Dit is een waargebeurd verhaal

Er is iets met taxi’s. Met auto’s. Met verkeer. Het rijden in een gemotoriseerd voertuig geeft mensen een macht waarmee ze niet om kunnen gaan. Het haalt het slechtste in de mens naar boven. Moet je je eens voorstellen wat een leven lang werken als taxichauffeur met een persoonlijkheid doet.

De symptomen zijn in Amsterdam legio. Ik ken niemand die bij afwezigheid van een fiets of de fysieke vermogens om op eigen kracht thuis te komen de TCA belt. Ze nemen allemaal Ubers, ikzelf ook. Over de bedrijfsethiek van Uber kan en moet ook gediscussieerd worden, maar met de keuze voor een ritje met een Uber verkies je comfort en veiligheid boven agressie en opgefoktheid, zowel in gedrag als rijstijl. Ik wil niet alle taxichauffeurs met deze kwalificaties over een kam scheren, maar het zijn er buitenproportioneel veel die zich misdragen, zeker in de hoofdstad. Niet alleen op een gure, hectische vrijdagavond, maar kennelijk ook op een zonnige dinsdagmiddag, als je met je baby naar huis loopt van het boodschappen doen.

Ruim een jaar aan vaderschap heeft mij in het verkeer in een hogere staat van alertheid gebracht. Het is niet alleen meer mijn eigen lichaam dat ik blootstel aan de grillen van medeweggebruikers. Ik ben nu ook verantwoordelijk voor het kleine, zachte, kwetsbare lijfje van mijn zoontje en dus is de marge voor fouten gereduceerd tot nul. Dit geldt zowel voor mijzelf als andere weggebruikers. Op het moment dat ik een straat oversteek om aan de overkant ervan mijn weg met kinderwagen te kunnen vervolgen over de stoep, ben ik dus extra alert op auto’s die de straat in willen slaan, zelfs als die auto de enige is op de weg en mij op klaarlichte dag met mijn kind ziet oversteken.

Het is een fonkelnieuwe taxi die ons in bovenstaande situatie bijna van de weg duwt. De aanmaak van adrenaline stuwt mijn basis-papa-alertheid richting irritatie en agressie, precies de emoties waardoor ze worden veroorzaakt. Ik duw de buggy de stoep op en kijk de bestuurder van de schitterende Mercedes — een zonnebank gebruinde, glad kale man van rond de 50 — streng aan. ‘Zie je niet dat ik hier met mijn kind loop?’ vraagt mijn blik verongelijkt. De man draait zijn raampje omlaag en beantwoordt de vraag in mijn blik, die ik verder niet hardop heb gesteld, met een wedervraag.

‘Je ken toch gewoon recht oversteken?’

‘Ik loop hier met mijn kind,’ antwoord ik, beseffende dat het zonneklaar is wat ik doe. Maar ik zeg het toch, want de chauffeur lapt de feiten aan zijn laars.

‘Je moet gewoon doorlopen,’ zegt hij, of iets in die trant. Er komt inmiddels stoom uit mijn oren die zijn audio obstrueert. Terwijl ik langzaam en gespannen met mijn zoontje doorloop en de taxi stapvoets naast me rijdt, zegt hij nog meer dingen. Het is inmiddels gedevolueerd tot schelden, iets wat een collega van hem hier laatst in de straat ook al deed omdat een fietser, die hij daarvoor van de sokken had gereden, daar iets van zei. ‘JE MOET JE KANKERBEK HOUDEN VIEZE KANKERHOER. EEN VIEZE KANKERHOER BEN JE,’ ging dat toen. Ziektes blijven hier vooralsnog achterwege, maar wat hij zegt is lelijk genoeg om een verontschuldigende blik op het gezicht van zijn klant te toveren. Het is een oud mannetje dat ineengekrompen in de passagiersstoel zit.

Als de taxichauffeur door wil rijden complimenteer ik hem ironisch met zijn goede voorbeeldrol en dat is kennelijk de druppel. De taxi stopt, de deur zwiept open en de man komt met ferme stappen en gebalde vuisten op me af lopen. Alles aan zijn lichaamstaal vertelt me dat hij me gaat aanvliegen. Primitieve reflexen willen zich van mij meester maken, maar ze worden onderdrukt door het besef dat ik het handvat van de buggy met daarin mijn zoontje van één jaar oud vastheb. Ik moet zorg dragen voor hem, en dus is zelfbeheersing op zijn plek.

‘Wat zeg je?’ sist hij me toe.

Ik blijf kalm en coherent, maar voel dat er in mij een vonk is ontstoken. Die vonk is er maar heel zelden. Ik ben geen nijdig persoon, maar er is een grens. Als die grens wordt overschreden ontbrandt er in mijn ogen een vlammetje, dat zichtbaar is voor wie met mij de confrontatie aangaat. Er is mij weleens verteld dat die blik intimiderend is, of op zijn minst duidelijk maakt dat het me menens is.

‘Dat je een goed voorbeeld geeft. Ik loop hier met mijn baby. Wat zou jij doen als je hier met je baby liep?’

Hoe ik ‘voorbeeld’ bedoel weet ik eigenlijk niet precies. Ik denk heel algemeen. Een voorbeeld voor mijn baby. Voor de klant in zijn auto. Voor mij en de mensheid in zijn geheel. De man is op een halve meter voor me gestopt. In zijn Mercedes zag hij er groot en dreigend uit, nu hij voor me staat blijkt hij een kop kleiner te zijn dan ik. Zijn geëpileerde hoofd glimt in de februarizon — het is te bruin, zijn tanden te wit. Hij draagt een pantalon met daarboven een gilet met stropdas. De man verzorgt zichzelf goed. Ze zeggen dat honden en hun baasjes op elkaar gaan lijken. Deze man lijkt op zijn taxi.

‘Ach man,’ zegt hij met een wegwerpgebaar. Hij maakt een afweging, maar zijn aanval stokt. Ik vermoed dat hij de vonk heeft gezien. Hij beent mopperend terug naar zijn taxi, stapt in en rijdt hard weg.

Ik sta nog steeds waar ik stond. Ik check onder de zonwerende kap van de buggy hoe het met mijn zoontje gaat. Zijn neusje is rood. Hij wil naar huis. We lopen door en van binnen stuiter ik van woede.

Aangekomen bij onze voordeur ben ik verward en weet ik niet hoe ik de buggy, boodschappen én mijn zoontje boven ga krijgen. Hoe doe ik dat normaal? Dan denk ik weer aan de taxichauffeur en dat ik hem wil aangeven. Misschien staat hij met zijn klant wel voor Hotel Américain. Ik zet de buggy op de rem en loop de weg op zodat ik de straat uit kan kijken, maar zie hem niet. Ik loop terug naar mijn zoontje en haal hem uit de buggy, die ik inklap.

Mijn zoontje kruipt enthousiast de trap omhoog naar ons appartement — dat kan hij tegenwoordig — , en ik loop als een menselijk vangnet met de buggy en boodschappentas in mijn handen achter hem aan. Het vriest vandaag, maar toch zweet ik.

Later, afgekoeld, denk ik nog even aan de confrontatie met de taxichauffeur en de agressie die ik dan niet meer voel. En aan het oude mannetje in de passagiersstoel van de taxi. Ik hoop dat hij goed is aangekomen op zijn bestemming.

