Volgens de kapster hadden een aantal veranderingen te maken met ‘weer een andere generatie hè.’
Zo ging de vorige generatie, of misschien wel die dáárvoor, zowat elke week naar de kapper. Dat is nu anders, want dat is de generatie ook. Deze generatie gaat minder vaak naar de kapper, ‘want het maakt ze niet zoveel meer uit’ of hun haar lang of kort is. ‘Het kan tegenwoordig allemaal’.
‘Vroeger niet hè?’ wilde ik meegaan in haar redenering, maar daar reageerde de kapster niet op.
De tweede grote verandering die zij als kapster ziet ten gevolge van de veranderde generatie is dat kinderen nu veel beter stilzitten dan vroeger. Kinderen knippen was op de kappersschool ‘een crime’, want ze zaten niet stil, en ‘dan pakte je nog wel eens een stukje oor mee.’
‘Dus kinderen van nu zijn minder beweeglijk? Hoe komt dat denk je?’ vroeg ik als poging enthousiast te participeren in het gesprek. De kapster haalde haar schouders op.
De derde opmerkelijke verandering ten opzichte van vroeger is dat kinderen nu langer thuis wonen en dat prima gaat, want ‘het is tóch een andere generatie’. Haar zoon, bijvoorbeeld, is 21 en woont nog thuis en dat gaat prima. Dat was vroeger wel anders, zegt ze en denkt ze misschien ook, want hoe kun je zoiets nou weten? Haha.
Ik zeg ‘Ja prima toch als het prima gaat?’ Ze doet of zegt niks terug.
Het vierde en voorlopig laatste grote verschil dat ze ziet tussen deze generatie en de vorige en die daarvoor et cetera is dat de nieuwe generatie weer veel meer waardering heeft voor vermaak zonder snoer. ‘Ja die dingen denk je niet meer weg,’ zegt ze terwijl ze naar haar Radio Oranje pompende Sonos knikt, ‘maar je ziet dat deze generatie daar weer meer mee kan.’
Ik wil iets zeggen over mijn platenspeler en hoe ik die 15 jaar geleden aanschafte als analoog antwoord op de wildgroei aan mp3tjes op mijn computer. Meer gerichte, kwalitatieve aandacht voor de muziek wilde ik, in plaats van zwemmen door een zee van digitale overvloed. Maar het is iets te lang stil en ik voel de behoefte om iets te zeggen zakken. Ik weet niet of het zin heeft. Bovendien gaat het niet over mij, maar over ‘een andere generatie’, en dus pak ik maar mijn telefoon om doelloos door apps te scrollen.
Buiten regent het pijpenstelen, maar daar heeft niemand het over.
Tag: gesprek
Visboer
Bij de visboer dringt een man voor die twee garnalenkroketten bestelt. Hij doet het tegelijk: voordringen en bestellen.
‘Mag ik twee garnalenkroketten, schat?’ zegt hij tegen de visboer die twee garnalenkroketten pakt en in de frituur doet.
‘Noem je Hans nou schat?’ vraagt de verkoopassistente, die blond en wulps en altijd heel vriendelijk is.
‘Mag dat soms niet?’ vraagt Hans, die zijn handen op de schouders van zijn assistente – ik weet haar naam niet – legt en de voorgedrongen klant lachend aankijkt.
‘Ben je homo geworden?’ vraagt Hans hem.
‘Homo? Ik ben allang homo geweest!’ roept de klant.
De visboer aka Hans lacht nog steeds en loopt terug naar de hoek waar hij haringen stond schoon te maken. De verkoopassistente lijkt niet alles te begrijpen en zegt iets Volendams tegen Hans. Die volendamt terug. Dat begrijp ik dan weer niet.
De klant schuifelt naar de hoek van de kraam waar Hans met zijn kenmerkende gebogen houding haringen onder handen neemt. Zo zag ik hem ook eens enorme hoeveelheden karton in te kleine en volle papierbakken stampen, gebogen dus. Daar heb ik een filmpje van, bedenk ik nu, omdat het een daad van agressie was, uitgevoerd door een agressieloze man. Alle agressie zat ín de daad. Dat kan dus, een handeling laden met een emotie die je op dat moment zelf niet voelt of uitstraalt.
‘Spreek je latijns? Dat zeggen ze weleens hè,’ vertelt de klant.
‘Wie?’ vraagt Hans.
