Walvisgehuil

IJslanders zijn een trots, traditierijk volk. Het is ook een paardenras, maar dat terzijde. Een oud-klasgenoot, met wie ik inmiddels geen contact meer heb, wist na een vakantie te vertellen dat het land gekenmerkt wordt door indrukwekkende natuur en een belezen bevolking. ‘Iedereen zit daar de hele dag in de bibliotheek omdat er geen fuck te doen is,’ aldus de klasgenoot. Mij spreekt het land vooral tot de verbeelding door de muziek van Björk, Sigur Rós en in mindere mate múm. Tijdens het luisteren naar Svefn-g-englar doen de uithalen van Jónsi’s strijkstok op zijn elektrische gitaar me altijd verbeelden hoe het land eruit ziet. ‘Zoals de muziek,’ bedenk ik dan, zintuiglijke functies met elkaar vermengend.

Iets anders waarmee ik het typerende geluid van de band associeer, is het gezang van walvissen; een bedreigde diersoort waarop door nog slechts drie landen in de wereld wordt gejaagd. Eén van die landen is het zojuist door mij tot bakermat van vooruitstrevende popmuziek, intellectuelen en epische landschappen gebombardeerde IJsland.

Volledig in strijd met dit idyllische CV kopte een artikel op deze website eergisteren met ‘IJsland opent walvisseizoen’. Ondanks smeekbedes van de gehele internationale gemeenschap behalve Noorwegen (doen het ook) en Japan (eten het op) weigeren de trotse IJslanders hun eeuwenoude traditie in de ban te doen.

In een poging het rijzende vermoeden dat de IJslandse trots meer neigt naar koppigheid en paradoxale barbaarsheid te staven aan de realiteit, stuit ik op een bericht op een andere nieuwssite van een paar maanden geleden. Hierin wordt beschreven hoe de IJslandse taalcommissie de respectievelijke voornamen Jerry en Baltazar afkeurde omdat niemand op het eiland zo heet en de ‘z’ in het IJslands niet meer bestaat. De letter is uitgestorven, een concept wat voor IJslanders moeilijk vertaalbaar lijkt naar dieren.

Volgens het artikel zijn IJslanders compleet intolerant (koppig) als het om leenwoorden gaat. Zo heet een smartphone een snjall-simí, wat letterlijk ‘bekwame draad’ betekent. Maar deze trots (koppigheid) kan in tijden van nood kennelijk zonder veel moeite in de geiser worden geparkeerd. IJsland is, zoals u zich wellicht kunt herinneren, aan het begin van de immer voortwoekerende crisis praktisch failliet gegaan. In een poging meer toeristen (geld) naar het land te lokken, heeft de plaatselijke VVV vorig jaar een wedstrijd uitgeschreven waarin bezoekers een nieuwe naam voor de eilandstaat konden bedenken. Geen van de inzendingen, waaronder Land-of-endless-sky-land, Niceland en MagnifICEntland, was in de ogen van de commissie krachtig genoeg om het toch wat kil aandoende ‘IJsland’ van de troon te stoten.

Van een land waar taalcommissies kunnen bepalen dat de naam die twee vulkaantrotserende, hoogontwikkelde ouders voor hun kind hebben bedacht niet IJslands genoeg is, terwijl het toeristenbureau de eeuwenoude staatsnaam zonder pardon bijna aan een paar lamme Britten verkoopt, kun je nauwelijks verwachten dat men níet op walvissen jaagt. De walvissen kunnen immers, net als een nieuwe hippe naam, geld opleveren. Alles om het bezoedelde economische blazoen wat op te poetsen.

Heel IJsland telt nog precies één walvisvaarder, genaamd Kristján Loftsson. Deze man vaart volgens Biodiversiteitsorganisatie Pro Wildlife slechts nog uit om zijn quota van 184 vinvissen te halen. De Japanse koelhuizen puilen inmiddels uit van de walvis en verwerken de overschotten tot hondenvoer. Men is verzadigd van walvis. Maar Kristján, zoon van een loft, gelooft het als enige in de wereld niet. Koppig.