Door Tafelmerg en been

‘Ik ga je doen,’ denk ik als ik vanaf de weg tegen de Tafelberg opkijk. Misschien lispel ik het ook wel tegen mezelf en de vrouw die op het moment dat ik het lispel net uit haar auto stapt. Ze kijkt me onderzoekend aan. Verstaat ze me? Dat doen veel mensen hier. Ik lach vriendelijk, maar niet te vriendelijk, en loop dan door naar het startpunt van de hike die mij naar de top van de berg moet brengen.

Mijn voornemen was om met de kabelbaan te gaan. Ik besef dat dat hoegenaamd niet heroïsch te noemen is, maar ik heb door schade en schande geleerd geen hiker te zijn. Ik draag nu wandelschoenen, sportkleding en op mijn rug hangt een lichtgewicht doch ONVERWOESTBAAR rugzakje met daarin water, fruit en een fototoestel, maar dat maakt mij geen hiker. Ik heb wel gehiked, veelal met mijn vriendin, maar elk van die hikes heeft mij aanzienlijke porties van mijn leven gekost, zo zal blijken aan het einde ervan, wanneer de rekening wordt gepresenteerd. Maar ik wil wel die berg op. ‘Moet dat gedaan hebben’, maar dan wel gedaan via een kabel, in een cabine, voortgetrokken door een machine.

Om de rij te omzeilen heb ik vanochtend (SLIM) online alvast een retourtje gekocht, maar bij aankomst bij het lower cable way station bleek ik niet de enige slimmerik te zijn geweest. De rij leek na een eerste, vluchtige blik beperkt tot een groepje mensen onder een bushalte-achtig afdakje, maar bleek, toen ik achteraan wilde aansluiten, ongeveer even lang te zijn als de kabelbaan zelf. Naarmate ik verder langs de rij liep zeiden de blikken van de wachtenden steeds luider: ‘Ik wil omhoog, het moet, want ik ben in Kaapstad, maar ik wil niet lopen, maar ik moet omhoog, dus doe ik dit, wachten, uren, hoe kut het ook is.’ Toen ik na tien minuten het einde van de rij bereikte merkte ik dat mijn gezicht niet in staat is tot die blik, en dus liep ik door.

Nu ben ik bij de opgang van het wandelpad door de Platteklip Gorge, een steile klim direct naar de top van de berg op 1050 meter. Omdat de Tafelberg plat is, zou je kunnen beweren dat deze toploos is, maar als je een berg beklimt wil je dat die een top heeft. Je wil namelijk kunnen zeggen: ‘Ik ben naar de top van de berg geklommen,’ of: ‘Ik heb de top bereikt.’ Daarom is, wat mij betreft, het gehele platte dak van deze stokoude steen een top.

Misschien is het compensatiegedrag voor de onderliggende angst, of onderschat ik de lengte en intensiteit van dergelijke wandelingen, maar ik begin hikes altijd bijna joggend. Alsof ik daarmee wil afdwingen dat ik de berg beheers, de berg wil dwingen voor mij op de knieën te gaan door een tempo te hanteren waarvan de berg denkt: ‘Zozo, dat is een flink tempo, misschien ben ik helemaal niet zo steil als ik dacht en is deze kerel zo boven,’ waardoor dat vervolgens ook zo is. Het tempo is een intentieverklaring, maar zal, zo wordt later in dit verhaal duidelijk, geen enkele invloed hebben op de steil- en bedwingbaarheid van deze berg (huilende smiley), en wel op mijn vertiefde fysieke staat.

Wanneer je een berg beklimt via de volgens hikeblogs relatief makkelijkste route en dat aanvankelijk doet in een (te) hoog tempo, kom je mensen tegen die langzamer klimmen dan jij. Zo stuit ik al snel op een vader met twee kinderen — een jongen van naar schatting 11 en zijn twee jaar jongere zusje. De vader, getooid in een felblauw t-shirt en korte cargobroek, hoorde mij kennelijk al aankomen.

‘Wacht maar even jongens.’

De kinderen volgen hun vader: ze houden in en gaan opzij.

‘Er wil kennelijk iemand langs,’ zegt hij op een toontje.

‘Heel graag, bedankt,’ probeer ik dankbaar over te komen.

Terwijl ik de man passeer, volgt hij me met zijn blik. Als ik voorbij ben, zegt hij iets tegen zijn kinderen. Ik versta niet precies wat, maar ik meen het woord ‘haast’ te horen.

Na tien minuten bergopwaarts joggen merk ik dat dit tempo niet vol te houden is. Het is nog vroeg, de morgenzon hult zich in nevelen en ik ben nog niet lang onderweg, maar zo gunstig als die omstandigheden zijn, zo ongunstig is mijn uithoudingsvermogen. Ik begin te beseffen dat ik mijn energie beter moet doseren en heb bovendien al een hoogte bereikt van waar Kaapstad als een luie, fotogenieke oester aan mijn voeten ligt. Ik besluit dus onder het bladerdak van een boompje te stoppen om een slok water te drinken en het uitzicht vast te leggen.

Terwijl ik de camera uit mijn rugzakje haal, naderen de man en zijn kinderen me. Eerst zie ik zijn blauwe t-shirt, dan zijn bruine krullen, met daaronder een spottende blik.

‘Kijk jongens,’ zegt hij tegen zijn zoon en dochter. ‘Daar staat-ie dan, zwetend en puffend, hoofd helemaal rood.’

De kinderen reageren niet. Ik ook niet. Ze komen dichterbij.

‘Zien jullie dit? Hardlopers zijn doodlopers! Daar staat-ie, met z’n gadget.’

Illustratief stuk Tafelberg

Ik kijk naar de camera in mijn handen. Het is een Leica, de Aston Martin der fototoestellen. Ik vind het lullig dat hij het een gadget noemt, maar ben nog te veel in de war van de lullige dingen die hij over míj zegt, dus blijf ik staan, zwijgend en in de war.

‘Laat je niet gek maken hè,’ zegt hij terwijl hij me passeert.

‘Ik doe heel erg m’n best,’ antwoord ik kennelijk.

Ik berg mijn camera op terwijl een mix van emoties zich aandient. Verdomme, denk ik. Dit is niet hoe ik had gehoopt dat het zou gaan. Na mezelf tien dagen lang een peptalk te hebben gegeven om de berg te beklimmen, alsnog te besluiten het niet te doen, en het vervolgens toch te doen, zit ik niet te wachten op een bergbully. Mijn overtuiging is broos, mijn conditie brozer, en met meer weerstand dan deze berg me sowieso al zal bieden wordt de klim alleen maar zwaarder. Te zwaar misschien wel.

Op de hikeblogs las ik hoe je tijdens de beklimming van de Tafelberg mensen van over de hele wereld tegenkomt, en hoe al die mensen supervriendelijk en supportive zijn. Ik zit al vanaf de eerste stappen opgezadeld met een Nederlandse plaaggeest. Een vader van twee nog wel, hier met zijn kinderen, die het op mij heeft gemunt. Waar is zijn vrouw eigenlijk? In het vakantiehuis of achtergebleven in Nederland? In haar eigen huis misschien wel, omdat ze net gescheiden zijn, omdat het onmogelijk is met deze kerel en zijn t-shirts samen te leven.

