is fundamenteel verkeerd en een diskwalificatie van jou als medemens en -burger. Wat je persoonlijke omstandigheden ook zijn, ze verlenen je niet het recht om het veilige, vertrouwde thuis van anderen te infecteren met paranoia en gemis.

Aan het einde van de avond van jouw succes vond ik in de rotzooi op de vloer een cadeau. ‘Het was een verrassing, maar maak nu maar open,’ zei mijn vriendin. Onder het papier een boek van de Israëlische schrijver Amos Oz over liefde en verraad. Om het eerste thema kracht bij te zetten omhelsde en kuste ik haar alvorens we samen zouden proberen te slapen. ‘Kostbaar’, beste inbreker, blijkt een relatief begrip.

Lees het artikel op de website van Het Parool

Streetfighter: world leader edition

Het is een plaatje met op de bovenste helft een telefonerende Obama. Hij vraagt ‘’What will you have for Thanksgiving dinner?’ Op de onderste helft van het plaatje zien we een stoïcijnse Putin, ook telefonerend, met onderaan de tekst ‘Turkey’.

Nee, een hele goede grap is het niet, maar dit soort memes vliegen je om de oren sinds Turkije van de week een Russisch gevechtsvliegtuig heeft neergehaald. De meme maakt een karikatuur van de betrokkenen en doet me denken aan het programma ‘Celebrity Deathmatch’ dat MTV vroeger uitzond, waarin gekleide beroemdheden elkaar in een boksring te lijf gingen, daarbij gebruikmakend van alle voor- en nadelen die een lijf van klei met zich meebrengen. De match-up was meestal tussen concurrenten in een bepaalde tak van entertainment (Stallone vs. Schwarzenegger, Madonna vs. Michael Jackson, Jerry Seinfeld vs. Tim Allen) en eindigde vaak pas na de totale vernietiging van één van beide.

De situatie tussen Rusland en Turkije nu doet mij vooral inbeelden hoe het zou zijn als Putin en Erdogan met elkaar op de vuist zouden gaan; twee koppige, kleine, machtswellustelingen met een hang naar geweld. Dat wordt sowieso spannend. Misschien zou het wel een goed alternatief zijn voor oorlog voeren. Churchill had Hitler binnen no-time op de mat gekregen, was op hem gaan zitten en had God Save The Queen neuriënd rondjes sigaarrook in z’n brylcreemhaar geblazen. Als Hannibal en Fabius Maximus op een olifant ‘Chicken’ hadden gespeeld zouden we nu allemaal Carthaags praten en hadden we nog nooit van een aquaduct gehoord. Geen legers, geen tanks, geen kanonnen, maar gewoon twee gasten, mano a mano, of, in het geval van Merkel, mano a merkel. Het zou veel levens besparen.

Maar ik kan nu wel stoppen met fantaseren want dit gaat nooit gebeuren. En Celebrity Deathmatch bestaat niet meer. Misschien kan ik makers van videogames op een idee brengen. Een soort Streetfighter, maar dan met wereldleiders. En dat hun special skills en wapens dan voortkomen uit wereldberoemde clichématigheden over het land dat ze leiden. Zo kan Streetfighter Merkel (vrouwen eerst) haar tegenstanders bestoken met een spervuur van bratwurst & sauerkraut. Als haar opponent verzwakt in de touwen ligt is een bierdouche genoeg om hem door zijn knieën te doen zakken. Keizer Akihito van Japan wikkelt een niet oplettende tegenstander vliegensvlug in zeewier, rolt hem door de rijst en verblindt hem met wasabi. Hollande werpt mini-croissants alsof het ninjasterren zijn en Obama zuigt voortdurend op een zo goed als lege milkshake, zijn tegenstander desoriënterend met het hinderlijke gegorgel. Putin gooit met volle kommen borsjt. De president van Peru, ene Ollanta Humala, jaagt iedereen de stuipen op het lijf met vers gegrilde cavialijkjes. Stefan Löfven van Zweden knalt met een tennisracket köttbular door de ring en als je in Charles Michels wafelmaker terechtkomt, zou je willen dat je je nooit verkiesbaar had gesteld.

Als dit een spel was zou ik het kopen. Zelfs Mark zou dan nog een kans maken met onze haring en zure bommen.