De nieuwe regering van IJsland heeft aangegeven niet te zullen stoppen met de walvisvaart, omdat het deel uitmaakt van de traditie van het land, hoe dat land in de toekomst ook mag heten. De jacht zal de komende jaren eerder uitgebreid worden. Daar zal geen Jerry of Baltazar iets aan kunnen veranderen.

Kristján is inmiddels weer uitgevaren. En wat doe ik? Lekker NIET luisteren naar één van mijn lievelingsbands, omdat het geluid van Jónsi’s strijkstok me niet langer doet denken aan walvisgezang, maar aan walvisgehuil.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Oh my gully

We hebben al een tijdje niets meer gehoord van ons nieuwsgierige wagentje op Mars. Is het kapot? Is de benzine op? Heeft het een lekke band? Is het erachter gekomen dat Mars eigenlijk toch gewoon een hele, hele saaie, veel minder rode en veel minder Verhoeven-esque planeet is dan we hadden gedacht? Een planeet die uit niet meer bestaat dan stof en net iets andersoortig stof en dan nog een derde soort stof die net ietsje anders zou kunnen zijn, maar dat wellicht helemaal niet is omdat het allemaal stof is en tja, stof best veel op ander stof lijkt?

Verschillende buitenlandse media meldden van de week dat Nasa’s Mars Reconnaissance Orbiter, een soort om Mars rondvliegende robotfotograaf (dat is een bijstelling; ik ben immers bijlesdocent Nederlands), beelden van duinen naar de aarde heeft gewhatsappt waarop lange dunne ‘gullies’ (groeven) te zien zijn die weleens gevormd zouden kunnen zijn geweest door blokken droog ijs. Voorbijgaand aan de vraag of dat ook maar iets uitmaakt voor wie of wat dan ook is een groep wetenschappers in Ameeriekaa volledig wappie van de opwinding aan het experimenteren geslagen. Volgens Serina Diniega, wetenschapper bij NASA’s Jet Propulsion Laboratory en hoofdauteur van de publicatie in het ruimteblad Icarus (weer een bijstelling), lijken de gullies niet op gullies op aarde of op andere gullies die op Mars gevonden zijn. Droge blokken ijs bestaan niet eens op aarde, behalve als je ze koopt, bijvoorbeeld uit het vriesvak van de supermarkt. Volledig in strijd met deze bevindingen zijn de wetenschappers bij wijze van vergelijking dergelijke blokken ijs van duinen in Utah en Californië gaan afduwen om te zien of ze ook zulke gullies konden maken.

Aan de hand van de bij voorbaat al compleet nutteloze uitkomsten van het experiment suggereerden de wetenschappers dat de ijsblokken op Mars zich eventueel wellicht op een vergelijkbare manier zouden kunnen gedragen als die op aarde, maar dan wel gedurende de warme, vroege lente op Mars; een tijd die zich vermoedelijk uitstekend leent voor ijsglijerij. Met de temperatuur- en drukverschillen tussen Mars en de aarde is voor het gemak en het ophouden van de schijn van gedegen wetenschappelijke bewijsvoering maar even geen rekening gehouden.

‘Dr Diniega’ weet te vertellen dat ze er altijd al van heeft gedroomd om naar Mars te gaan en dat ze zichzelf in haar droom nu van een Martiaanse duin ziet snowboarden op een enorm blok droog ijs.

Een co-auteur van de paper weet de relativering van de vondst later onbedoeld te vervolledigen door te stellen dat Mars een hele actieve planeet is, waarop door allerlei verschillende processen gullies gevormd worden en dat sommige van die gullies op de gullies op aarde lijken en andere gullies niet en dat de door de Reconnaissance Orbiter gevonden gullies weleens uniek aan Mars zouden kunnen zijn.

