Eiersalade

‘Er is ook nog eiersalade. Eet je geen eiersalade? Dat vind ik nou zonde. En je vader ziet dat ook niet staan… Dat kan ik dus weggooien. Zonde vind ik dat.’

‘Ik eet het later of morgen. Je hoeft het toch niet nu al weg te gooien? Neem het anders zelf.’

(…)

‘Of vind je het niet lekker?’

‘Ik vind dat er teveel kerrie in zit. Ik hou niet zo van kerrie.’

Twee minuten later, terwijl ze een cracker met eiersalade eet.

‘Vind je het lekker?’

*Trekt een moeilijk gezicht*

‘Teveel kerrie?’

‘Het is een beetje waterig.’

‘Dat komt doordat het in de koelkast heeft gestaan. Je moet gewoon even roeren. En zoveel kerrie zit er nou ook weer niet in.’

‘Nee, op een toastje is het wel lekker. Ja, op een toastje is het heel lekker. O, lekker hoor.’

‘…’

Mechanically recovered meat

In de wachtkamer zit een man met diepe wallen en gele tanden. Hij draagt kleren die het midden houden tussen casual en sportief: een oud, nylon trainingsjasje boven een afgedragen camouflagebroek met zakken aan de zijkant. In de zakken zitten ook echt dingen, waardoor ze als twee overvolle waterballonnen langs zijn knieën hangen. Onder de broek draagt hij stevige boots, die meer kilometers lijken te hebben afgelegd dan Haile Gebrselassie.

De man is overal op voorbereid.

Tegenover hem zit een donkere vrouw van middelbare leeftijd. Zij uit door kreten als ‘Eeeecht?’, ‘Ongelooflijk!’ en ‘Dat meen je niet!’ haar verbazing over de dingen die hij haar vertelt.

‘Alle resten, alles wat overblijft als ze alle ‘goede’ delen eraf hebben gehaald, de botjes, vet, merg, wordt helemaal kapot gehakt en dan door een zeef geperst. Daarna worden er kleur- en smaakstoffen aan toegevoegd.’
– ‘Eeeecht?’
‘Ja. Je denkt dus dat je vlees eet, maar dat is het niet.’
– ‘En waar zit dat dan in?’
‘Nou, knakworsten bijvoorbeeld. Mechanically recovered meat noemen ze dat. Dat is helemaal geen vlees.’
– ‘Dat meen je niet!’
‘Ik ben dus gestopt met het eten van dat soort dingen. Eet eigenlijk alleen nog maar rauw, onverwerkt voedsel.’
– ‘Ongelooflijk! Je gaat wel nadenken hoor. Ik durf straks niks meer te eten!’

De man gaat verder.

‘Wat dacht je van vis? Weet je hoeveel kwik er in vis zit? Al die vissen in de buurt van Fukushima bevatten tien keer zoveel kwik als toegestaan.
– ‘Dat kan je dus ook niet meer eten!’
‘En kip. Een plofkip is 2,5 keer zo groot als een normale. Denk daar maar eens over na.
– ‘Dat weet ik! Dat had ik gezien bij Zembla. Echt ongelooflijk!’

Een tweede vrouw, later de wachtkamer binnengekomen, mengt zich met Amsterdamse tongval in het gesprek.

‘Nou, ik vind het heerlijk hoor, af en toe een broodje shoarma. Frikedelletje speciaal. Heerlek. Gisteren met me dochter nog van zitten smullen. Je ken er wel zo over gaan lopen nadenken, maar dan vreet je straks niks meer.’

De man kijkt even naar de vrouw en haalt vervolgens bijna onzichtbaar zijn schouders op. Hij lijkt te willen zeggen ‘Je moet het zelf weten’, maar haalt in plaats daarvan een pak shag uit een van de zijzakken van zijn broek en staat op. Hij loopt naar buiten en de donkere vrouw volgt hem als een toegewijd sektelid.

Buiten is het fijn. Buiten is frisse lucht. En je mag er roken.

Het spinnewiel

‘Niet te hoog, niet te hoog laten vliegen die parkieten. Geef ze wat ruimte, zo ja, juist ja, zoooo, aaahhhh…’

Bram begaf zich weer naar het spinnewiel. Het was allemaal leuk en aardig, Toms obsessie met de bont kleur geschakeerde uitheemse vogels, maar er moest natuurlijk ook gewoon gespind worden.