De geschiedenis van een longontsteking

Het begon met koorts, 18 dagen geleden. Geen constante koorts, maar koortsaanvallen. Opvliegers, als een vrouw in de overgang. Midden in de nacht werd ik wakker, gloeiend, zwetend, naar lucht happend, en 20 minuten later was het weer klaar. Sterker, dan had ik het koud, lag ik te rillen en draaide ik mezelf maar weer snel in een cocon van deken. Die maandag en dinsdag heb ik gewoon gewerkt en dingen gedaan. Er was wel sprake van grieperigheid, maar niets waarvan ik dacht dat het na een goede nacht slapen niet over zou zijn.

Woensdag was het mis. De door mij niet genoeg gerespecteerde ‘griep’ had zich in een wraakzuchtige bui samengebald in mijn keel en bezorgde me een algeheel gevoel van misere dat genoeg was om me de volgende dag dan toch eindelijk ziek te melden. Vrijdag voelde ik me allerminst beter. Elke uitademing klonk als een vrachtvliegtuig dat op een grindpad landt en tijdens een hoestbui leek het alsof mijn ogen á la Total Recall uit mijn kassen zouden poppen.

Na die twee dagen ziek thuis had ik een week herfstvakantie, één van de geneugten van werken in het onderwijs. ‘Meer dan genoeg tijd om beter te worden,’ dacht ik dus. Maar ik zat ernaast. Geconditioneerd door de gebruikelijke duur van een griepje (3-5 dagen), dacht ik in de loop van de week wel weer dingen te kunnen doen. Dat kon ook, maar wel zwetend, hijgend en zonder stem. Op woensdag besloot ik maar eens naar de huisarts te gaan. Deze vertelde me een verhaal over bacteriën en superbacteriën (bacteria of steel) en over ontstekingen onderin de linkerlong en dat ik bloed moest laten prikken en foto’s moest laten maken, hoewel dat tweede geen haast had. Dat liet ik dus nog maar even. Toen ik na het weekend nog steeds klonk als een speenvarken dat met zijn neus vastzit in een stofzuiger, toog ik nederig naar de röntgenkliniek. De fotograaf vroeg me wat ik had afgesproken met de huisarts.

‘Dat ik bloed zou laten prikken en een foto zou laten maken.’
‘O, want ik zie nog wel wat ontstekingen.’

Bezorgd ging ze overleggen met de radioloog (die zij dus niet was). Of ik stante pede naar de huisarts wilde fietsen voor meer info, de foto’s zouden daar binnen luttele minuten zijn. Puffend stapte ik op mijn fiets, fatalistische gedachten afwerend. Toen ik zwetend en wit als een wit overhemd bij de huisarts aankwam wist men daar niets van foto’s, had de huisarts geen plek en werd ik weer naar huis gestuurd omdat alles telefonisch zou worden afgehandeld.

‘Je bent wel erg bleek,’ stelde de mevrouw van de balie me bij het weggaan niet gerust. ‘Als je koorts krijgt, moet je meteen bellen.’

‘Ik ga dus niet per se dood,’ dacht ik. ‘Ook al zie ik er wel zo uit.’

Later die dag werd ik gebeld en bleek inderdaad toch een longontsteking te hebben. Mijn antibioticakuur werd verlengd en ik moest mezelf in acht nemen. Rust pakken. Geen gekkigheid.

We zijn nu drie dagen verder en er is weinig verbetering. Niet alleen klink ik als een stuk schuurpapier in een blender, ik heb nu over mijn hele lichaam rode vlekken als reactie op de antibiotica. Al twee weken zit ik binnen en waan ik me in een Kafkaëske situatie, maar dan met een Playstation en Netflix.

Ik ben best een huiselijk persoon. Kan me binnen prima vermaken, met mijn filmpje en mijn muziekje en mijn schrijfje. Elke kruimel belandt via het stoffer en blik direct in de vuilnisbak, de planten zijn goed bewaterd en mijn collectie vinyl krijgt een airplay waar de mp3’tjes jaloers van worden. De stoelen staan recht aan een opgeruimde tafel, er ligt geen vieze sok op de vloer en de waterkoker kookt hoeveelheden water waarmee ik eigenhandig de poolkappen het laatste zetje zou kunnen geven. Maar dit is wel lang. Dit is wel veel. Na een wandeling naar de Albert Heijn lig ik 20 minuten hijgend, kuchend en zwetend op de bank (die inmiddels remcovormige kuilen bevat). Een ritje op de fiets eindigt standaard in een hoestaanval en mijn beklimming of afdaling van een trap zou niet misstaan in IMAX. Kortademigheid, hartkloppingen, zweten, hoesten, slijm, krakende organen; ik dacht altijd dat een longontsteking een hele heftige griep was, of ‘longpijn’, maar niet dit. ‘Het kan weken tot maanden duren voor je helemaal hersteld bent,’ aldus de arts en later, ter benadrukking van de woorden, haar assistent.