Wat dit alles vooral in me los maakt is de schier onbedwingbare drang om te snowboarden op Mars. Niet dat ik kan snowboarden of het ooit zal kunnen, maar toch. Verder gaan mijn gedachten uit naar het nieuwsgierige wagentje aan de andere, gully-loze kant van de ‘rode’ planeet en hoe zijn thunder wordt gestolen door een ronddraaiende robograaf en een stel wappie wetenschappers.

Regelmatie

Ik trek het niet. Ik trek het niet! Kijk ‘m daar staan o ik word helemaal gek! Ik word er gek van! Hij staat daar maar en ik sta hier en er gebeurt de hele tijd zo weinig en vervolgens nog minder en ik kan er NIETS aan doen! Hij doet maar en ik doe maar en het sluit zó niet op elkaar aan, het loopt zó langs elkaar heen.

Ik kan het niet uitstaan dat deze persoon niet is wie ik wil dat hij is. Ik schud ‘m door elkaar, maar hij hoort me niet.

Even later…

Ja nou dat is dus mooi balen. Ik had al helemaal bedacht hoe het zou gaan, maar nee. Zo gaat het niet. Ik moet me daarbij neerleggen, MAAR IK KAN HET NIET. Ooohh ik kan het niet. Het is te moeilijk. Nee, ik weiger. Ja, ik weiger. Omdat het te moeilijk is. Nou, dan kan ik toch weigeren? Weigeren te accepteren dat ik het niet kan? Ik kan dat namelijk niet. Hoe bedoel je? Hoe bedoel je dat dat tegenstrijdig is? Koppig? Ja, het is te moeilijk om het niet te kunnen. Ik kan het niet niet kunnen.

Dus zing ik een lied.

‘Ik blijf lekker op de bank, op de bank, met de afstandsbediening binnen handbereik.
Lekker op de bank, tv’tje aan, ik reken mezellef rijk.’

Rijm, want ik hou van rijm.

Verder ook van tosti’s, met bijvoorbeeld chorizo of salami in plaats van ham. Het gaat om variatie. En ook regelmaat. Een afwisseling tussen die twee zeg maar, variatie en regelmaat: variatiemaat. Of regelmatie, wat je wil. Het is vanaf nu in ieder geval mijn motto.

Hotdog

Dus als ik het goed begrijp, en mits Edward Snowden geen voorliefde voor fungi met hallucinerende werkingen heeft, zit er op dit moment iemand in de Mormoonse woestijn van Utah achter een scherm deze zin te lezen (oké, waarschijnlijk geen echt persoon, maar ten bate van dit stukje doe ik even alsof van wel, want dat is leuker, let maar op).

Amerikanen vinden het totaal niet erg dat ze worden afgeluisterd en afgekeken. De overheid mag van hen in het kader van de nationale veiligheid zelfs nog verder gaan en alle online activiteiten checken. Veiligheid is het kernwoord. Voor ‘veiligheid’ geven mensen een begrip als ‘privacy’ kennelijk zonder problemen op. Wat is privacy eigenlijk nog, in een tijd waarin iedereen met een computer en een internetverbinding en een telefoon en een gezicht en handen er vrijwillig voor kiest om de volledige totstandkoming en ervaring van een baby of nieuwe baan of vakantie of ‘hè shit, de brug staat open, heb ik weer’-drama te delen op sociale media? Sociale media die volgens allerlei academici overigens totaal niet sociaal zijn maar het individualisme juist in de hand werken wat een herhaling van de vraag ‘wat is privacy eigenlijk nog’ aan het begin van deze zin volledig legitimeert, neen, onontkoombaar maakt?