Dergelijke zonneklaarheden waren voor Tom niet altijd even evident. Het flagrante bezat voor hem veelal diepgewortelde mysteries. Met andere woorden: wat voor anderen zo klaar als een klontje was, moest niet zelden in primaire kleuren en met dikke stift uitgetekend worden voor Tomás di Portofino (een achternaam die nogal eens voor verwarring zorgde, daar Tomas geadopteerd was door een geëmigreerd Italiaans bakkersstel, gevlucht voor de verhulde dictatuur van Silvio Berlusconi. Zij voelden zich bovendien van meet af aan meer thuis op de door nuchterheid gekenmerkte Hollandse vlaktes dan tussen de vaak hysterische, door emoties als trots en respect gedomineerde heuvels van Arezzo. Dit gezegd hebbende moet niet onderschat worden in welke mate zij het door henzelf afgewezen temperament in een onzichtbaar rugzakje met zich mee hadden gebracht, iets waar Tomas – en vooral zijn omgeving – dagelijks de gevolgen van ondervond).

Bram probeerde zich ondanks de talloze afleidingen te concentreren op zijn werkje. Een huzarenstukje wat op de regionale markten gretig afname vond, ook al begreep men nauwelijks hoe deze uit de kluiten gewassen stadsjongen met zijn kolenschoppen het ruwe wol tot zulk fijn draad wist te verwerken. Het gegeven dat hij ondertussen een gepassioneerde relatie onderhield met een quasi-Italiaanse parkietenhouder, die hem voor de buitenwereld toch vooral leek te beletten in zijn schone spinkunsten, was een nog groter vraagstuk waarop nimmer een zinnig antwoord kwam.

Maar wellicht is het nodeloos sommige vragen te stellen. Wellicht zijn sommige zaken gewoon goed zoals ze zijn, werkend op een geheel eigenaardig (als in: van eigen aard) mechanisme dat onbevraagd zijn werk dient te doen, zoals het spinnewiel dat doet onder leiding van Bram, dag in dag uit, nu al jaren achtereen.

Hoe dan ook, het waren mooie beesten die parkieten, los van de enorme herrie die ze maakten. Maar dat is nu eenmaal wat parkieten doen.

Telemono

‘Bwahblabwahbla (…) Bwha(…) Blawabla (…) Jahhh (…) Jah (…) Ja ik ben dus bij de fysio geweest (…) Ja vanwege m’n rug (…) Ja ik had zo’n last toch? (…) Ja precies (…) Ja, maar anyway, ik dus naar de fysio, want ik bleef maar last houden en het ging maar niet weg, dus ik daarheen en nu blijkt dat ik een loose body part heb (…) Loose (…) Loose (…) LOOSE! (…) Ja precies, het zit los, wat ik al dacht (…) Ja een los onderdeel (…) Ja net zoals bij een auto ja (…) Nee het rinkelt niet (…) Nee het trilt niet mee als m’n telefoon gaat (…) Een monteur? Haha, leuk hoor, nee dan ga je dus naar de fysio, als mens zeg maar (…) Een los lichaamsdeel, geen moer of bout of zoiets (…) Ja hallo (…) Ja dahag (…) Ja je bent zelf een kapotte brommer (…) Mijn moeder wat? (…) Ja dahagg (…) Ja oké, nou, whatever, maar volgende week moet ik dus naar de arts (…) Ja weet ik niet, ik heb allemaal oefeningen gekregen (…) Oefeningen (…) OEFENINGEN! (…) Ja, om te oefenen zeg maar (…) Wat die gaat doen? Ja het vastzetten? Ik weet niet, het zit natuurlijk loose en dat hoort niet (…) Nee (…) Nee precies (…) Uhu (…) Maar heb jij dit weekend nog iets leuks gedaan? (…) Niet! (…) Niet! (…) Echt? Oh my Gawd! (…) Uhu (…) Uhu (…) Nee precies (…) Oké en toen? (…) Uhu (…) Uhu (…) Uhwuhh (…) Uwhuhuwhuuee (…) Whuuuuuwwzzzghfhfffffttrttt (…)’

(W)aard(eloos)appel

‘Ik ben geen zielige aardappel!’ schreeuwde de wanhopige knol.

Maar dat was hij natuurlijk wél. De aardappel had van nature een minderwaardigheidscomplex, ingegeven door het lompe uiterlijk en de ondergrondse leefstijl. De aardappel was niet ‘underground’ op de hippe en coole manier, maar simpelweg een onooglijk, kleurloos schepsel, slechts populair als in stukken gehakte, of in schijven gesneden en gefrituurde friet- of chipsvorm.

Het ‘succes’ van Mr. Potato Head had het aanzien van de tot de nachtschadefamilie behorende plant bovendien geen goed gedaan. Het gegeven van een plastic, aardappelvormig hoofd, wat slechts door het met nepsnorren, -ogen, -brillen, -hoedjes, -armen en voetjes te beplakken enige onderhoudende waarde verkreeg, zei onbedoeld veel over de intrinsieke ordinairiteit van deze stam van bedektzadigen.