Hier komt nog bij dat mijn vriendin al een week in Frankrijk is en aansluitend een weekend naar de Veluwe gaat. Ik zit dus in een sociaal isolement. Er gaan dagen voorbij dat ik geen woord zeg. Dat ik uit angst voor het verlies van mijn spraakvermogen het laatste theezakje troost met de gedachte dat het niet langer alleen in het doosje hoeft te zitten. Ik complimenteer de borden in de vaatwasser met hun schoonheid als ze gewassen zijn, zing de handdoeken toe als ik ze opvouw en lach hardop naar een pak melk als ik kwijlend een witte snor van mijn bovenlip veeg. De objecten in mijn huis zijn niet meer simpelweg dat. Ik heb me bij hen gevoegd, ben deel van het meubilair, van het op het oog statische ecosysteem van het huis. Het hout leeft, de muren ademen, de stoffen slijten, de elektriciteit reist door de kamers en ik ben voortdurend omhuld door een doek van Wifi, mijn laatste brug naar de buitenwereld.

De universele filosofische vraag ‘Wie Ben Ik?’ heb ik beantwoord door simpelweg de vraag niet meer te stellen. Ik ben de man op de bank, zittend in het naar zijn kont gevormde gat. Ik ben de besproeier van planten, de bezitter van de wc. Honger en dorst dienen zich ongestoord aan, elke natuurlijke behoefte kan onmiddellijk worden bevredigd (hoewel bepaalde behoeftes op dit moment beduidend zwakker zijn).

Ik ben de man op de bank, voor de tv. Ik lees boeken, speel spellen en kijk series. Dit is de wereld waarin ik leef, rochelend als een zombie in de riolering van een arm, Mediterraans dorp. Een zombie met rode stippen.

Cruijff

Toen het Nederlands elftal vorige week het EK misliep, dacht ik dat het Nederlandse voetbal zijn dieptepunt wel had bereikt. Ik kan me in ieder geval in mijn levenstijd geen periode voor de geest halen waarin we zo slecht waren. Nederlandse clubs doen het in Europa al jaren dramatisch en zetten die trend gestaag voort, maar het nationale team bleef meestrijden in de top, ook al roept men sinds 2006 al dat we te weinig kwaliteit hebben. Met een 2e en 3e plek op de afgelopen WK’s zijn die geluiden deels gelogenstraft. Deels, omdat we qua pure spelerskwaliteit tijdens die toernooien al niet meer bij de wereldtop hoorden, maar we door een meer defensieve speelwijze en het nodige geluk tot twee keer toe bijna wereldkampioen werden. Na het WK van 2010 was het EK een grote deceptie, met drie verloren wedstrijden in de groepsfase van het toernooi. Het EK van 2016 zal een nog grotere deceptie blijken, omdat we daar niet eens aan meedoen. Dat is te gek voor woorden, en toch is het zo.

De Nederlandse clubs boden deze week in Europa geen troost. PSV verloor woensdagavond relatief kansloos met 2-0 van Wolfsburg en in de Europa League deed men het niet veel beter. Ajax verloor in de laatste minuut van de reguliere speeltijd door een natte doorkopbal van een spits die niet zou misstaan in een betonfabriek, AZ verloor van de hekkensluiter van de Bundesliga en Groningen speelde in de laatste minuut van de extra tijd gelijk tegen een Slowaaks team, dankzij de gulle toekenning van een penalty. De Nederlandse clubs hebben dit seizoen 9 punten gehaald uit 12 Europese duels, zo vertelde Wilfred Genée met de hem typerende, schertsende ondertoon aan Johan Derksen. Derksen reageerde met de gezichtsuitdrukking die hij voor elke gelegenheid bewaart en Wim Kieft probeerde glimlachend en nonchalant uit te leggen waar het mis gaat. Ajax had een gelijkspel verdiend! AZ had een overwinning verdiend! Gelukkig haalde Groningen tenminste nog een punt. Het is allemaal van een droefmakerij waar geen waargebeurdverhaalfilm op RTL4 tegenop kan.