‘Als je iemand homo noemt. Of je latijns spreekt.’
‘Wat?
‘Want homo is in het latijns broer.’
Hans reageert niet echt meer. Het is ook allemaal zo onduidelijk. Vis, Volendams, homo’s, latijnse broers. Je kroketten liggen erin, zal hij denken. Laat mij m’n haringen schoonmaken.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vraagt de verkoopassistente me dan. Vriendelijk, zoals altijd.
Weerstand
Een man achter me in de sportschool is hevig aan het puffen en kreunen. Ik draai me om, om te zien of alles wel goed gaat, maar raak verblind door in zijn zweetdruppels weerkaatsend halogeenlicht. Ik knipper een paar keer met mijn ogen en zie de man stroboscopisch mijn kant op lopen. Hij stopt naast me, met zijn handen in zijn zij, en zijn middenrif op en neer golvend als de buik van een gestrande bultrug.
‘Gaat het?’ vraag ik.
‘Benen man, Jezus,’ weet hij tussen het hijgen uit te brengen. ‘Vind ik het zwaarst. Maar dat ben ik.’
Ik ben het niet met hem eens en probeer dat subtiel duidelijk te maken.
‘Vind ik niet,’ zeg ik. Poging mislukt.
‘Tenminste, bovenbenen vind ik altijd wel lekker.’
Met mijn handen wrijf ik over en knijp ik in mijn bovenbenen. Dat doen mensen hier namelijk als ze met andere mensen over spiergroepen praten. Anders telt het niet.
‘Hamstrings,’ vervolg ik, ‘wat jij nu doet, die zijn altijd wel pittig. Dan ligt een blessure op de loer.’
‘Ja maar ik train licht. Niet te zwaar. Dán krijg je blessures. En dat moeje niet willen.’
‘Nee.’
Wat volgt is een gesprek over de respectievelijke voor- en nadelen van zwaar en licht trainen. Van zwaar trainen krijg je meer spiermassa, maar zo breed willen de man en ik allebei helemaal niet worden. Dat is niet ons doel. Wij doen het meer om een beetje fit te blijven. En als medicijn tegen de waanzin, natuurlijk, maar die beweegreden houd ik voor me.
De man vertelt me, nog steeds met een ogenschijnlijk tekort aan zuurstof en overschot aan zweetvocht, dat hij in december ziek is geweest en daar nog steeds de naweeën van voelt.
‘Corona?’ vraag ik.
‘Nee,’ zegt de man met een intonatie en blik alsof ik iets noem wat helemaal niet bestaat.
‘Ik heb het ruim een jaar geleden gehad,’ zeg ik, ‘en ben af en toe nog steeds kortademig. Meer dan vroeger, zeg maar.’
Het blijft stil.
‘Maar we worden ook ouder hè,’ voeg ik toe. Daarmee is de man het roerend eens.
‘Nee maar ik was echt ziek. Mijn vrouw nog steeds.’
‘Je hoort het veel nu. Mensen hebben geen weerstand meer.’
De gesprekken in de sportschool spelen zich voornamelijk af tussen open deuren. Voor de afwisseling gooi ik er een anekdote doorheen.
‘Als student woonde ik in een huis met 13 anderen. Ben ik eerst een week goed ziek geweest, daarna nooit meer. Had alle antilichamen verzameld.’
‘Waarom denk je dat daklozen nooit ziek zijn?’ zegt de man terwijl hij naar buiten wijst, waar auto’s zich ronkend klaarmaken voor de A10. ‘Die hebben een weerstand van hier tot Tokyo!’
Nou en toen stopte het gesprek.
Boomers in de trein
Ik ben op weg naar huis na een concert van Big Thief als er twee mannelijke boomers naast me gaan zitten in de trein.
‘Check jij het weer nog eens.’
Klein lachje.
‘Want als het komend weekend niet waait dan kunnen we niks.’
’24 graden, zie ik. Windkracht 3.’
‘Dat heeft geen zin.’
’25, zie ik nu. Wow, het is ineens 25.’
‘Oké… Nou, dan laten we Bas varen. Bas kan zeilen zonder wind. Laveren noemen ze dat.’
Een iets groter lachje.
‘De populairste nummers van een band zijn vaak de nummers die het lekkerst in het gehoor liggen. En dit is nou niet een band die het moet hebben van nummers die lekker in het gehoor liggen. Maar dan tóch zijn de populairste nummers de nummers die het lekkerst in het gehoor liggen. Ik vind dat apart bij zo’n band. Wat vind jij daarvan?’