Het is niet relevant. Wat nu telt, is dat ik met een nemesis nooit boven kom. Dan gaat al mijn energie op aan hem, en blijf ik voor onbepaalde tijd op deze berg, met mijn gadget en rode pufkop.

‘Nee, dat is geen optie,’ verman ik mezelf. Ik vervolg mijn tocht in een trager tempo, maar kom niet veel later toch weer in de buurt van de man en zijn kinderen.

‘Daar heb je ‘m weer hoor,’ schertst zijn blauwe shirt.

‘Heb je nog een leuke boodschap voor onderweg?’ zeg ik terwijl ik hem in het voorbijlopen vluchtig aankijk.

‘Hahaha!’

Hij lacht, maar zegt niks, en ik loop door. Als ik dit tempo aanhoud blijf ik ze voor, schat ik in. Dan hoef ik niet nog meer van zijn hoon te ondergaan. Maar vanbinnen is wel iets geknakt. Ik kwam bij de voet van deze berg aan met positivisme en motivatie, en die zijn aangetast. Is er nog genoeg van over om boven te komen?

Ik denk van wel, wil van wel, en hike dus verder. Soms pauzeer ik, kort genoeg om niet weer te worden ingehaald door pestsmurf en zijn kinderen. Ik passeer anderen, die later mij weer passeren. Ik voeg op een gegeven moment in in een evenveel zwetend en puffend groepje Duitsers. Voor me zie ik Germaanse kuiten om de beurt stijgen. De kuiten zijn breed en gespierd, breder en gespierder dan die van mij, maar we lopen even hard. We hiken.

Biodiversiteit

Ik probeer toch ook te genieten van de schoonheid om me heen. Deze berg kent een rijke biodiversiteit, aldus heb ik opgezocht voor ik mijn kabelbaan kaartjes kocht. Er groeien 2285 verschillende soorten planten op en rond deze berg, waarvan er velen alleen maar hier groeien. Ze zijn volgens de Engelstalige Wikipedia ‘endemic’, een woord dat ik graag wil onthouden.

Een veel voorkomend dier op de berg is de ‘dassie’, die lijkt op een marmot, maar genetisch meer verwant is aan de olifant en zeekoe, en waarvan de populatie de afgelopen jaren aanzienlijk is teruggelopen. Als ik op wat later 2/3e van de hike blijkt te zijn tijdens het eten van een appel snoepwikkels, peuken en een gebruikte luier zie liggen, denk ik de dassie-afname te kunnen verklaren. Mijn populatie zou hier ook teruglopen, hoewel ik nu alleen nog maar vooruit kan.

Dassie-populatie-afname-oorzaak

Ik heb dit nog niet bedacht, of blauwshirt en zijn kroost verschijnen weer in mijn gezichtsveld. Ik was hier enerzijds gestopt voor het eten van een appel, anderzijds omdat mijn benen huilden, sta nu op het punt mijn reis te vervolgen, maar ben al te laat. De vader wordt inmiddels voorgegaan door zijn kinderen, die routineus de rotsen bestijgen. De man heeft me al gespot, maar reageert niet op mijn aanblik. Hij stopt op een meter of 20 van me af met lopen en gaat op een steen zitten, zijn armen steunend op zijn benen. Hij is kapot, zo vertellen zijn glinsterende voorhoofd, nu donkerblauwe shirt en uit zijn mond hangende tong me. Zijn kinderen wachten een stukje verderop met de handen in de zij. Ik heb hier meer kinderen gezien en ze lopen allemaal bijna moeiteloos de berg op. Geen van hen is moe, eerder verveeld. Met elke stap denk ik dat hun dunne beentjes zullen bezwijken onder de druk, maar die beentjes kunnen hun dunne lichaampjes makkelijk dragen. Ze beschikken bovendien over ongerepte longen en ander vers organenmateriaal. Een lichaam dat nog niet is aangetast door 20 jaar westers consumeren. Woorden als ‘alcohol’ en ‘cholesterol’ kennen ze alleen uit boeken en ze hebben nog nooit uit vrije wil de zon zien opkomen na een slapeloze nacht.

‘Maar fuck die kinderen,’ denk ik als ik een laatste hap van mijn appel neem en weer naar de man kijk die nog steeds uit zit te hijgen op de rots. Onze blikken kruisen. Ik kan nu iets roepen of doen, een kreet of handeling geboren uit frustratie en wrok, maar in plaats daarvan steek ik vragend mijn duim op. De man lijkt in eerste instantie verrast door mijn schijnbaar oprechte gebaar. Het is ook oprecht, want iedereen is op dit punt van de hike naar de klote. Er is geen ruimte meer voor animositeit of cynisme. De medemens is hier vooral dat: een medemens, verbonden in de strijd tegen het gesteente. De man steekt bij wijze van antwoord zijn duim ook omhoog. Ik flikker mijn klokhuis in de bosjes en been verder. Dassies houden vast van klokhuizen.

Als deze berg een toneelstuk was, zaten we nu in de derde akte. De klim wordt steiler. Eerst waren het nog een soort stenen treden, nu zijn het rotsblokken. Elke stap omhoog veroorzaakt een salvo van zuurscheuten in mijn benen. Ik lijk door mijn longen heen te ademen en moet na elke tien meter stoppen, zitten en water drinken. Mijn fototoestel is inmiddels inderdaad verworden tot gadget. Een excuus om op adem te komen terwijl ik doe alsof ik hier sta voor de esthetica en niet omdat ik niet meer kan bewegen.

Tijdens een van die momenten besluit ik mijn tweede meegebrachte stuk fruit te eten, een bijna overrijpe nectarine. Terwijl het sap vermengd met zweet van mijn kin druipt, word ik toch weer ingehaald door de man en zijn gezin. Hun conditie is blijkbaar beter dan die van mij. Of ze hebben hun energie beter gedoseerd. ‘Hardlopers zijn doodlopers,’ echoot het in de bergkloof. Die man zal met zijn kinderen de top van deze platte berg eerder bereiken dan ik, besef ik nu. Mijn ego krimpt kortstondig ineen en wordt dan weer op maat gebracht door een kreet van de man.

‘Wat een KUTBERG,’ roept hij, niet per se naar mij. ‘Maar het is hier wel mooi,’ voegt hij er kermend aan toe. Voor het eerst zijn we het eens.

Later, als ik boven ben, overmand door voldoening en trots en vervuld van dedain voor de kluitjes evaringsondeskundigen die vanaf het kabelbaanstation over de berg uitwaaieren, zie ik de man bij een uitkijkpunt foto’s van zijn kinderen maken, terwijl ze poseren voor de Atlantische Oceaan die zich tevergeefs stuk blijft slaan op de Afrikaanse kust. Het is een goede plek voor foto’s. Misschien wel de beste hier op de hele berg. Maar ik wacht wel even tot ze weg zijn.