Het hielp ook niet mee dat andere nachtschadefamilieleden, zoals de tomaat, paprika en tabak, wijdverspreide faam hadden vergaard en waarachtig tot symbolen van naties waren uitgegroeid. Om dan ook nog eens vernoemd te zijn naar de vrolijke, meest populaire vrucht, geassocieerd met sap en gezegden en Willem Tell, was misschien nog wel de zwaarste van alle molenstenen die om de niet bestaande nek van de solenum tuberosum hingen.

De knol wist al deze dingen, en meer. ‘Ik ben écht geen zielige aardappel!’ exclameerde hij nogmaals, tegen beter weten in. Maar er was niemand die naar hem luisterde, geen toehoorders of publiek. En Van Gogh was al veel te lang dood. Bovendien, zou hij, had hij dit meelijwekkende tafereel van dichtbij en met eigen ogen aanschouwd, serieus overwogen hebben om in zijn volgende schilderij nógmaals een hoofdrol weg te leggen voor de aardappel? Op een gegeven moment is het natuurlijk gewoon klaar. Dat was het eigenlijk allang.

Ach, we zullen het nooit weten, want hij is dood. En dat is misschien maar goed ook.

Kees

Het is een oude man. Hij staat met veel moeite op en neemt plaats achter een apparaat voor het trainen van de biceps. Hij pakt de handvatten beet en begint met de oefening. Hij puft. Hij blaast. Hij pauzeert. Tijdens zijn pauze kijkt hij wat om zich heen. Hij observeert kort een jonge vrouw op de crosstrainer. Haar haar en borsten wiegen mee op het ritme van haar bewegingen. Hij volgt met zijn ogen een van de personal trainers; een kale, vierkante boomstam die in zijn jonge jaren niet vies was van anabolen.

Hij begint aan een tweede set. Zijn rimpels en levervlekken verraden een doorleefd leven. Hij zit daar, in een rode polo en ouderwetse boksschoenen, en traint. Dat doet hij nog wel, maar de meeste dingen hoeven voor hem niet meer. Hij vindt het allemaal wel prima zo.

Een tweede man, 30 jaar jonger dan hij, tikt hem op de schouder. ‘Hé Kees!’
Kees draait zich om. ‘Heeej, ouwe pikkebaas.’

‘Lekker hè, dat sporten?’
‘Zeker lekker, jaahh, dat blijft lekker.’

De minder oude man kijkt Kees met een guitige blik aan.

‘Hé, ik was laatst op een partij in het Scheepvaartmuseum. Ellen was daar. Ken je die nog?’
‘Wie?’
‘Ellen.’
‘Wacht, ik kom effe naar je toe, ik heb nog maar 50%.’

Kees staat op en komt gebogen naast zijn kennis staan, zijn hand functionerend als uitbreiding van zijn oorschelp.

‘Ellen!’
‘O ja, ja, die ken ik wel. Ongelooflijk lekker wijf was dat.’
‘Ja?’
‘Jahaahh, die had zo’n mondje.’

Kees tuit zijn lippen, voor zover hij die heeft.

‘O ja joh?’
‘Jahaahh, en ze kon nooit kinderen krijgen, maar toen had ze een nieuwe vent en toen lukte het wel. Die had het goeie gaatje gevonden hoor! Jahaahh.’

Kees’ kennis lacht.

‘Ja zij was altijd op mij. Jaahh, dat idee had ik, zij vond mij wel wat.’
‘O ja joh?’
‘Jahaahh, ja goddomme wat een lekker wijf was dat zeg. Tering.’
‘Ja zeg? Nou Kees, ik ga d’r weer vandoor.’
‘Iiiiis goed. Hoihoi.’

Kees neemt weer plaats achter het apparaat en begint te zingen.

‘Ooohh Ellen, zorg je wel goed voor je poesje? Ooohh lieve Ellen, maak je je poesje goed schoon…’

Yup, Kees vindt het allemaal wel prima zo.

Waarom de wereld verging (met her en der cynisch commentaar)

Eigenlijk hadden we het allang kunnen zien aankomen. Eigenlijk was het totaal geen verrassing. Het was dan ook al aangekondigd door een aan de eigen Apocalyps bezweken indianenstam (maar laten we eerlijk zijn, wie geloofde dat nou echt?).

We hadden het kunnen zien aankomen. Misschien wel moeten. We hadden er immers volop gelegenheid voor.

Bijvoorbeeld toen een minderjarige, hermafrodiete popster ziek van uitputting het podium onder zijn danslaarsjes onderkotste.

Of toen er om 4 uur ’s nachts bijstandmoeders met kinderwagens in de rij stonden voor de nieuwe iPhone.

Of die keer dat een klein negerjongetje werd gebruikt als inzet van een nationaal debat over immigratie en het bijna heilig verklaarde Nederlands staatsburgerschap.