‘Maar The National doet weer het andere uiterste. Dan komt die zanger met een zevenkwartsmaat en denk ik: moet dan nou?’
‘Ken je Arcade Fire? Wat vind je daarvan?’
‘Mwah, ja, ik weet niet.’
‘Want heel veel mensen vinden dat heel leuk.’
‘Jaaa… jaha, ik weet het.’
‘Ik zou het wel leuk vinden om dat leuk te vinden. Ik had nu al m’n pijlen op Big Thief gericht. Ik wilde niet thuis eten. Meteen door na werk, weet je wel?’
Een kort, begrijpend knikje.
‘Maar op die boot, moet ik eten meenemen? Of doe jij dat?’
‘Dat doe ik.’
‘Want dat vind ik altijd lastig. Want ik wil wel graag een broodje. En een kaasje. Grillworstje erbijjjj.’
‘Jaja dat ga ik wel allemaal halen.’
‘En een lekker sinaasappelsapje. Geen mix van fruit door elkaar. Gewoon sinaasappelsap. Niet die mixjes, daar hou ik niet van, met van die nieuwe vruchten. Zo van: “Dit was ooit een sinaasappel”, maar dat is het dan niet meer.’
‘Ik ga wel naar de Lidl.’
‘Dan moet je sinaasappelsap in het Duits hebben. Orangensap.’
‘Ik schrijf het op.’
‘En ik eet geen vlokken. En ook geen pindakaas.’
‘Oké, nou ik moet er hier uit. En ik ga boodschappen doen. Bij de Lidl.’
‘Orangensap moet je dan hebben. Orangensappppp.’
‘Sap is in het Duits ‘saft’,’ zeg ik, en stap uit. Op het verkeerde station, dat wel.
———-
Full circle: Tien jaar geleden alweer had ik mijn eerste publicatie (in de Metro) met een gesprek tussen meisjes in de trein.
Co be
De eerste aanblik van de man, die met zijn fiets aan de hand over de weg loopt, belooft al weinig goeds. Het is direct duidelijk dat hij iets van me wil, of zal willen op het moment dat hij me gezien heeft. Hij kijkt niet mijn kant op, maar ik voel mezelf op zijn radar verschijnen. Omdat hij met een fiets loopt vermoed ik dat hij me om een fietspomp zal vragen, of om de weg naar de dichtstbijzijnde fietsenmaker. Deze man is niet op de hoogte van Google Maps.
Ik loop over de stoep richting onze auto die aan de overkant van de weg geparkeerd staat en kruis daarbij het pad van de man, die ik groet met een knik, hopende dat dat afdoende is. Maar dat is het natuurlijk niet.
‘Voert u weleens gesprekken over de zin van het leven?’ vraagt hij me. Door het bewegen van zijn mond valt me pas op hoe los zijn huid zit. Hij is spierwit, doorzichtig bijna, alsof hij urenlang in een bad heeft liggen weken. Maanden. Zijn ogen liggen diep in die drassige huid, onder zijn zwarte hoed. Hij is helemaal donker gekleed, zelfs zijn fiets is zwart.
‘Non-stop,’ antwoord ik de man, in de hoop dat het afdoende is, maar dat is het natuurlijk niet. De man wil zijn mond weer openen maar ik kan het niet aan en ben hem voor.
‘Non-stop,’ herhaal ik, ‘met mijn vrienden, familie. Met mijn vriendin en kinderen. Intern, in voor de buitenwereld verstopte monologen. Ik voer geen andere gesprekken. Het is het enige dat me bezighoudt, ik kom nergens anders aan toe. Het heeft me in de houdgreep. Ik leef in een gevangenis van existentiële verwondering.’
De man kijkt voor zich uit, richting het einde van het nooit stoppende Zuideinde, en knikt. Is mijn antwoord genoeg? Ik hoop het. Maar het is niet zo. De man knikt niet meer en bereidt zich voor op een vervolgvraag. De havermelk witte huid van de man moet nooit zon gevoeld hebben. Hij zit altijd binnen, in deze kleren, met de fiets aan zijn hand.
‘En wat is volgens u de zin van het leven?’
‘Mijn kinderen,’ zeg ik zonder aarzeling. ‘Die ik nu moet ophalen.’