Niet geschikt voor consumptie

Mijn zoontje is een egocentrisch mens. Hij is ongeduldig, schijt en plast zonder gêne om de 20 minuten zijn broek vol en spuugt na elke maaltijd over je heen. Het boeit hem niet. Hij kermt, kreunt, blèrt, kijkt scheel, verbaasd of boos en vraagt nooit hoe het met je gaat. Als het hem uitkomt — en alleen dan — valt hij op je in slaap. Dat doet hij dan omdat hij uitgeput is, niet om je te vertroetelen met zijn liefde voor jou. Jou bestaat niet in zijn wereld, die overigens miniem is omdat hij zichzelf niet kan verplaatsen en vatbaar is voor de geringste temperatuurschommeling. Hij doet niets, weet niets, kan niets en houdt zich niet aan afspraken.

En toch hè, wil ik hem opeten. Dit is een probleem, want ik wil het echt. Als ik zijn voetje zie, wil ik het in mijn mond doen — wat ik overigens regelmatig doe — en het afhappen. Hetzelfde geldt voor zijn handjes, neusje, buikje, kinnetje, mondje en ja, zelfs zijn piemeltje. Ik wil hem helemaal opeten en moet mezelf inhouden om het niet ook echt te doen.

Het zoontje in kwestie

Omdat opeten geen reële optie is, knuffel en zoen ik hem tot huilens toe. Met knuffelen loop je uiteraard het risico het kind te verstikken op je eigen borst, onder je eigen kin en met je eigen handen. Door mijn knieën op te trekken maak ik soms een balletje van mezelf, met hem als een matroesjka balletje in mij. Het is dan verleidelijk om de druk zodanig op te voeren dat we met elkaar versmelten, maar ook dat zou een eenmalig genot zijn. Ik moet de verlangens dus onderdrukken en doseren, zodat hij wat langer meegaat.

Kusjes geven klinkt relatief onschuldig, maar de kusjes die ik pleeg te geven ontwikkelen zich zonder terughoudendheid al vlot tot mitrailleursalvo’s van zuigzoenen waarmee ik zijn halve gezicht vacuümtrek. Hier is hij meestal niet van gediend, zeker niet als hij poedelnaakt op de commode ligt omdat ik hem op dat moment ook aan verschonen ben. Vooral dan, wanneer hij spartelend en met grote ogen naar de azuurblauwe muren van zijn kamer staart, is mijn opeet-, knuffel- en zoendrang groot.

Maar ik zal me inhouden. Heus, ik besef dat hij meer gebaat is bij een stabiele, constante stroom vaderliefde, dan bij een vermoedelijk schadelijke, eenmalige uitbarsting ervan. Dus aai ik hem zachtjes over zijn bol en geef ik hem kleine kabouterkusjes op zijn voorhoofd, wang, neus en mond. Soms net iets te veel, merk ik aan zijn zure gezicht, en dan stop ik, voordat hij begint te huilen of mijn gezicht in een reflex wegduwt.

Ik omsluit hem met mijn armen en wrijf zijn lijfje warm. Ik druk hem zo dicht tegen me aan dat hij zich weer even in het comfort van de baarmoeder waant. Dan valt hij in slaap en ik meestal ook. Zo geven we elkaar energie. Niet door elkaar op te eten, maar als wederkerig oplaadbare batterijtjes.

Als ik iets wil eten smeer ik maar een boterham.

Best van 2016

Daar is ie weer hoor, ik. Daar ben ik weer, met m’n lijssie. Gewoon een lekker lijssie, niet met boodschappen of babyartikelen, maar lekkere muziek.

Ik weet, ik weet; ben ongeveer een week te laat. Maar wat wil je, met een verse baby. Het is zijn schuld en dat zal hij weten ook, als hij eenmaal begrijpt wat schuld is.

2016 was zogenaamd een kutjaar. Heel veel mensen, waaronder ikzelf, hebben het vervloekt en hopen dat 2017 beter wordt. Wat een onzin. Alsof dat jaar, wat wij zelf ooit hebben bedacht, er iets aan kan doen. Zijn het niet gewoon de mensen, levend in dat jaar, die er een puinzooi van maken?

‘Kom, laten we met terugwerkende kracht een jaartelling bedenken en het de jaren vervolgens massaal verwijten als er per ongeluk of expres allemaal emmers stront in worden geleegd.’ Typisch menselijk redeneren.

Voor mij gaat het sowieso niet op, want ik heb een topjaar gehad. Ben vader geworden van een nogal gruwelijk zoontje, heb me volledig en vooralsnog met succes op het schrijverschap gestort en ben als gevolg daarvan inmiddels bezig met de nodige zinnenprikkelende projectjes. Laat dat -jes maar gerust weg! Ondernemingen van epische proporties zijn het.

Maar genoeg over mezelf, terug naar de muziek. Er gingen mensen dood. Niet per se meer dan anders, maar wel een paar van naam. Over hen hoef ik het niet te hebben. Wel over de gestorven zoon van Nick Cave, wiens album ‘Skeleton Tree’ door die gebeurtenis werd beïnvloed, waardoor het in mijn ogen de beste plaat van het jaar is geworden. Johan had met een dergelijk lotgeval verbaal wel raad geweten.

Er is hierboven dus een lijst, samengesteld door deze vader. In plaats van de gebruikelijke mail of lullige Facebookpost wijd ik er een heel blog aan, zoals je merkt. In de eerste plaats omdat deze ingetogen selectie in mijn oren de beste tot nu toe is — wat betreft muziek was ‘het jaar’ dus allerminst qut — , maar vooral omdat het me is gelukt om in dit digitale platform een Spotify-playlist te embedden, wat ik als een persoonlijke triomf beschouw. Daarnaast kun je door hier te klikken de lijst ook gewoon openen in Spotify zelf.

Laat je dus niet langer ophouden en luister, ontdek, skip & repeat. Dat 2017 maar net zo weinig verantwoording mag dragen voor ons handelen als een kalender toekomst. Toekomt.

Interview with Richard Gerver

“We have to move away from an education system that is predicated on control to one that is predicated around empowerment.”

Richard Gerver is the author of the bestselling ‘Creating Tomorrow’s Schools Today’ and an expert on leadership and change. As a former school principal he knows what challenges our education system is facing and how these challenges affect the whole of society. We had the opportunity to talk to him three weeks ahead of ‘Reinvent the way we work and learn’ on November 23rd in Rotterdam, where he will give a keynote speech.

– You’ve said that “The 21st century is done, in terms of education. We’re educating for the 22nd.” Are we?

Two things are important here. The first is that we keep talking about the 21st century like it’s the future. It is happening right now. Kids that are born now will be living in the 22nd century. We’ve got to stop meeting and talking about how we have to educate our children for the future. We have to build capacity in our education system to allow us to continuously change, evolve and develop.

– If we have to stop meeting and talking, then why are you coming to Rotterdam on the 23rd?

Haha, because I was invited! No, in all seriousness, my comment is a wish, really. We’re not there yet, because we are still having to meet. We have to stop looking for the quick answer or a neat package of policy and structure. Policies and structures change nothing, people do. We haven’t worked hard enough to develop the capacity of people to allow us to enter this realm where we are working on continuous evolution and transformation. An environment where that continuous change and action-research is possible.

– One of the things we’re trying to accomplish on the 23rd is to move beyond the talk, with workshops, roundtable discussions and by creating a practical guide for change in the form of a Manifest, thus empowering those who work in education. You’ve stated that teachers feel frustrated and left out of the debate. How do we bring the debate back to them?

