Cloud

Al een paar jaar ben ik bezig met een kansloos fotoselectieproject. De foto’s die ik neem met mijn telefoon worden opgeslagen in de cloud, maar die zit steeds vol, en dan moet ik foto’s verwijderen om nieuwe te kunnen maken en opslaan. Kennelijk is het maar een klein cloudje, een schapenwolkje dat weigert uit te dijen.
 
Toegegeven, er staan momenteel 18.709 foto’s en 1.489 video’s in die wolk. Als hij barst, valt er een hoosbui aan herinneringen. Maar ik weiger naar een grotere, duurdere wolk te upgraden, want ik weet dat er van die ruim 20.000 foto’s en video’s genoeg weg kunnen. Het is te makkelijk geworden, immers, een fotootje (of tien) te schieten bij het minst en geringst fascinerende tafereel. En omdat het zo makkelijk is, en ‘de cloud’ een zowat grenzeloos concept, voelde ik nooit de urgentie om eens kritisch terug te scrollen door mijn fotorol om het kaf van het koren te scheiden. Elke aanzet hiertoe genereerde direct een gevoel van wanhoop door de schier onoverzichtelijke hoeveelheid foto’s, wat dus precies het probleem is.
 
Een tijdje geleden, vermoedelijk ergens aan het begin van de coronacrisis, toen ik geen schrijfopdrachten had, besloot ik me dan toch maar aan de klus te wagen. Ik zou helemaal aan het begin van de cloud beginnen, in 2015 (alles daarvoor had ik al eens op een harde schijf gezet). Al gauw was ik in december 2016, bij de geboorte van mijn eerste zoon. Toen begon het echte werk, want in zijn eerste levensjaar had ik kennelijk 10.000 foto’s gemaakt. 113 keer hetzelfde kwijllachje. 87 keer een grijp van zijn kromme vingertjes in het luchtledige. 6000 keer zijn eerste pogingen tot kruipen, staan, lopen. Daar kon wel wat van weg. Maar welke dan?
 
Ik vond het heel moeilijk om foto’s te deleten. Het was toch precies díe blik, díe stand van zijn lippen, díe specifieke houding die ik na verwijdering nooit meer zou zien. Zou ik die foto, van een reeks van 30 van hetzelfde moment, dan niet alsnog gaan missen? Was díe foto dan niet de beste van de reeks, misschien wel juist omdat ik hem had verwijderd? Gekmakende vragen voor iemand die zichzelf “graag” gek maakt met vragen, ontspringend uit een taaie combinatie van OCD, FOMO en neiging naar nostalgie.
 
In die zin was het goede therapie. De cloud zat vol, dus ik móest wel. Er was nu geen ruimte voor nieuwe herinneringen, dus wat wilde ik liever: a) baden in een repetitief verleden, of b) de lens richten op een ongewisse toekomst?
 
Het antwoord is natuurlijk “a”, maar ik ben toch maar aan het deleten geslagen. En wat bleek? Ik werd er steeds beter in, stond steeds minder lang stil bij welke foto’s ik verwijderd had, omdat ik ze me een minuut later al niet meer kon herinneren. Ook ‘slechts’ 5000 foto’s van je baby zijn er zat om je RAM-geheugen zoet te houden.
 
En het klusje bleek, naast tijdrovend, ook mooi. De meeste momenten vergeet je, maar nu zag ik het verleden heel geleidelijk steeds dichter naar het nu kruipen, terwijl ik het deels wiste en comprimeerde.
 
Inmiddels ben ik bij 1 maart 2020, zo ongeveer de datum waarop ik met het project begon. En nu vraag ik me af: hoe zagen die twee jaar corona er eigenlijk uit?

Tussenrealiteit

Vorige week, tijdens het kijken van AZ – Ajax, vielen de neppe stadiongeluiden me plots weer op. Ik was er kennelijk aan gewend. Degene die die geluiden op de goede momenten inmixt, is de dj van deze pandemie. Ik zag de lege tribunes en flarden van de zoveelste persconferentie, eerder op de dag, vlogen door mijn hoofd. Mijn gedachten stokten bij ‘De Britse variant’ en ik beleefde een kort moment van dissociatie. Misschien was het depersonalisatie, iets wat ik tien jaar geleden door uitputting al eens meemaakte tijdens het werken op een filmset. Ook nu had ik het gevoel buiten de werkelijkheid geplaatst te worden. Of andersom: dat de werkelijkheid buiten mij werd geplaatst. Dat we wel degelijk al maanden in een film leven. Of in een droom.