Maar bovenop deze misère, waarmee het Nederlandse voetbal hand in hand loopt, kwam het nieuws dat onze voetbalmessias, de man die het Nederlandse voetbal op de kaart heeft gezet, longkanker heeft. Ik heb er in het verleden weleens over nagedacht hoe het zou zijn als Johan Cruijff dood zou gaan. Die gedachtes stopte ik dan snel maar weg. De man heeft de afgelopen jaren dingen geroepen en gedaan waarvan de waarde betwijfelbaar is, maar hij is Cruijff, onze voetbalgod, één van de besten ooit, zo niet de beste. Want hoe slecht we op dit moment ook voetballen, we waren ooit heel goed en dat begon allemaal met Cruijff. De enige voetballer die zijn magie benadert is Marco van Basten, en die heeft de tragiek van een te vroeg afgebroken carrière nog mee in zijn cultvorming.

Johan Cruijff is de Mozart van het voetbal. Kleine Wolfgang zag een piano en snapte het instrument op een wezenlijk niveau. Het ding had voor hem geen geheimen. Hij zag de volledige potentie en wist van nature hoe die te benutten. Het is dat natuurlijke instinct, dat essentiële begrip dat genie definieert. Messi heeft dat, hij is een product van de natuur en daarom is hij bijzonderder dan Ronaldo, die product is van training. Bewonderenswaardig om zijn discipline, maar rationeel. Het genie is onbevattelijk en niet te emuleren. Cruijff valt in die categorie en heeft nu longkanker. Cruijff is het beste wat ons voetbal heeft voortgebracht en heeft ons beste voetbal voortgebracht. Hij is het hoogtepunt van onze voetbalgeschiedenis, iets waaraan ik me in de huidige malaise vastklamp.

Cruijff heeft veel wedstrijden gespeeld en er veel gewonnen. De belangrijkste begint nu, tegen de sterkste tegenstander die hij tot nu heeft getroffen. Het is de wedstrijd van zijn leven.

Bekijk het artikel op de website van Het Parool

Moskou blijft volharden in haar onschuld

Dus nu weten we wat we al wisten: vlucht MH17 van Malaysian Airlines is vorig jaar op 17 juli neergehaald door een BUK-raket, gemaakt door Russen, afgevuurd vanuit pro-Russisch rebellengebied, maar, want dat is speculeren, wie er op het knopje heeft gedrukt weten we niet. Vermoedelijk was dat een Russisch ex-militair, want rebellen beschikken niet over het vernuft om een dergelijk gecompliceerd wapen te bedienen.

Dit vermoeden wordt door Moskou bij voorbaat weerlegd. Sterker, het heeft zelf een presentatie in elkaar gedraaid waaruit moet blijken dat Oekraïners de raket hebben afgevuurd, inclusief de lanceerlocatie, waarvan al enkele dagen foto’s op internet circuleren. Moskou blijft volharden in haar onschuld, blijft ontkennen dat er van enige betrokkenheid bij de ramp sprake is geweest.

Mogelijke daders – mogelijke, alsof de kans bestaat dat de raket zichzelf heeft afgevuurd – worden dus NIET genoemd in het rapport. Zij zullen eventueel pas in de loop van 2016 worden aangewezen door een internationaal team van openbaar aanklagers en juristen, aldus de berichtgeving in het nieuws.

Mocht u in mijn schrijven een cynische ondertoon ontdekken, dan zit u er niet ver naast. Ik heb geprobeerd het te onderdrukken, om de politieke centrifuge waarin ‘MH17’ zich nu al ruim een jaar bevindt enigszins op afstand te houden. Om me te concentreren op familie, op de emotionele verwerking en niet op de manipulatieve en speculatieve teksten van non-personen als respectievelijk ‘Moskou’ of ‘De Veiligheidsraad’. Maar dat is moeilijk. Want het knaagt. En het zweert. En het steekt.

Een korte terugblik naar die surreële dag stuurt huiveringwekkende beelden door mijn synapsen. Scheuten van verdriet, onbegrip, ongeloof, frustratie en blinde woede worstelen zich naar het front van mijn besef. De onzekerheid, nee, dat zeg ik verkeerd: het politieke gesteggel over de schuldvraag waar wij allang een antwoord op hebben, sleept zich voort in een spel van vingerwijzen en ontkenning waar kleuters op een schoolplein een puntje aan zouden kunnen zuigen. Sterker, neefjes en nichtjes van mij zíjn kleuters, en zelfs zij weten dat waarover hele naties zich nu van de domme houden.