Of die keer dat tientallen ouders in Amsterdam een beschadigd kind terugkregen omdat iemand genaamd M. (niet die van James Bond) gewoon het een en ander voelde (wat hij zelf ook niet handig vindt, maar ja hij voelde het nou eenmaal) waardoor een heleboel andere mensen nu ook van alles voelen en hij maar beter voor altijd verstoppertje kan spelen.

Of o ja! Die ene keer dat een Somalisch meisje van 13 werd gestenigd omdat ze was verkracht door een groep soldaten (DOM!).

Of die keer dat een naakte man op een snelweg in Florida het gezicht van een dakloze opat (moet je maar geen dakloos gezicht hebben!).

Of die keer dat Amerikaanse soldaten over een hoopje Afghaanse lijken pisten (moet je maar geen Afghaans lijk zijn!).

Of die ene keer dat Oostenrijkse Fritzl zijn dochter 24 jaar gevangen hield in een kelder en haar aan de lopende band bezwangerde (moet je maar geen incestueuze vader met een kelder hebben!).

Of die keer dat laatst een grensrechter bij een amateurwedstrijd door twee pubers werd doodgeschopt (moet je maar beter vlaggen!).

Of die keer dat afgelopen vrijdag op een basisschool in Newton (niet die van de zwaartekracht) twintig kinderen kapot werden geknald (moet je maar kogels kunnen ontwijken à la Neo!).

Of die keer dat Michael Jackson.

Of die keer dat Willem Holleeder op tv.

Of al die mensen al die keren bij Jerry Springer.

Of die talentenjachten.

Reality shows.

Joran van der Sloot.

Britney Spears.

Scientology.

Anders Breivik.

Fox News.

Frikadellen.

Badr Hari.

Bernie Madoff.

Kebab.

Two girls and a cup.

Nee, eigenlijk was het helemaal niet zo gek dat de wereld op 21 december 2012 verging.

Vol verwachting klopt zijn hart

Het is Sinterklaasavond. Balthasar zit alleen in een rommelige kamer op de rand van zijn bed. Tegenover hem staat een lege stoel. Hij heeft tussen de stoel en het bed wat rotzooi opzij geschoven om plaats te maken voor twee surprises. De ene is een Buffy the Vampire Slayer van papier-mâché en de andere de helm van Iron Man, gemaakt van een bloempot en aluminiumfolie.

Balthasar doorbreekt met een krakerige stem de stilte.

‘Ik eerst? Nee, jij mag eerst. Ik? Vooruit.’

Hij pakt de helm voorzichtig op. ‘Oe, zwaar!’ grinnikt hij.

Er zit een gedicht op geplakt. Hij haalt het eraf en leest het voor. Als hij klaar is, maakt hij de helm open.

‘Spannend hoor!’

In de helm zit een cadeautje. Hij pakt het uit. Het is de DVD box set van Buffy the Vampire Slayer.

‘Hé wat toevallig! Bedankt! Ok, nu jij.’

Balthasar staat op van de bedrand en gaat op de stoel tegenover hem zitten.

‘Nou, ik ben benieuwd! De surprise ziet er in ieder geval fantastisch uit.’

Hij verplaatst zich snel weer naar het bed en haalt zijn schouders wat verlegen op. ‘Ach…’

Hij staat op en neemt weer plaats op de stoel. Ook op Buffy zit een gedicht. Hij vouwt het open, neemt een diepe teug adem, heft zijn armen ten hemel en laat ze met grote kracht op de surprise neerdalen. Het hoofd van Buffy breekt open. Hij begint hevig kreunend op de rest van het papier-maché lichaam in te slaan. Na de pop zijn de cadeautjes aan de beurt. Stukken chocola en sieraden vliegen door de kamer. De vulling van een knuffelkonijntje regent naar beneden.

Balthasar slaat, met het schuim in zijn mondhoeken, de surprise aan gort. Hij slaat zo hard dat hij zijn eigen gezicht een paar keer raakt. Als er niets over is dan een zilverbruine papier- en chocoladebrij, stopt hij.

Met een zwetend voorhoofd en bebloede knokkels zet hij een dankbare lach op.

‘Wat leuk, dat had je echt niet hoeven doen.’

Hij staat moeizaam op en neemt weer plaats op de rand van het bed. Met een knipoog maakt hij een wegwerpgebaar en spuugt wat bloed.

‘Heb ik ook niet gedaan. Dat was Sinterklaas.’

Hij staat ten laatsten male op, gaat weer op de stoel zitten en knikt liefdevol naar de leegte boven het bed.

Buiten begint het zachtjes te sneeuwen. Het is natte sneeuw, die niet lang zal blijven liggen.