Wat de werkelijkheid precies is, weten we sowieso niet. Die maken we zelf, met alles wat we hebben geleerd. En het lijkt erop dat al die kennis nu op losse schroeven staat. Veel waarvan we dachten dat het normaal was, inherent aan het leven, kan of mag niet meer. De implicaties daarvan kunnen we nog niet overzien.

Als ik nu een film of tv-programma kijk waarin mensen elkaar uitgebreid omhelzen of met heel veel andere mensen op een plek zijn, heb ik dat gevoel ook. Niet zozeer depersonalisatie, maar schrik, vervreemding. Ik kan me al bijna niet meer voorstellen dat we die dingen vroeger deden: in volle kroegen leunend over de bar levendige discussies voeren over… Ja, waar hadden we het eigenlijk over, pre corona?

Naar festivals gaan, een filmavond met een groep vrienden, of omringd door vreemden uitgebreid dineren in een restaurant; nu al voelen al die dingen – herinneringen zijn het – als toebehorend aan een andere tijd. Een fictieve tijd. Een ‘charade’, zoals ze in het Engels zeggen, en dit virus trekt ons met harde hand naar de realiteit.

Hoe die realiteit eruit komt te zien kunnen we dus nog niet zeggen. We bevinden ons in een tussenstation – limbo, het vagevuur. Eerst droeg ik de overtuiging dat alles wel weer terug zou keren naar het oude. Nu weet ik het niet. Dat heeft ook te maken met het perspectief. Als de Britse variant, of een andere mutatie, pas in mei zijn piek bereikt, kunnen we voor die tijd niets versoepelen, toch? Dat lees ik tussen de regels door, al wordt het door niemand hardop uitgesproken, behalve door Diederik Gommers misschien. En dan moeten we maar hopen dat het vaccin vat heeft op al die neefjes en nichtjes van Covid.

Misschien is dit allemaal wel heel dramatisch verwoord, maar het heeft te maken met gewenning. Net zoals dissociatie of depersonalisatie een breuk impliceert met die dingen die je gewend bent – je gecreëerde realiteit -, werkt dat proces ook de andere kant op. Je went aan datgene wat in eerste instantie vreemd lijkt, maar door tijd en herhaling gewoon wordt. Mijn moment van depersonalisatie tijdens de voetbalwedstrijd was een uitzondering. Een kortstondig uitstapje van de tussenrealiteit die nu al tien maanden duurt. Het is alleen de vraag hoe lang we dat woord ‘tussen’ nog kunnen gebruiken.

Condenssporen van de tijd

Het moet een gevoel van rouw zijn geweest dat me naar Vijfhuizen leidde. Het is het gevoel dat, naast beklemming en somberte, al bijna een jaar als een sluier over de wereld ligt. Natuurlijk, er is ook de bezinning, het besef van hoe kwetsbaar onze realiteit is, maar de grondtoon van de ervaring van het mens-zijn sinds de houdgreep van corona is donker. Ik zal, ondanks mijn neiging naar de duistere kant van het gevoelsspectrum, niet de enige zijn die dat zo beleeft.
 
In Vijfhuizen is het Nationaal Monument MH17. Het ligt op de route naar mijn schoonouders, naar wie ik mijn kinderen wekelijks breng, en al veel vaker dacht ik tijdens die rit aan het monument en of ik het niet eens moest bezoeken. Het ligt er immers al drie jaar en schijnt een waardig eerbetoon te zijn, afgaand op wat ik erover las en zag. Maar zo’n monument, hoe mooi en waardig ook, is tegelijk een confrontatie met het trauma. En in dergelijke confrontaties heb je niet altijd zin.
 
Bovendien is de ramp al bijna 6,5 jaar geleden gebeurd. Daarmee is het niet minder erg, maar het doorleven van die gebeurtenis en alles eromheen lag in de jaren erna. Voor mij geldt dat ik dat doorleven met name deed tijdens het schrijven van mijn boek. Daarna was het boek niet gesloten, maar het markeerde wel de afsluiting van een verwerkingsfase. Dat de tijd en het leven gewoon doorwandelen, bijvoorbeeld door de geboortes van kinderen, maakt de stip van de tragedie op de horizon steeds kleiner.
 