Het cynisme is er dus ingeslopen, ik kan er niets aan doen. De reactie van ‘Moskou’ op het rapport werkt het alleen maar verder in de hand. De Russen dachten dat de presentatie van het Nederlandse rapport om 10:00u ’s ochtends zou zijn en zouden die van henzelf een uur eerder doen, om 9:00u. Vermoedelijk om het eigen rapport van meer legitimiteit te voorzien en niet slechts te presenteren als een reactie op dat van ons. Toen bleek dat het rapport hier pas ’s middags wordt gepresenteerd kon een Russische persvoorlichter een glimlach niet onderdrukken.

Volgend jaar zal een internationaal team onderzoekers dus ‘mogelijke daders’ aanwijzen. ‘En dan?’ is mijn eerste gedachte. Maakt dat iets uit? Zal ‘Moskou’, de hoofdstad van negatie, de schuldigen dan zomaar uitleveren? Werkt dat überhaupt zo? Zullen zij tegen die tijd niet weer een Powerpoint klaar hebben liggen waarin het minutieuze onderzoek van de internationale onderzoekers wordt tegengesproken? Uiteraard niet voordat er een foto van de vermeende, Oekraïense dader is rondgemaild, zodat de nabestaanden eindelijk een gezicht hebben als antwoord op de vraag wie hun zoons, dochters, ouders en vrienden heeft vermoord.

Veel vragen. Maar de vraag die zich onder de stroom cynisme aandient is er meer één gevoed door frustratie en oprechte verwondering: kan ‘Moskou’ hiermee wegkomen? Wat zijn de juridische consequenties van dit rapport en van de bevindingen dat het internationale team onderzoekers volgend jaar (wellicht) uit de doeken zal doen? Ik merk dat de vraag me opwindt. Dat ik graag een antwoord wil, het liefst nu. Maar ik besef tegelijkertijd dat dat er niet zal komen. En volgend jaar waarschijnlijk ook niet. En als het al komt, is het een antwoord dat nooit bevredigend zal zijn.

Lees het artikel op de website van de Volkskrant

Wim Kok

Diederik Samsom. Ik heb nu minder moeite met die naam dan eerst. Eerst vond ik het heel vervelend dat zijn naam op een –m eindigt. Niet dat een –n beter was geweest. Dan was de associatie met een witte, Vlaamse, tv-hondpop en diens knorrige baasje Gert immers voortdurend en snel gemaakt. Of met Simson, de Filistijnenbeukende Nazireeër met de krachtverlenende haardos. Dus om verwarring te voorkomen is die –m maar goed, hoewel hij me wel irriteert.

Bij Mark Rutte heb ik dat minder. Je zou in zijn geval kunnen pleiten voor een –n, maar die mis ik niet. Er is natuurlijk een Fred Rutten, die dus wel een –n heeft, maar ik weet niet of we daar nou blij van worden. De charismaloze sliscoach heeft nog nooit echt iets gewonnen en dat kun je van onze premier niet zeggen.

Laatst leende Andere Tijden zich voor een documentaire over Wim Kok. Topnaam, niks meer aan doen. Maar vooral die man was goed. Een heuse Vader des Vaderlands. Een man met autoriteit en statuur. Een man die was wie hij was. Geen manipulator, geen poppenspeler of acteur, maar een man. Wim Kok. Hij was integer, oprecht. En dat is precies het gevoel dat ik nu al ruim een decennium mis bij onze politici. Dat iemand echt is en geen marionetten bespeelt.

Met die oude, toegegeven, wat stijve garde (De Koks, Dijkstals en Melkerts) werd in 2002 genadeloos afgerekend. En dat nog wel na jaren van ongekende economische en maatschappelijke voorspoed. Ook internationaal werden we serieus genomen. Kok was regelmatig te gast bij Blair en Clinton – of andersom – en als zij dan over hem spraken deden ze dat met veel respect. Hij had een natuurlijk overwicht en dat hebben de premiers na hem niet gehad. Ik weet nog wel dat Balkenende bij Bush op bezoek kwam. Die zag eruit alsof hij voor het eerst een borst mocht vasthouden, met Jaap de Hoop in zijn oor fluisterend hoe het slotje van de beha los te krijgen.

Rutte komt weleens bij Cameron over de vloer. Dat schijnen geestverwanten te zijn. Bij beiden zou ik niet aankloppen voor vaderlijk advies. Bij Wim Kok wel. Aan Wim Kok had ik met een gerust hart verteld over mijn angsten. Over mijn nemeses op het schoolplein. Over mijn heimwee en verliefdheid. Op zijn schoot, zoals ik dat bij mijn eigen opa nooit deed.