We have to have a greater level of confidence in ourselves, in our knowledge, in our experience and the value in the things we do and the things we say. When I look at the medical profession they seem to have a far greater degree of self-confidence in terms of standing up for their beliefs or expertise when politicians try to intervene and therefore politicians try to intervene less. By nature I think many teachers tend to be very giving, empathetic people who don’t like making a fuss. We need to have greater confidence and this is why I think the event on the 23rd is so important, where likeminded people from within and around education will get together and galvanize their opinions and beliefs into something tangible. Then we’re in a very strong position to present an alternative and not just comment on the state of things.

– Comparing it to the medical profession: do we need to give teachers more respect?

We can’t just wait for people to give us respect. Teachers work incredibly hard and are very committed and we need to have the confidence to use that strength and passion outwardly too. Traditionally we have been too passive and accepting, sometimes angrily. We need to be more pro-active and that’s how you change culture. Events like the 23rd allow us to build that momentum.

– Is this why you as a former school principle decided to speak up?

Absolutely. Those years I worked with a team achieving extraordinary things. I felt the need to share those experiences and galvanize others to bring about the same kind of work.

– One of the main themes discussed by educational change makers is moving from a formal and uniform way of teaching to customized learning. How do we bring about this change on such a large scale?

There is no easy answer to this question. It has to begin with a shift in philosophical content, a shift in culture. Our current system was designed perfectly for the culture and society of that time, which was to train people for certainty. There was one narrative in education, if you got on board with that, you would ensure your future. The key issue is not so much teaching children about the change in the world, but about moving away from an education system that is predicated around control to one that is predicated around empowerment. Part of that process means that we have to stop believing that we need to present a system to our children. Children themselves need to be involved as co-creators of their education.

– The word revolution is used often in regard to the educational change that is needed. Do you agree that we need to revolt?

Its historic context deems it right. The start of a revolution is always a couple of people who feel passionately about something. They start meeting, talking and then it gathers momentum. It builds and shift begins to happen. We’ve been meeting for many years now and we need to turn conversation and opinion into action. That’s where the strength of the agenda of the 23rd comes from. The analogy with revolution is a good one in demanding that something happen. It’s about the process of ideas moving to action.

– The central question during ‘Reinvent the way we work and learn’ is: ‘What is the purpose of education?’ What is?

The purpose has never been different. There is a moral obligation to help young people prepare for the challenges of their future. That has never changed. I think we need to do better at creating a system that does it.

For more information about the event ‘Reinvent the way we work and learn’ follow this link (Dutch):We did it! We crowdfunded Reinvent the way we work and learn to Rotterdam with Live on Demand…
Er is al veel gepraat over het veranderen van ons onderwijssysteem en het voorbereiden van onze kinderen op de toekomst…www.liveondemand.com

Babymoon

Het is me tot nu toe gelukt om heel weinig te schrijven over baby’s en de baby-economie, die vermoedelijk de sterkste, meest stabiele is van alle branches. Baby’s zijn er altijd en zullen er altijd zijn. Producten voor de baby dus ook. Daar je ‘toch het beste voor je baby’ wilt, wordt daar niet op bezuinigd en weet je, ondanks die overigens volledig terechte hang naar kwaliteit, dat je af en toe flink wordt genaaid.

Die naaierij neem je op de koop toe. Deze voel je namelijk alleen als man. Als man denk je praktisch: waar dient het voor, wat moet het kunnen. De vrouw is, vooral tijdens de zwangerschap, minder rationeel in haar voorkeuren en keuzes. Het praktische gedeelte is de basis. Daarbovenop bouwt zij een piramide — niet zo verschillend van die van Maslow — van soorten, vormen, kleuren, geuren, franje en Spanje[1]. Net zoals bij die van Maslow, worden de lagen richting de top steeds minder essentieel om te overleven. Maar je wilt het beste voor je baby, dus trek je de knip en willig je haar wensen in.

Niet altijd natuurlijk. Als zij hoog in de boom gaat zitten voor een commode (i.e. een kastje), kruip ik diep in de grond en eindigen we ongeveer op de eerste verdieping. En laat dat nou net de plek zijn waar die kast moet komen.

Het is dus onderhandelen, maar dat is veel in een relatie, dus ben ik na ruim vijf jaar wel getraind. Iets waarin ik geen training heb en behoef, en waarover we godzijdank ook nooit hebben hoeven onderhandelen, is het concept van de ‘Babymoon’. Net als de ‘Honeymoon’ betreft het een reis van het stel. Maar waar de tweede plaatsvindt na de voltrekking van het huwelijk, doe je de eerste voor de geboorte van je kind. Het is de laatste keer met z’n tweeën, dus pak je flink uit. Hawaï, Filipijnen, Sri Lanka, Ibiza; nog even goed los voordat je cocktailglas wordt vervangen door een luiertas.

Mijn vriendin en ik gingen naar Ierland. ‘O,’ zeiden ervaren babymooners, ‘dat is nou niet echt een exotische bestemming.’ Klopt, maar we waren er nog nooit geweest en wat we ervan hoorden en zagen was prachtig. Zoals bij veel stellen is mijn vriendin degene in wie de baby groeit en zij gaf al vroeg aan geen behoefte te hebben aan een reis ver weg. De bijkomende lange vlucht en hitte vond ze niet aanlokkelijk. Liever wilde ze rust, natuur en boeken lezen.

Hoewel we het strand soms best misten, leek de ‘babymoon’ ons een steeds vreemder concept. Het voelde namelijk alsof we al met z’n drieën waren. Mijn vriendin was al niet onbeperkt mobiel meer en kon bovendien niet drinken. Hoewel ik me in Ierland een paar keer grondig heb laten informeren over lokale bieren en het dan een uitkomst was dat ik niet hoefde te rijden, leek het me vreemd om in mijn eentje cocktails weg te tikken terwijl mijn vriendin aan wat smeltende ijsblokjes zat te lurken.

We zijn welgeteld twee avonden na twaalven gaan slapen. Eén keer om 0:30u en één keer om 1:30, toen waren we uit geweest (i.e. in een volle, warme pub tussen krijsende Amerikanen naar traditionele Ierse muziek luisteren met een pint lauwe Guinness). Het kind schopte af en toe ten teken van zijn goed- dan wel afkeuring van de hem bereikende geluiden. We keken elkaar aan, hielden handen vast, en waren opgelucht toen we beiden het liefst ‘gewoon’ terug naar ons duurzame hostel wilden om te slapen en op tijd wakker te zijn voor het geweldige ontbijt de volgende ochtend.

Terug in Nederland hadden we niet echt het gevoel op vakantie te zijn geweest. Er was geen verbrand-bruine huid om tegen beter weten in in te smeren met aftersun, teneinde de kleur zo lang mogelijk te behouden. Er bestonden geen herinneringen aan luie dagen op zonovergoten stranden, omdat de enige stranden die we hadden gezien net zoveel zon als regen en wind te verduren kregen. Dat liet overigens onverlet dat die stranden en het omringende land prachtig waren. We dronken geen cocktails, lagen niet in hangmatten en dansten niet tot het gloren van de ochtend, maar tuften gedrieën door het ‘Emerald Isle’, een prelude van ons leven zo dadelijk als gezin.