Maar de laatste tijd moest ik er weer meer aan denken. Dat zal met de staat van de wereld te maken hebben. Het bleef dit keer niet bij gedachtes. Ik bracht mijn kinderen weg en reed vervolgens naar Vijfhuizen. Het monument ligt in een park, naast een snelweg, met daarachter een startbaan van Schiphol. Achter de voor alle slachtoffers geplante bomen stijgen voortdurend vliegtuigen op. Ook nu. Daar valt vanuit het bedwingen van het virus van alles over te zeggen, maar nu kwam het op me over als een wrange schoonheid.
 
Wrang, vanwege de confrontatie met datgene wat de 298 inzittenden van vlucht MH17 fataal is geworden, het vliegen zelf. Mooi, omdat de combinatie van de kalmte van het monument met de onverstoorbare gang van de vliegtuigen resulteerde in vreedzaamheid. Zij zijn dood, deze bomen groeien in hun naam, en de vliegtuigen vliegen verder. Het raderwerk van de machine stopt niet. Ook niet tijdens een voor onze generaties ongekende crisis.
 
Terwijl de vliegtuigen hun condenssporen boven mij uittrokken, besefte ik dat de doden geen weet hebben van corona. En van wel meer niet. Dat het dus onvoorstelbaar is hoe het leven er over vijf, zes jaar uit zal zien. Dat zij vijf, zes jaar vóór 17 juli 2014 nooit hadden kunnen bevroeden dat die datum met bloedrode inkt de geschiedenisboeken in zou gaan. En dat wij, de verderlevenden, die zomer bij ‘corona’ alleen nog dachten aan een Mexicaans biertje.
 
Toen ik terug naar de auto liep, daalde het volle gewicht van de werkelijkheid op me neer. Van de als een net over het land gespannen blauwe lucht. Van de jonge, groeiende boompjes, symbool voor de steeds langer geleden beëindigde levens. Van de houdgreep van corona, waaraan we ons op een dag weer zullen ontworstelen. Van de onverbiddelijkheid van de tijd, en van de vliegtuigen die blijven opstijgen en landen. Opstijgen en landen.

Mosveld

Voor het eerst in anderhalf jaar was ik naar de kapper. Of was het twee jaar? Korter misschien, een jaar. Of ben ik deze zomer nog geweest? Bestaan er nog punten van herkenning in deze brij van tijd waarin we nu al – tja, hoe lang eigenlijk – leven?

Mijn kapper in het centrum, waar ik naartoe ging toen ik nog in het centrum woonde, heeft – wellicht vanwege corona – zijn tarieven zodanig verhoogd dat ik het niet meer aan mezelf kan verkopen mijn van de buitenkant tamelijk eenvoudige hoofd door één van zijn hooggeschoolde barbiers te laten kappen. Ik heb behoefte aan een goede kapper, geen dokter kapper in een witte jas, die drie kwartier lang elk haartje afzonderlijk met een precisiemes schuin afsnijdt als de stam van een zeldzame bloem. Complexe tijden vragen om een eenvoudige coupe.

Bovendien woon ik nu al anderhalf jaar in Noord en is het vinden van een plaatselijke kapper onderdeel van mijn integratieproces in het stadsdeel. In die tijd – anderhalf jaar dus! – ben ik niet meer naar de kapper geweest, want die kapper was ik zelf, met een tondeuse, en naar jezelf ga je niet toe, behalve tijdens meditatie misschien.

Hierbij kun je overigens een spirituele kanttekening plaatsen, want er zijn genoeg religies en filosofieën die beweren dat het hele leven een tocht naar binnen is. Een blootlegging, dan wel verkenning van de ziel. De betekenis van het zijn. Id, ego, superego en de rest. Het zal wel.

Om een langzaam uit de bocht vliegend verhaal aan de haren de berm uit te trekken: ik heb een nieuwe kapper, op het Mosveld, in Noord dus. Daar zit ook al een tijdje mijn tandarts, waar ik me een paar maanden geleden met een gespleten, verrotte kies meldde omdat de praktijk op zaterdag open was (de kies spleet op vrijdagavond).

Het Mosveld heeft daarnaast ook nog een Deen, Albert Heijn, prima bakker, slager, kebabboer en FEBO, dus ik zou er zo mijn tent op kunnen zetten.