De Amerikanen zal het dus een hotdog wezen. Nou, mij niet! Ervan uitgaande dat mijn persoonlijke data analyst (spion) geen Nederlands spreekt of leest en dit hele stuk dus met een Fatte Van Daley op z’n schoot door de vertaling haalt, kan ik niet anders dan vermoeden (vrezen) dat mijn taalkundige spitsvondigheden het loodje leggen (they lay the lead? Ik bedoel maar). Ik neem immers aan dat daar geen Nederlandse snuffelstagiair van de AIVD zit die ‘het echt superleerzaam vindt’ en ‘echt supererg hoopt’ dat ze ‘m een baantje aanbieden. In Utah zitten ze sowieso niet op Nederlanders te wachten, me dunkt.

Al met al is het een nogal onduidelijke situatie. We weten eigenlijk niet wat ze precies weten of kunnen weten en de meesten onder ons weten al helemaal niet wat we daarvan moeten vinden. Hoe kun je ook iets vinden van iets wat je nauwelijks weet of kunt weten?

Bovendien heeft Snowden volgens verschillende media zojuist uitgecheckt en weet NIEMAND waar hij is, iets wat de betrouwbaarheid van de informatie die de media naar buiten brengen niet ten goede komt. Als er ook maar iets klopt van wat de klokkenluider beweert aan de hand van zijn PowerPointpresentatie zou er nu toch een grootschalige klopjacht á la Jason Bourne op handen moeten zijn waarbij alle elektronische middelen worden ingezet om deze vrijbuiter aan de schandpaal te nagelen. Sterker nog, voor zijn geloofwaardigheid is het beter als Snowden zo snel mogelijk wordt opgepakt!

Voor mij is één ding wel duidelijk. Ik ben al een tijdje op zoek naar een groter publiek voor mijn stukjes, dus JihadObamaNoord-KoreaMonsantoX-FilesLadyGagaNixon

NSA, CIA, AIVD, PSV, doe geen moeite.
Mijn Facebook-pagina: https://www.facebook.com/krullie83
En mijn website: https://remcoderidder.nl/

Tot ziens/afluisterens.

Bekijk het artikel op Volkskrant.nl

Frustival

‘Ja oké die fietstocht was vet lang maar dat vond ik nog niet zo erg maar dan kom ik hier eindelijk aan en dan moet ik nog een stuk lopen en dan staat er ook nog een rij voor de ingang en ik háát háát háát wachten en nou moet je natuurlijk soms wachten en al helemaal bij festivals enzo maar HALLO naja toen na de ingang en de kaartjesscan wat trouwens SUPERLANG duurde omdat er een gast was die z’n barcode van z’n mobiel wilde laten scannen wat volgens mij al helemaal niet MAG en hij een onwijze barst in z’n scherm had zitten waardoor het sowieso al bijna onmogelijk blûahahhg kan je vijf meter lopen en dan moet je wéér door van die poortjes maar dan voor te fouilleren alsof die gasten überhaupt iets DOEN ‘o ik voel je zakken ik voel je benen je hebt geen kanon of infuus bij je dus loop maar door’ zo’n bullshit echt hoor en dan zijn er ook nog es poortjes die niet eens gebruikt worden lekker besparen op beveiligingskosten zeker waarom is het festival dan twee keer zo duur als voorg jaar ik had al drie uur wappie in het gras kunnen liggen tongen met een gespierde Purmerender dus doe mij maar sneller volgende keer en dan ben je eindelijk BINNEN moet je nog een kluisje regelen voor 5 euro kluisje zoeken wat vet moeilijk is want die getallen lopen tot in de DUIZOND spullen erin dan munten halen waar natuurlijk óók weer een rij staat en dan een drankje halen wie gaat er halen ik ga wel halen en dan staat daar óók nog een rij vijf man dik en die duurt nog het LANGST want de bar is te klein heeft te weinig personeel en er staat geen druk op de tap waardoor een biertje ongeveer een minuut duurt…

Superfrusti.