Ik wil doorlopen naar de auto maar houd in.
‘En liefde,’ voeg ik eraan toe.
De man staart nog steeds naar het niet bestaande einde van de straat. Hij knikt niet, heeft vermoedelijk geen kinderen. Nu begrijp ik waarom hij anderen deze vragen moet stellen.
‘Succes verder en een fijne dag,’ zeg ik tegen de man, die nu wel weer knikt en me hetzelfde wenst.
Ik stap in de auto en kijk de man na. Hij praat inmiddels met mijn buurman, die met de handen in zijn zakken nee schudt in een poging het gesprek voortijdig af te kappen, met spijt dat hij de deur heeft geopend.
Wegrijdend besef ik dat alles wat ik zei waar is, behalve dat ik mijn kinderen moet ophalen. Dat was een leugen.
Das ist mir Egel
Als freelancer werk ik veel thuis. Ik ben dan alleen en er gaan soms uren voorbij dat ik niet praat. Toegegeven, de laatste maanden was dit zelden aan de hand, met een nieuwe baby en het verlof van mijn vriendin, maar afgelopen week had ik weer eens zo’n dag waarop de stilte slechts wordt verbroken door het getik van mijn vingers op het toetsenbord.
Aan het einde van een thuiswerkdag kom ik er dan achter dat ik mijn stem niet heb gebruikt en maak ik me even zorgen of hij nog wel werkt. Ik werk ook weleens op plekken, zogenaamde werkplekken, en op die plekken zijn ook andere mensen, maar die ken ik niet en dus spreek ik ze niet. Mijn spraak beperkt zich dan tot het bestellen van koffie of een tosti. Te mager bewijs van een volledig stembereik.
Deze thuiswerkdag, die van afgelopen week dus, was ik extra lang alleen omdat mijn vriendin met onze zoontjes bij haar ouders was. Ik werd niet gebeld, was niet buiten geweest en had niemand gezien. Als ik die dag niet had bestaan had niemand het opgemerkt.
Vanwege al deze dingen besloot ik ’s avonds even in de tuin te gaan zitten. Frisse lucht leek een goed idee. Ik trok een biertje open en hoorde wat gescharrel in de bosjes. Niet veel later zag ik een egeltje op het gazon verschijnen. Een dik, klein, waggelend stekeldiertje, op zoek naar eten.
‘Hé egeltje,’ zei ik.
De egel stopte even met scharrelen en stak zijn spitse neus omhoog, alsof hij mijn woorden probeerde te ruiken. Hij knikte, ter erkenning van mijn aanwezigheid, en begroef zijn neus weer in het gras.
‘Zeg, egeltje,’ ging ik verder. ‘Wist je dat je met een jaar lang niet autorijden, geen vlees eten, wel recyclen, lokaal voedsel eten en spaarlampen gebruiken maar ongeveer de helft van de CO2 uitstoot van een retourtje Bali bespaart?’
Het egeltje stopte weer met scharrelen en keek me verbouwereerd aan. Toen schudde hij langzaam zijn hoofd.
‘Wist je niet hè? Zo slecht is vliegen dus voor de wereld.’
‘Pfff…’ deed de egel, die ineens geen zin meer leek te hebben om verder te scharrelen.
‘Wat ik me wel altijd afvraag bij dat soort onderzoeken, egeltje, is of de uitstoot van een vlucht volledig wordt toegeschreven aan één passagier, of dat die eerst door het gemiddeld aantal passagiers van een vlucht naar Bali wordt gedeeld.’
De egel haalde zijn schouders op, mits hij die had.
‘Ik bedoel: ja, je bent als individuele passagier verantwoordelijk voor de uitstoot van je vlucht – het is jouw uitstoot -, maar ook die van 200 anderen, snap je?’
De egel knikte.
‘Fijn dat we het eens zijn, egeltje. Ik zal het eens uitzoeken.’
De egel keek om zich heen, zo van: ‘Kan ik nu weer verder?’.
Ik knikte en hij vervolgde zijn zoektocht.
‘Gelukkig,’ dacht ik. ‘Mijn stem werkt nog.’
‘Ik denk dat ze Centraal Station gaan doen’
Leerling 1 (14 jaar): “Hadden jullie gehoord wat er vandaag in Brussel is gebeurd? Denken jullie dat het ook in Amsterdam kan gebeuren?”