Maar de kapper dus, of kapster, zonder witte jas of PhD in haarwetenschappen, knipte me vlot en na 20 minuten was ik klaar. Het voordeel van corona is dat je zelden nog over het weer hoeft te praten, met name gezeten in de kappersstoel is dat een uitkomst. Het weer is van secundair belang geworden (sorry klimaat). Corona steelt de thunder van de andere heersende crises. Ronaldo is het klimaat of BLM van Messi’s corona. Het maakt niet uit hoeveel hij traint of scoort; zolang de kleine Argentijn voetbalt zal hij nooit de grootste zijn.

Goed, waar was ik? De kapster knipte me vlot, goed en goedkoop. De zaak was schoon en ingericht met meubels in rustgevende bruintinten. Buiten regende het, maar daar maalde niemand om.

In het Verenigd ootje

De ‘outrage’ in het Verenigd Koninkrijk om de strapatsen van Dominic Cummings is te begrijpen. Voor wie het heeft gemist: Vorige week bleek dat Cummings, topadviseur van Boris Johnson, eind maart de mede door hemzelf opgestelde lockdown-regels overschreed door met zijn vrouw en kind naar een familieboerderij in Durham te rijden, 260 mijl van Londen, om zich met zijn gezin te isoleren bij zijn ouders. Zij konden eventueel voor zijn zoontje zorgen, mochten hij en zijn vrouw daar door de ziekte niet meer toe in staat zijn. Later bleek dat hij nog wel vaker op en neer was gereden, en in zijn verweer tegen de storm aan kritiek stelde hij dat een van die ritten een ‘testrit’ was om te kijken of hij wel kón rijden. Covid zou zijn zicht hebben aangetast. Britten die al twee maanden thuiszitten, en van wie velen familieleden zijn verloren die ze niet konden bezoeken of begraven, zijn zwaar over de zeik. En terecht.

De focus ligt vaak op Amerika en het nog steeds verbazingwekkende gedrag van haar politiek leider(s), maar in het VK is het natuurlijk ook al tijden een ‘shitshow’ zonder weerga.  Vooral daar is de afstand tussen de (politieke) elite en ‘het volk’ enorm. Zowat elke politicus komt van een private school – meestal Eton – en de rest van de bevolking heeft geen tanden. Uiteraard een grove overdrijving, maar het punt is dat de Britse volksvertegenwoordigers geen enkele voeling hebben met het volk dat zij vertegenwoordigen.

Het drama rond de Brexit toonde vooral onderlinge wrevel en de complete absentie van saamhorigheid onder politici. Het volk had iets gekozen, zonder goed te weten wat, met jarenlang bekvechten tot gevolg. Nu is er dan een regering, eentje met het mandaat om Brexit door te voeren, en blijkt uit het omgaan met een heel ander soort crisis – een humanitaire – dat die weinig op heeft met haar electoraat. Men voelt zich en masse in het ootje genomen en dat gevoel zou weleens op één lijn kunnen liggen met de realiteit.

Het verschil tussen de VS en het VK is dat Donald Trump zich in ieder geval nog gedraagt zoals hij is: een ongemanierde demagoog zonder stijl of historisch besef. Met name Engeland is het land van de tradities. Van bescheidenheid en beschaving. Maar de ordinaire hufterigheid ligt daar nu al enige tijd in zijn blootje op straat. Dat was voor de buitenwacht ook het amusante aan de Brexit-saga: hoe een natie gebouwd op schone schijn in rap tempo haar mantel van beschaving verloor. Nu maakt die nog immer heersende zweem van voornaamheid de situatie alleen maar potsierlijker.

John Wilson, een man die zijn vrouw eind maart aan Covid-19 verloor, schrijft in een open brief aan een parlementslid dat hij door de lockdown niet bij zijn zieke vrouw kon zijn in de twee weken voordat ze stierf en haar niet meer heeft gezien voordat hij haar as ophaalde. Hij bleef onder zware emotionele omstandigheden thuis, voor het welzijn van zijn medeburgers. Wilson, en velen met hem, vinden het onverteerbaar wat Cummings heeft gedaan. Dat Johnson hem vervolgens in bescherming heeft genomen omdat hij te belangrijk voor hem is maakt ze nog kwader.

Na het lezen van de brief zag ik een fragment van Skynews waarin een parlementslid een vraag van de bisschop van Leeds voorgelegd krijgt: ‘Moeten de mensen in Groot-Brittanië het leugenachtige en manipulatieve gedrag van de premier en de zijnen zomaar accepteren?’