Wim Kok is nostalgie. Ik associeer hem niet met een nephond of een mislukte voetbaltrainer, maar met de suikerspin van de jaren ‘90 waarin ik en mijn generatiegenoten opgroeiden. Een tijd van westerse hegemonie, ongekende voorspoed en gepolijste popmuziek. Enkele aanslagen, moorden en een crisis later bleek het inderdaad een suikerspin te zijn. En suiker is slecht voor je.

De economie herstelt. Volgens Dijsselbloem heeft Nederland zich ontworstelt aan de crisis. Pim en Theo zijn al meer dan tien jaar dood. De Twin Towers figureren nog slechts in tussenstukjes van herhalingen van Friends. Nu hebben we Rutte en Samsom. Samson. Simson. Samsom! Vroeger hadden we Kok. Wim Kok, met zijn weelderige, grijze haardos. Ik mis hem.

Y’all

De haven van Crescent City. Een beetje een matigachtig stadje in het noorden van Californië. Ik kijk uit over een baai, maar vooral over (of onder) de dikke konten van een Amerikaans gezin. De moeder heeft een figuur als een peer, maar dan wel een hele dikke peer. Een dikke, waggelende peer met een roze t-shirt aan. Haar man is klein, net als zij. Hij is minder dik, maar nog steeds dik genoeg om als ‘te dik’ aangemerkt te worden. De oudste dochter, of zus, of nicht – het is hier soms lastig om de familieverbanden te duiden – is nog niet dik, maar wordt dat wel. Dat zie je aan de nu nog niet zichtbare contouren van haar uitdij. Het kleinste kind, van wie het ook is, is dun, zoals kleine kinderen dat plegen te zijn. ‘Geniet ervan,’ wil ik zeggen, maar ze spreekt geen Nederlands.

Een ouder stel lost het gezin af bij het uitkijkpunt, waar een gemechaniseerde stem na inworp van dollars nu voor de vijfde keer vertelt over de tsunami’s die deze stad geteisterd hebben en wat je moet doen als de grond begint te trillen. Het uitgebreide verhaal komt neer op ‘Get the fuck out.’

De man en vrouw houden elkaar tijdens het lopen vast om niet om te vallen. Er staat hier een straffe wind, waarvan zij veel vangen. Wegwaaien zullen ze vermoedelijk niet, daar ze de gecombineerde massa hebben van de historische vuurtoren die het al decennia niet meer doet, maar er, tsunami’s ten spijt, nog wel staat.

Vanochtend haalden we bij de plaatselijke Walmart thee. Die winkel is 24 uur per dag open en dat is het personeel aan te zien. Ons luchtbed moest geruild, want het liep vannacht langzaam leeg. Het initiële hangmatgevoel was best aangenaam. Wakker worden op de koude, harde, met takken en stenen bezaaide bosgrond niet. Dat naast onze tent twee families white trash verwikkeld waren in een competitief potje rochelen, schreeuwen en blaffen bracht nauwelijks verlichting.

Maar vanochtend dus, haalden we na een kapotte nacht een welverdiend kopje meeneemthee. ‘Kopje’ in deze dus een kartonnen beker.

‘Where y’all from?’ vroeg het meisje van de Java Hut.
‘Holland,’ antwoordde ik. ‘Amsterdam,’ voegde ik er voor de zekerheid aan toe.
‘Oh, where’s that at?’ bevroeg ze mijn antwoord met een blik die buiten de theezetterij weinig capaciteiten verried.
‘It’s in Europe.’
Ze bleef stil.
‘Next to Germany.’
Nu maakte ze geluid.
‘Oh wow, what y’all doin’ in Crescent City?’ vroeg ze op een oprecht verbaasde en gevleide toon.
‘We’ve been asking ourselves that question.’

Veel mensen zijn hier fucking dik en weten niets van de wereld. ‘Wereld’ als in: alles buiten de eigen staat. Maar veel van die mensen, en anderen, zijn ook vriendelijk. En behulpzaam. En ondernemend. En het land is prachtig, het mooiste zelfs dat ik tot nu toe heb gezien. We maken een fantastische reis, hebben een niet lekkend luchtbed en zijn gewaarschuwd voor tsunami’s. Wil een mens nog meer? Een liter kokendhete thee in een kartonnen beker misschien? Hebben we ook. We hebben alles.