Leerling 2 (14 jaar): “Natuurlijk, als het in Brussel al gebeurt.”
Leerling 3 (13 jaar): “Het komt wel steeds dichterbij.”
Leerling 1: “Ik ben bang dat het een keer hier gebeurt.”
Leerling 2: “Je moet niet bang zijn, dat is precies hun doel.”
Leerling 3: “De kans is zo klein dat jij geraakt wordt.”
Leerling 1: “Ja oké… Ik denk ook niet dat ze iets in Zuid gaan doen. Eerder Centraal Station of zo.”
Leerling 3: “Hadden jullie het op school gehoord?”
Leerling 2: “Nee. Gewoon, via m’n telefoon.”
Leerling 1: “Ja, kreeg gewoon zo’n bericht. Heel veel berichten.”
Leerling 1: “Wanneer gaan ze die mensen executeren?”
Leerling 4 (13 jaar): “Welke mensen?”
Leerling 1: “Die piloten.”
Leerling 2: “Welke piloten?”
Leerling 1: “Die daar zijn geland.”
Leerling: 2: “Vraag je nou ‘wanneer’ ze die gaan executeren? Als: op welk tijdstip?”
Leerling 1: “Ja, die piloten die ze gevangen hebben genomen. Die zijn neergestort.”
Leerling 3: “Wanneer ze hen niet meer nodig hebben.”
Leerling 4: “Ik denk dat we veel te zacht zijn. Ik denk dat we ze moeten uitroeien.”
Leerling 3: “Heel IS?”
Leerling 2: “Dat kan niet. We kunnen niet zomaar naar Syrië gaan en dat doen, dan hebben we oorlog met dat hele land.”
Leerling 1: “En ze zitten niet in maar één land, hè? Ze zitten overal.”
Leerling 4: “Nou, Frankrijk doet het goed, die hebben meteen aangevallen.”
Leerling 1: “Wanneer?”
Leerling 4: “Toen na die andere aanslagen. Toen in Parijs.”
Leerling 3: “Ik vind het gewoon bullshit, ik vind dat iedereen gewoon normaal moet doen.”
Leerling 3: “Maar jongens, hoe gaan we dit ooit tegenhouden?”
Leerling 2: “Niet. Je kunt met tuinspullen een bom maken, het is niet zo moeilijk.”
Leerling 1: “Ik denk echt dat ze Centraal gaan doen, ik denk niet Zuid.”
Leerling 4: “We moeten ze gewoon terugpakken. Hard tegen hard. Gewoon hard tegen hard.”
Leerling 2: “Maar wij hebben al iets van vijftig keer hun leiders gedood!”
Leerling 1: “Denken jullie dat er een oplossing is?”
Leerling 3: “Blijf binnen.”
Leerling 4: “Ik zie geen oplossing.”
Leerling 2: “Als het gebeurt, heeft niemand het aan zien komen.”
Leerling 1: “Eigenlijk is de Derde Wereldoorlog al begonnen. Dit is de Derde Wereldoorlog.”
In gesprek met Billie, de virtuele assistent van Bol.com
Billie zegt: Welkom bij de virtuele assistent van bol.com. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
U zegt: verkeerd artikel ontvangen
Billie zegt: Vervelend om te horen dat u een verkeerd artikel heeft ontvangen. Graag vraag ik nog even het volgende voor de zekerheid. Had u iets besteld bij een externe verkoper?
U zegt: ja
Billie zegt: Hmm, dan kunt u het beste even contact opnemen met de betreffende verkoper want deze moet dat voor u oplossen. De contactgegevens van de verkoper staan bij de betreffende bestelling in uw account en in de bestelbevestiging die u per e-mail heeft ontvangen. Neem voor een vraag over een verkeerd ontvangen artikel uiterlijk binnen 14 dagen na ontvangst van de verzendbevestiging via e-mail contact op met de betreffende verkoper. Kan ik u nog ergens anders mee van dienst zijn?
U zegt: neen
Billie zegt: Zullen we ons gesprek dan gaan afronden?
U zegt: neen
Billie zegt: Kan ik u nog ergens anders mee helpen?
U zegt: ja
Billie zegt: Wat wilt u nog meer vragen?
U zegt: Ik heb honger
Billie zegt: Ik kan u even niet volgen. Kunt u uw vraag anders verwoorden?