‘I wish him well’, antwoordt de politicus.

 ‘My goodness, is that all you have to say?’ vraagt de presentator met ingehouden verbazing.

‘I wish him well,’ herhaalt de man stoïcijns.

Een bepaalde terughoudendheid en snobisme hebben het Brits-zijn altijd getypeerd, maar in combinatie met de blinde schaamteloosheid van de huidige regering en het dedain voor haar burgers is het niet meer dan gênant.

Ex Amsterdam

De film Vanilla Sky (2001) maakte al voor de release furore met een shot van een verwarde Tom Cruise, rennend over een leeg Times Square. Dat shot was de ultieme teaser van een toen moeilijk te begrijpen film die mijn cinefiele vrienden en ik briljant vonden, ondanks dat we hem dus niet echt snapten. De film was laatst op tv en heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar ik moest er wel aan denken toen ik zaterdagmiddag, normaal de piekdrukte, een rondje door Amsterdam fietste met de camera over mijn schouder.
 
Zo vaak maken we dit natuurlijk niet mee. Dat is maar goed ook, wilde ik eraan toevoegen, maar ik zie ook de merites van een geforceerde stap terug. Daarbij houd ik er rekening mee dat dit in de toekomst misschien nog wel vaker gaat gebeuren. Dit virus ‘is here to stay’, melden de kenners, en wie weet is dit nog maar het kleine broertje uit het gezin en stuurt hij binnenkort zijn grote broer op ons af omdat we zo onaardig tegen hem waren. Dat hoeft trouwens niet zoveel te zeggen. Het kleine broertje in ons gezin heeft al een sloop- en actieradius die zijn grote broer af en toe tot wanhoop drijft.
 
Omdat ik in Amsterdam-Noord woon moet ik tegenwoordig altijd naar de stad tóe, terwijl ik er voorheen middenin zat. Tussen mijn huis en het NDSM-gebied is het altijd rustig, maar tijdens de vaart met de pont bekroop me het naargeestige gevoel dat we naar een dode stad voeren. Een plek waar de mensen zich niet verschuilen, maar verdwenen zijn. Eenmaal aangemeerd bij Amsterdam-Centraal verdween dat gevoel niet helemaal en toen ik de verlaten bouwput voor het station zag werd het zelfs versterkt.
 
Het Damrak lag erbij als op een autovrije 1 januari, maar dan in de ontkiemende lente, en nog in het tijdperk voorafgaand aan vergaande globalisatie. Op De Dam stonden wel wat mensen, maar die leken meer op de kruimels in een afvoerput dan op toeristen met een doel. ‘Alles is dicht,’ riep een jongen met Amsterdamse tong tegen zijn vriend. Ook de inheemse bevolking liep er verdwaasd bij.
 
Op de naargeestigheid volgde een soort liefdesverdriet. Alsof ik na een niet goed afgesloten relatie mijn ex opzocht in de hoop iets van de oude magie te hervinden, maar erachter kwam dat ze al over me heen was, of er niet meer was. Het stemde melancholisch, alsof er echt iets voorbij is, terwijl ik ook weet – en hoop – dat dit niet voor altijd zal blijven duren. Maar zelfs met die wetenschap voelt het alsof er iets weg is wat niet terug zal keren, althans, niet in de vorm die het had.
 
Deze crisis gaat ons veranderen, dat doet het al. Op welke wijze kunnen we nog niet overzien, zoals de rups in de cocon nog niet weet dat hij als een vlinder zal herrijzen. Maar herrijzen zullen we, hoe groot Covids broer ook is. Daarvan verzekerde het in de zon glinsterende grachtenwater me, de in de wind wiegende bomen rond het Museumplein. Maar dit viel ook luguberder te interpreteren; als de natuur die ons uitzwaaide.
 
Om toch positief/humorvol af te sluiten wilde ik, naast een selectie van de foto’s die ik heb gemaakt, nog een paar observaties delen.
– Het is stil in de stad, waardoor sommige geluiden extra opvallen. Zo is het getik van stoplichten, om mensen met een zichtbeperking te helpen oversteken, loeihard.
– Er zijn nog veel meer duiven in Amsterdam dan ik dacht. Door de stilte hoorde ik ze voorbereidingen treffen voor het plegen van een coup.
– De muzikanten op de Dam spelen vals. In ieder geval degenen die er nog staan.
– Niet alleen het heelal dijt uit, ook de bouwputten in de stad. Zelfs nu er niemand is kun je bijna nergens langs.
– Een stad is niets zonder mensen.