Maak die reis, als het je zint, maar zie het niet als ‘de laatste keer dat…’ Vlieg naar Palawan, denk met weemoed aan al wat achter en voor je ligt, maar besef dat de laatste keer van wat dan ook relatief is, net als deze woorden voor het individu die ze leest.

[1] Slaat nergens op, maar rijmt op ‘franje’.

Die keer dat ik Louis niet ontmoette

Het is een uur of 17:00. Samen met de CEO van crowdfundingplatform Live on Demand en mijn zwangere vriendin sta ik aan het begin (of uiteinde) van een straat in New York in de hoop een vadsige, kale, rossige ringbaard dragende komiek te zien die geboren is als Louis Szekely. Die Hongaars-Joodse achternaam heeft hij fonetisch veranderd in ‘C.K.’, een vroege carrièremove die hem geen windeieren heeft gelegd. Het maakt hem cooler, mysterieuzer en van de naam een begrip.

Louis C.K. brak een jaar of tien geleden door met de stand-up comedy special Shameless, waarin hij op de titel respecterende wijze zijn omgeving, familie en zichzelf aan het spit reeg. In de show komt iedereen voorbij; zijn vrouw, die hem in badjas en gefronst ‘the saddest handjob that ever happened in America’ geeft. Zijn kinderen, waarvan het ‘fucking stupid’ is om er ooit aan te beginnen en alle andere mensen in zijn wereld, die langzaam maar zeker wordt overgenomen door een ‘spoiled’ generatie idioten.

Om deze grove azijnpisser in Amsterdam te zien zijn mijn vriendin en ik een crowdfundingcampagne gestart die compleet uit de hand is gelopen. We hadden twee maanden de tijd om 100 golden tickets te verkopen aan plaatselijke die-hard-fans, zodat Live on Demand zijn netwerk in zou schakelen om de man te boeken. Die 100 kaarten waren binnen 48 uur verkocht en maakte het de snelst verkopende campagne tot dan toe op het platform. Spoel een half jaar vooruit en we staan met knikkende knieën voor zijn deur.


We hebben zojuist aangebeld. Het is de derde keer dat we dat vandaag doen. Vanochtend stonden we verregend op Grand Central station. In een laatste wanhoopspoging tot contact besloten we de VAN MOOF-fiets die we hem bij wijze van lekkermakend cadeau aan willen bieden naar hem of zijn kantoor te Fedexen. Bij zijn huisadres kregen we geen gehoor. Bij zijn kantoor, Pig Newton Productions, wel. Daar werden we een dag eerder door de portier naar de vrachtlift achter het gebouw gestuurd. We kregen een toegangspasje en stonden gedrieën plus fiets in de lift. ‘I’ll take your picture,’ zei de olijke vrachtpiccolo toen we onszelf nerveus op de foto probeerden te krijgen. ‘Is dit dan het moment? Gaan we hem nu zien?’ Nee dus. Zijn kantoor werd bevolkt door mensen die zich afvroegen hoe we het adres hadden gevonden. ‘Research,’ riep ik onhandig. Ze vonden de actie sympathiek en zouden hem ervan op de hoogte stellen. Een dag later werd er door zijn kantoor niet meer op ons gereageerd en bleek ‘zijn’ woonadres dat van zijn ex. We stonden dus met lege handen, los van die fonkelnieuwe design-fiets.

Louis’ heeft wel Wifi

Op het moment dat we probeerden te bedenken hoe je een fiets inpakt, kwam er een sjofele man op ons af.

‘Nice bike.’

‘Thank you.’

‘I like to ride bikes myself.’

‘This is actually a present for Louis C.K.’

‘Well, good luck finding him.’

Terwijl de man wegliep vroeg ik met de moed der wanhoop of hij misschien wist waar hij woont.

‘No, but you can check his registration card at the Board of Elections. If he votes, he’s in there.’

‘How do you know this?’

‘I used to be a journalist.’

Toeval of lot?

Niet veel later hadden we een adres. Het goede. En nu horen we voetstappen. De deur wordt geopend door een donkere vrouw die zijn housekeeper blijkt te zijn. Is Louis thuis? Nee. Wanneer wel? Misschien vanavond. En anders morgenochtend vroeg. Wacht, ze belt hem wel even. Met wijd opengesperde ogen en oren proberen we het gesprek te volgen. Ondertussen bekijk ik zijn hal, waar we nu onbelemmerd zicht op hebben. Wat schoenen onder een kapstok. Een losse sweater op een traptrede. Een huiselijke sfeer met sporen van kinderen. Louis woont hier. Dit is verdomme zijn huis, maar de huishoudster heeft kennelijk nog niet veel gedaan. Ze komt terug.

‘Try tomorrow morning after 9.’

‘OKAY THANK YOU!’ stuiteren we in koor. Een paar minuten later staan we (behalve mijn vriendin) met een fles Brooklyn Lager bij een kantoor van WeWork dat daar toevallig om de hoek zit en we die dagen als uitvalsbasis kunnen gebruiken omdat Live on Demand een kantoor bij ze huurt in Amsterdam. Dit is de ‘nieuwe’ werkvloer. Een globaal netwerk van opgepimpte panden waarin je met een pasje naar behoefte werkplekken kunt huren. Het is ook nog eens Taco Tuesday dus we vallen met onze neus in de guacamole. Morgenochtend gaan we Louis C.K. zien, een van onze schaarse helden.

Dat hij van meer mensen een held is, bleek in de weken nadat we de campagne waren gestart. Het Parool pikte onze actie op en kondigde aan dat ‘Fans’ hem ‘naar Carré’ probeerden te halen. Een paar weken daarna belde De Wereld Draait Door. De hele redactie bleek idolaat van hem en al tijden naar een aanleiding te zoeken om een item over hem te maken. Maar ze konden niet zomaar een kwartier fragmenten van hem laten zien. Dat mochten wij, zijn beste fans, doen.

We zijn op tv, iedereen lacht

We legden Matthijs uit hoe we op het idee waren gekomen. Hoe Live on Demand werkt en lachten met zijn allen hartelijk om Louis’ grappen die we al 30 keer hebben gehoord en gezien. Maar dat gaf niet, want een groot deel van Nederland kende ze niet en wilde hem plotseling kennelijk ook zien; na de uitzending schoot de kaartverkoop omhoog. Op een gegeven moment waren er ruim 1500 mensen die circa 80 euro hadden geïnvesteerd in de mogelijkheid van een optreden. 80 euro ‘voor hoop’ sprak ik in de uitzending, tot groot vermaak van Matthijs. Wat we toen niet vermeldden, omdat het ons nauwelijks zorgen baarde, was dat we nog geen respons van Louis’ management, APA in New York, hadden ontvangen. ‘Zoiets duurt gewoon lang,’ vertelden we onszelf en anderen. ‘Hij is druk, zij zijn druk. Het is New York, iedereen is druk.’ Maar in de weken na de uitzending, toen de euforie enigszins was gezakt, bleef een antwoord uit. Hoeveel telefoontjes en e-mails er vanuit LoD precies zijn verstuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik zelf een mail naar Mike Berkowitz, zijn agent, heb gestuurd en een keer heb gereageerd op Louis’ altijd zeer persoonlijke nieuwsbrief. Correctie, twee keer. Eén keer nuchter en één keer dronken, toen de frustratie over hun/zijn zwijgen de overhand kreeg. Die mail was niet zo lief, las ik later, maar dat is hij ook niet. Hij is in zijn shows regelmatig een klootzak, wat hij kennelijk niet helemaal veinst.