Maar goed toen de zon eenmaal ging schijnen en ik allemaal SUPERCOOLE feauteaus van mij en me vriendinnen en me scharrels op feesboek kon zetten en ik te erg naar de klote was om nog iets mee te krijgen van wat er om me heen gebeurde was het eigenlijk wel leuk. Ik weet NIETS meer. Dag.’

Overpeinzingen van een moderne man

Ik sta in de Chinees. Ik wacht op mijn eten. Het lijkt alsof ik in de tussentijd iets reuze interessants zie op mijn telefoon, maar in werkelijkheid ben ik de achterklap van NU.nl aan het lezen. Peter-Jan Rens is de weg kwijt. De vader van Lindsay Lohan wil dat ze overgeplaatst wordt naar een andere kliniek, waar ze meer persoonlijke aandacht krijgt. Chris Brown is terug bij zijn ex, niet Rihanna. Hij is volgens onderzoek de meest gehate man van Amerika. Ik weet eigenlijk niet zo goed wie Chris Brown is.

Badr heeft in Estelle zijn soulmate gevonden. Het gevoel is wederzijds. Ik leef altijd ontzettend mee met Estelle, maar vind haar toch ook best naïef. Die agressie; zo’n jongen heeft dat op de een of andere manier in zich zitten, dat gaat er niet zomaar uit. Ja, hij zegt dat hij van haar houdt en haar nooit kwaad zou doen, maar ik vertrouw ‘m voor geen cent.

Het meest fascinerende aan het bericht is dat ik het vandaag al voor de derde keer lees.

Verder is m’n broek best strak rond de dijen en kuiten, maar zakt hij toch half van m’n reet. Niet dat hij daar veel wijder is, maar ik heb nu eenmaal 40 euro aan een boxershort uitgegeven en zoals Eva ooit zei: ‘If you have it, flaunt it.’ Dan maar geen kinderen.

Tenslotte vind ik – en dat is absoluut niet racistisch bedoeld; ik vind het gewoon – dat Chinezen in Chinese restaurants die Nederlands praten heel grappig klinken. Een beetje met zo’n hoog en geknepen stemmetje. Heel aardig bedoeld enzo, maar wel grappig.

Ik hoop dat mijn eten snel klaar is. Dan ga ik naar huis, trek ik mijn broek uit en ga ik het lekker opeten. Ik heb extra veel besteld, zodat ik er bijvoorbeeld overmorgen of morgen ook nog van kan eten, hoewel ik eerder denk overmorgen, want ik hou er meestal niet van om twee dagen achter elkaar hetzelfde te eten. Die dingen bepaal ik gelukkig allemaal zelf.

OK Pythagoras

Het is donker, want nacht. Met mijn soortgenoten sta ik hier, verward, moe, angstig. We hebben het niet koud door de wol. Absoluut een voordeel van het schaap zijn. Maar het doet niets af aan de situatie, die toch bijzonder onaangenaam is.

Ik zal het even uitleggen. Wij zijn schapen. Niet die van die superirritante Tele2 reclames, maar echte schapen. Niet-commerciële schapen. Schapen van vlees en bloed. En wol.

Het zit als volgt: we zijn verdwaald. We staan hier, in een veld (ik zou niet weten hoe ik het anders moet omschrijven) en zijn de weg kwijt. We weten niet eens of er wel een weg is. We zijn dolend. De reden daarvoor is helder, hier vervat in een vraag:

Herder, waar ben je dan?

Waar moeten we heen? Wie scheert verdomme mijn wol?

We zijn dus maar gaan lopen, met weinig succes. De helft van de kudde zijn we allang kwijt. Sommigen zijn opgegeten, anderen ineengezakt door een tekort aan voeding en/of perspectief. Door het gebrek aan leiderschap is er onderlinge frictie ontstaan. Dit heeft behoorlijk wat gemekker opgeleverd, maar ons geen stap verder gebracht. Er is niemand komen bovendrijven als onze aanvoerder. Men oppert nu dat ik de fakkel draag, omdat ik kan praten, maar wat voegt dat toe als verder niemand me verstaat?