Apocalyptische regenballen

Ik wilde dit stuckje beginnen door te stellen dat ik niet bang ben aangelegd, maar besefte op tijd dat dat totaal niet waar is. Ik heb er zelfs een heel boek over geschreven, die angst, dus het zou gek zijn als ik nu iets anders ga beweren. Ik doe alsnog veel dingen die ik eng vind en ben in sommige situaties misschien helemaal niet zo bevreesd als ik denk, maar de angst is er, verhinderend of latent. Ook/juist nu zowel zieke als niet zieke mensen in de greep zijn van een virus.

Het was gisteren papadag en te midden van de kinderkakafonie besloot ik de persco van Rutte toch maar even aan te zetten. Terwijl hij uitsprak dat evenementen met meer dan 100 mensen worden afgelast en iedereen aanraadde vooral thuis te blijven barstte de hemel open. Druppels als kauwgomballen spatten uiteen op onze ruit, misschien was het wel hagel. Ik dacht aan alle stormen van de afgelopen maanden, de opwarmende aarde, stijgende zeespiegel, onuitroeibaar racisme, geweld en alles MH17 – wat door de start van het proces tegen de vier verdachten deze week weer naar de oppervlakte van het bewustzijn drijft – en kon me niet aan de indruk onttrekken dat de Apocalyps nabij is.

Dit was tevens het moment waarop ik besefte dat ik in mijn leven te veel films heb gezien waarin de wereld aan haar einde komt, maar verdomd, nu zou het nog gaan gebeuren ook. ‘De mensheid verdient dit,’ sprak ik hardop uit, terwijl mijn zoontjes aan mijn broekspijpen trokken. Het is het gevolg van onze arrogantie, ons gebrek aan respect voor de natuur en voor elkaar en het tanende besef dat wij zelf deel uitmaken van die natuur, waaraan we nu op hardhandige wijze worden herinnerd.

Maar deze noodlottige gedachtes ontwikkelden zich vervolgens tot iets hoopvollers, naar: ‘Dit is wat de mensheid nodig heeft.’ Omdat de hele wereld op het moment in de ban is van hetzelfde fenomeen is er meer eenheid dan ooit, zo ervaar ik dat tenminste. Verbondenheid in zorgen om de toekomst, al is het maar om één van de vele prangende zaken waar we ons collectief zorgen om zouden moeten maken.

Er zijn mensen die zeggen dat het tot stilstand komen van de wereld, of van het krioelen van de mens over die wereld, ons een moment van bezinning kan bieden. Het afbuigen van de besmettingscurve is de grote oefening in mindfulness waar we als soort zo aan toe zijn. Ik betwijfel dat. Niet de behoefte aan pauze, maar aan het heilzame effect van gedwongen mindfulness. De mensen die al mindful leven of daarvoor openstaan zullen inderdaad nog ‘mindfuller’ worden. Maar de mensen wie dat vreemd is, zij die over lijken gaan om hun doel te bereiken, zullen de crisis als gevolg van het virus slechts uitbuiten. Kijk maar naar Trump, die de uitbraak in de VS aangrijpt om Europa te dissen met een politiek symbolisch inreisverbod. Ondertussen neemt het land nauwelijks maatregelen om het virus binnenshuis in te dammen en is het voor de meeste Amerikanen onbetaalbaar om zich te laten testen op corona, of om zich te laten behandelen indien ze het hebben.

Dagelijkse persconferenties en uit de lucht vallende regenballen ten spijt wil ik niet doemdenken, maar je gaat er wel van denken. Verschillende scenario’s schieten door mijn hoofd, van wel en nog niet bestaande films. Ik voel eenheid, saamhorigheid misschien wel, vanwege het gemeenschappelijke belang, maar beweeg me voorlopig op microniveau: thuis, met de kinderen dansend aan mijn broekspijpen, met een rationele hoeveelheid wc-papier, paracetamol en pasta in de voorraadkast. Genoeg om mijn angsten te bedwingen en anderen die mogelijkheid niet te ontnemen.

Lees het artikel op de website van Het Parool