De dronken mail

VOORDAT door ‘de showbizz’ gepokt en gemazelde betweters mij/ons nu voor naïef uitmaken: dat zijn we niet, dat ben je zelf, want het is makkelijk om dat te denken. Het bedrag dat Live on Demand in het voorstel op tafel legde, was ‘serieus’ te noemen (zie mail) en van een omvang die hij volgens een betrouwbare bron nooit krijgt. Deze betrouwbare bron wist ons in New York te melden dat Berkowitz een ‘asshole’ is. ‘He is succesful, but I don’t like the way he does business. Nobody does.’ Deze betrouwbare bron wist als agent van het grootste creatieve agency van de VS waar hij over sprak. Precies daarom waren we naar New York gekomen: we vermoedden dat ons initiatief Louis zelf nog niet had bereikt. Louis, die zelf een disruptor is door volledig creatief zeggenschap te eisen over zijn series ‘Louie’ en ‘Horace and Pete’ en steevast budget- en salarisverhogingen weigert als dat betekent dat de studio meer inspraak krijgt. Louis, die de ‘middle man’ eruit snijdt door zijn drama- en stand-up-shows voor een prikkie via zijn eigen website aan te bieden, in plaats van dure dvd’s te verkopen via Amazon. Om al deze redenen dachten wij (en andere, in onze ogen ook niet naïeve en/of domme mensen) dat Louis perfect zou zijn voor deze actie en waren we nu in New York. Om zíjn middle man te omzeilen en hem aan te spreken op zijn affiniteit voor oprecht, oorspronkelijk en ontwrichtend creatief ondernemerschap.

Terwijl we ons biertje drinken en ik de smaakpapillen verschroeiende groene saus van mijn lippen probeer te vegen stuiteren we intern nog steeds. We gaan hem morgen zien. Al onze moeite van het afgelopen half jaar zal lonen. Wat Rob Wijnberg en Stefan Pop over een paar maanden zullen zeggen in een radioprogramma, dat dit initiatief kansloos was omdat Louis ‘te groot’ is en er dan elke week mensen met fietsen voor zijn deur staan, geloven we niet. Dit concept is namelijk nieuw en ja, Louis C.K. is groot, maar groot binnen een niche. Er is een selectieve groep mensen die alles van hem kent, en een veel grotere groep mensen die nog nooit van hem heeft gehoord. Louis is geen Jerry Seinfeld of Chris Rock of (vergeef me, maar de cijfers liegen niet) Kevin Hart. Louis is niet commercieel, denken we, maar zit kennelijk wel gebonden aan contracten, zoals we later bij terugkomst in Nederland merken wanneer Mojo bekendmaakt dat Louis naar Nederland komt in september. APA New York doet kennelijk alles via Live Nation en zij zijn de baas van Mojo. Had niemand dat even kunnen zeggen?

Als een half jaar geleden bekend was gemaakt dat Louis naar de Ziggo zou komen had ik gedacht ‘Yes! Hij komt!’ en ‘wel jammer, Ziggo Dome, maar ik ga sowieso’ en dan was ik sowieso gegaan en dan was het fantastisch geweest. Ons beeld was ‘Carré, twee of drie avonden uitverkocht (wat bij de Ziggo nog maar moet blijken) en onsterfelijkheid voor zowel hem als ons. Dat tweede had niet eens gehoeven en ook hij wil vast wel een keer dood, maar het klopte. Het paste. Het was een ideaal en vooruit, misschien is dat wel naïef.

Live on Demand liep eerder met Ricky Gervais tegen dezelfde muur op. Hetzelfde geldt voor Coldplay. De band wilde graag, maar het management zei ‘Nee’. Waar agencies in andere takken van sport wél oren hebben naar een gecrowdfund event, blijkt de entertainmentindustrie conservatief, log en ontoegankelijk. Wat dat betreft lopen ze vermoedelijk een gelopen race. Uber, Netflix, Airbnb, Kickstarter; mensen hebben het heft al in handen genomen om te zien/horen/consumeren wat ze willen op het moment dat zij dat willen. Waarom zou het bijwonen van evenementen daar een uitzondering op zijn?


Terug naar Louis. Na een half jaar intensief met hem bezig te zijn geweest is hij van zijn voetstuk gevallen. De fiets, die we bij zijn buurman hadden achtergelaten toen Louis weer niet thuis bleek te zijn en er een vrouw opendeed die beweerde dat hij daar helemaal niet woonde, bleek later door hem te zijn opgehaald. Daar rijdt ie nu vermoedelijk lekker niet op, met zijn dikke reet. Of hij het handgeschreven, desperate liefdesbriefje heeft gelezen dat ik trillend van vermoeidheid vlak voor vertrek nog in zijn brievenbus schoof, betwijfel ik. Mocht dit stuk hem wel bereiken, dit stond erin (inclusief spel- en taalfouten):

May 6th,

*^@&(t0# Str., New York City, in the rain

Dear Mr. Szekely,

People say I should think less so I’m just gonna write. I read all of your newsletters, some of which are pretty long, so might as well send you one back.

My girlfriend and me were in New York to tell you about the thousands of fans that have come together in Holland pledging for you to come to Amsterdam to do a or several shows.

For months we tried to reach your agents and offer them a very lucrative proposal, but they haven’t responded.

In short: you’d be coming to a tiny country that appears to admire you a lot. You’d come to Amsterdam, which is a pretty cool city (though I’m not objective), can make up to half a million dollars and are welcome to bring your daughters or whomever and make a vacation out of it.

We wanted to tell you this in person, but alas, it wasn’t to be. We even brought you a beautiful, Dutch design bike and Dutch treats like stroopwafels and Tony’s Chocolonely’s chocolate, probably the tastiest chocolate in the world. Okay, that’s not true, but it’s pretty damn good.

When we were at your door your neighbor came home and he loved what we are doing. He offered to hold on to the bike for you, though I think he might eat the treats. He looked fit, so maybe not. He can do whatever he wants, ’cause he’s helping us out. If he delivers our message to you and you’d come he’ll get all the stroopwafels and chocolate he and his wife want.

I don’t know if that sentence is grammatically correct, but then again: I’m not American. I’m Dutch and exhausted from dragging the bike through this awesome & crazy city. Don’t know if there’s someone else I’d do that for. I’m generally not a courier.

Louis, I’m sorry if all this seems incoherent and obtrusive. We really just wanted to let you know you’re greatly admired in a very small (and rich!) country that actually spawned this city. I’m not saying you owe us, but still. We just want you to know this and to please consider visiting us on your next tour, whenever it fits. I know that you won’t regret it. Even more so, you’d love it. I’d be happy to show you around or leave you alone, whatever you’d like. But not now. Now I won’t leave you alone, because you’re a performer and we are fans and we have a right to show you our love.