Ik zie het somber in, maar we lopen door. We moeten iets. Hier schaapachtig staan en wachten is niets. Morgen is het weer licht, wie weet waar we dan zijn. We moeten het samen doen, als vrienden.

Om met Pythagoras – helemaal niet Engelstalig en veel bekender om zijn wiskundige stelling – te spreken: ‘Friends are as companions on a journey, who ought to aid each other to persevere in the road to a happier life.’

Ok Pythagoras, daar gaan we dan.

Dobberend door dromenland

We zijn in een land. Een warm land. Iran ofzo. Met zand en stof en witte gewaden. Er is een auto. Wij hebben een auto, maar we rijden er op zich verder niet mee.

Er is een man die ons zal helpen. Ik ontmoet hem. Ik begrijp niets van zijn naam, die bestaat uit drie delen. Het eerste is Jbbj uitgesproken als Dzju-Be-Be-Jay. Het tweede deel is Neir en het derde iets met een -c en een -z en een -y. Het lijkt Russisch, een mengsel van culturen. Hij kan ons helpen, maar dat lijkt hij niet zomaar te willen doen. We moeten eerst bij hem in genade vallen. Wat kan ik doen? Hoe win ik hem voor me? Hij is stug, niet volledig betrouwbaar, maar hij straalt wel kracht uit.

Hij neemt ons mee naar een lange gang. De gang is licht en heeft deuren. Achter de deuren bevinden zich cellen. In de cellen zitten gevangenen. Lichte angst en benauwdheid maken zich van mij meester. De cellen zijn vies en de gevangenen zien er ongelukkig en onverzorgd uit. Ze bezitten een bijna beestachtige kwaliteit. Aan het eind van de gang gaan we een cel binnen die er relatief opgeruimd en comfortabel uitziet. Hij wordt bewoond door een vrouw van middelbare leeftijd.

‘Zit u hier gevangen?’
‘Ja.’
‘Hoe lang al?’
‘Lang.’
‘Hoe lang nog?’
‘Voor altijd.’

Jbbj maakt me met een gezichtsuitdrukking duidelijk dat iedereen hier voor altijd gevangen zit. Wij ook? Zijn wij ook gevangenen, of zijn we op bezoek?

De gang met de cellen loopt ook verticaal. Het is dan een lift. Een duizelingwekkend lange, gammele lift, leidend tot een krakkemikkig penthouse met uitzicht over Manhattan. Daar is het New York. Daar zat ik in mijn eentje, dronken van geluk en verdriet en alcohol in een hangstoeltje aan het Empire State Building. Die keer was ik alleen. Nu niet meer. Ik wil nog een keer, maar het kan niet.

Terug in de cel. Er is zee-achtig water, met rotsen. Jbbj en ik beklimmen het natte, gladde gesteente. Deze primitieve man lijkt ontsproten aan zijn huidige omgeving. Hij maakt aanstalten om een duik te nemen, maar niet voordat hij zijn iPhone netjes op een rots legt. Weg is hij. Ik wil volgen. Zo val ik bij hem in genade, besef ik nu. Zo win ik hem en de bescherming die hij kan bieden voor me. Ook ik zoek een goed plekje voor mijn iPhone, maar de rotsen zijn nat, zo ongelooflijk nat en glad dat ik niet goed weet waar. Bijna geen enkele plek is stabiel genoeg. Stabiel genoeg. Ik zet mijn zorgen opzij en leg mijn telefoon op een soort zakje of tasje of dingetje op een rots met een vlakke kuil. Dan maar nat.

Ik spring in het water. Het is koud. Het is lekker, want verder is het zo warm. We zwemmen in de cel. Onmetelijke vrijheid in een gevangenis van het onbekende. Jbbj zwemt naast me, maar ik heb hem niet nodig. Ik drijf, dobber, als het moet voor altijd.