U zegt: Mag ik iets eten?
Billie zegt: Het spijt me. Wilt u me nog een keer vertellen wat u bedoelt?
U zegt: Hou je van me, kleine dikkerd?
Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Je kunt de vraag wel blijven ontwijken, maar we weten allebei dat er al heel lang een enorme spanning tussen ons hangt.
Billie zegt: Sorry, ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?
U zegt: Nee Billie, ik wil jou.
Billie zegt: Oké, u wilt geen contact opnemen. Kan ik u nog ergens anders mee helpen?
U zegt: EEN BROODJE
Billie zegt: Ik begrijp u niet helemaal. Mag ik u opnieuw vragen waar het over gaat?
U zegt: Wat ben je tock fucking correct.
Billie zegt: Sorry. Wilt u me nog een keer vertellen wat u bedoelt?
U zegt: Sukkel
Billie zegt: Euhm, zou u het iets vriendelijker willen vragen? Waarmee kan ik u van dienst zijn?
U zegt: O, nu krijgen we praatjes? Met je dikke ballenlijf?
Billie zegt: Ik kan u even niet volgen. Kunt u uw vraag anders verwoorden?
U zegt: Ben ik nou zo slim of ben jij nou zo rond?
Billie zegt: Sorry. Kunt u uw vraag anders verwoorden?
U zegt: Nee
Billie zegt: Ok. Het spijt me, ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?
U zegt: Nee
Billie zegt: Oké, u wilt geen contact opnemen. Kan ik u verder nog ergens mee van dienst zijn?
U zegt: Misschien
Billie zegt: Ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Kunt u uw vraag anders verwoorden?
U zegt: Het is geen vraag
Billie zegt: Mijn excuses. Mag ik u nog een keer vragen waar het over gaat?
U zegt: Jij stelt hier de vragen, vriend
Billie zegt: Ik probeer u te begrijpen. Wilt u contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Ik antwoord alleen maar
Billie zegt: Mijn excuses, ik snap niet helemaal wat u bedoelt. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?
U zegt: ‘MIjn excuses mijn excuses’. Zeg je dat ook als je weer een pot mayonaise hebt leeggelepeld?
Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Ik raad u aan om contact op te nemen met mijn collega’s van bol.com Klantenservice. Zal ik kijken hoe u hen kunt bereiken?
U zegt: Ja graag Billie, fijn.
Billie zegt: Om te zorgen dat mijn collega’s u goed van dienst kunnen zijn wil ik graag horen welk onderwerp ik kan noteren, kunt u daarom een korte omschrijving geven?
U zegt: Met je domme kutkop.
Billie zegt: Wilt u een e-mail sturen?
U zegt: Wil jij een e-mail sturen?
Billie zegt: Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?
U zegt: Laat me met rust.
Billie zegt: Ik begrijp het niet helemaal. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?
U zegt: Stop.
Billie zegt: Wilt u stoppen?
U zegt: Nee, jij moet stoppen.
Billie zegt: Ok. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?
U zegt: Ga weg.
Billie zegt: Ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?
U zegt: Je bent echt het domste dikke poppetje dat ik ooit heb gezien.
Billie zegt: Ik ben Billie, de digitale hulp en een robot. Ik help u met het beantwoorden van vragen.
Billie zegt: Wilt u antwoord ontvangen op remcoderidder@gmail.com?
U zegt: Dit heeft geen enkele zin…
Billie zegt: Het spijt me dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Alsof je een aap de tiende dimensie probeert uit te leggen.
Billie zegt: Ik probeer u te begrijpen. Sorry dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Losers always say they try.
Billie zegt: Het spijt me dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Winners go home and fuck the prom queen.
Billie zegt: Mijn excuses dat ik geen goed antwoord heb kunnen geven. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s?
U zegt: Nee
Billie zegt: Ok, u wilt geen contact opnemen met mijn collega’s.
Billie zegt: Sorry, ik begrijp het niet helemaal. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?
U zegt: Kaas?
Billie zegt: Ik begrijp het niet helemaal. Sorry, ik begrijp u nog niet helemaal. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?
U zegt: Dag Billie.
Billie zegt: Ja dat ben ik! Sorry, ik heb u niet helemaal begrepen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?
U zegt: Sterf.
Billie zegt: Mijn excuses, ik probeer u te begrijpen. Wilt u misschien contact opnemen met mijn collega’s van bol.com?