Whatever comes out of this, it’s been quite an adventure for us. Hope you know that we’re sincere and that you appreciate what we’re doing, whether you’ll visit us or not.

Much respect, regards and love,

Remco de Ridder,

Amsterdam

Terwijl ik dit overtyp, schieten de tranen me bijna in de ogen. Ja, het is naïef, maar naïef op de manier waarop een klein kind in Sinterklaas gelooft: met hoop, een open blik en goede bedoelingen. Louis bleek vooralsnog niet de eigenzinnige artiest waarvoor we hem hielden. Ook hij, zelfs hij zit vast aan contracten waarmee niet te improviseren valt, hoe goed je als komiek ook bent. In dit scenario ga ik er nog steeds vanuit dat hij zelf wel met ons in zee had willen gaan, maar dat zijn agent dat heeft afgehouden. Die lui dienen natuurlijk sowieso als schild om alle onzinvoorstellen bij hem weg te houden. Tot die categorie behoorde dat van ons, de uitkomst ten spijt, zeker niet.

Dus ja, ik heb een kaartje voor 16 augustus in de Ziggo Dome. We zitten met het starterteam van de campagne op de eerste rij, speciaal voor ons gereserveerd door Mojo (moesten we wel zelf betalen). We zullen zijn zweetplekken wellicht net kunnen zien, maar ruiken? Ho maar. Of ons initiatief heeft bijgedragen aan zijn komst via een andere weg weten we niet, maar vermoeden we wel. De 1500 fans van de crowdfundactie roep ik bij deze op een wit t-shirt te dragen met daarop de afbeelding van een fiets. Het enige wat hij had hoeven zeggen was ‘Nee, maar leuke actie’ of ‘Nee, and now leave me the fuck alone.’ Meer niet. Wellicht dat een massa geüniformeerde fans van het eerste uur hem in een gigantische, duistere, kille hal tot een shout-out kan verleiden.

‘To all you crowdfund-faggots: go suck a bag of dicks!’

In gesprek met Billie, de virtuele assistent van Bol.com

Billie zegt: Welkom bij de virtuele assistent van bol.com. Waarmee kan ik u van dienst zijn?

U zegt: verkeerd artikel ontvangen

Billie zegt: Vervelend om te horen dat u een verkeerd artikel heeft ontvangen. Graag vraag ik nog even het volgende voor de zekerheid. Had u iets besteld bij een externe verkoper?

U zegt: ja

Billie zegt: Hmm, dan kunt u het beste even contact opnemen met de betreffende verkoper want deze moet dat voor u oplossen. De contactgegevens van de verkoper staan bij de betreffende bestelling in uw account en in de bestelbevestiging die u per e-mail heeft ontvangen. Neem voor een vraag over een verkeerd ontvangen artikel uiterlijk binnen 14 dagen na ontvangst van de verzendbevestiging via e-mail contact op met de betreffende verkoper. Kan ik u nog ergens anders mee van dienst zijn?

U zegt: neen

Billie zegt: Zullen we ons gesprek dan gaan afronden?

U zegt: neen

Billie zegt: Kan ik u nog ergens anders mee helpen?

U zegt: ja

Billie zegt: Wat wilt u nog meer vragen?

U zegt: Ik heb honger

Billie zegt: Ik kan u even niet volgen. Kunt u uw vraag anders verwoorden?

U zegt: Mag ik iets eten?

Billie zegt: Het spijt me. Wilt u me nog een keer vertellen wat u bedoelt?

U zegt: Hou je van me, kleine dikkerd?

Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Je kunt de vraag wel blijven ontwijken, maar we weten allebei dat er al heel lang een enorme spanning tussen ons hangt.

Billie zegt: Sorry, ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?

U zegt: Nee Billie, ik wil jou.

Billie zegt: Oké, u wilt geen contact opnemen. Kan ik u nog ergens anders mee helpen?

U zegt: EEN BROODJE

Billie zegt: Ik begrijp u niet helemaal. Mag ik u opnieuw vragen waar het over gaat?

U zegt: Wat ben je tock fucking correct.

Billie zegt: Sorry. Wilt u me nog een keer vertellen wat u bedoelt?

U zegt: Sukkel

Billie zegt: Euhm, zou u het iets vriendelijker willen vragen? Waarmee kan ik u van dienst zijn?

U zegt: O, nu krijgen we praatjes? Met je dikke ballenlijf?

Billie zegt: Ik kan u even niet volgen. Kunt u uw vraag anders verwoorden?

U zegt: Ben ik nou zo slim of ben jij nou zo rond?

Billie zegt: Sorry. Kunt u uw vraag anders verwoorden?

U zegt: Nee

Billie zegt: Ok. Het spijt me, ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?

U zegt: Nee

Billie zegt: Oké, u wilt geen contact opnemen. Kan ik u verder nog ergens mee van dienst zijn?

U zegt: Misschien

Billie zegt: Ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Kunt u uw vraag anders verwoorden?

U zegt: Het is geen vraag

Billie zegt: Mijn excuses. Mag ik u nog een keer vragen waar het over gaat?

U zegt: Jij stelt hier de vragen, vriend

Billie zegt: Ik probeer u te begrijpen. Wilt u contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Ik antwoord alleen maar

Billie zegt: Mijn excuses, ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?

U zegt: ‘MIjn excuses mijn excuses’. Zeg je dat ook als je weer een pot mayonaise hebt leeggelepeld?

Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?

U zegt: Ja graag Billie, fijn.

Billie zegt: Om te zorgen dat mijn collega’s u goed van dienst kunnen zijn wil ik graag horen welk onderwerp ik kan noteren, kunt u daarom een korte omschrijving geven?

U zegt: Met je domme kutkop.

Billie zegt: Wilt u een e-mail sturen?

U zegt: Wil jij een e-mail sturen?

Billie zegt: Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?

U zegt: Laat me met rust.

Billie zegt: Ik begrijp het niet helemaal. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?

U zegt: Stop.

Billie zegt: Wilt u stoppen?

U zegt: Nee, jij moet stoppen.

Billie zegt: Ok. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?

U zegt: Ga weg.

Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?

U zegt: Je bent echt het domste dikke poppetje dat ik ooit heb gezien.

Billie zegt: Ik ben Billie, de digitale hulp en een robot. Ik help u met het beantwoorden van vragen.

Billie zegt: Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?

U zegt: Dit heeft geen enkele zin…

Billie zegt: Het spijt me dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Alsof je een aap de tiende dimensie probeert uit te leggen.

Billie zegt: Ik probeer u te begrijpen. Sorry dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Losers always say they try.

Billie zegt: Het spijt me dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Winners go home and fuck the prom queen.

Billie zegt: Mijn excuses dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?

U zegt: Nee

Billie zegt: Ok, u wilt geen contact opnemen met mijn collega’s.

Billie zegt: Sorry, ik begrijp het niet helemaal. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?

U zegt: Kaas?

Billie zegt: Ik begrijp het niet helemaal. Sorry, ik begrijp u nog niet helemaal. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?

U zegt: Dag Billie.

Billie zegt: Ja dat ben ik! Sorry, ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?

U zegt: Sterf.

Billie zegt: Mijn excuses, ik probeer u te begrijpen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?