Redenaties

Het moeilijke aan schrijven is dat je soms liever heel hard wil schreeuwen, maar dat het moeilijk is dat te doen in schrift. Je kunt natuurlijk wel heel veel A’s en H’s achter elkaar zetten, eventueel nog met uitroeptekens erachter, maar daarbij komt lang niet dezelfde energie vrij als wanneer je daadwerkelijk schreeuwt, zo vanuit je strot de stille lucht in.
 
Maar ik ben nu eenmaal een schrijver, geen schreeuwer. Daarnaast is schrijven de veel socialere optie. Het gal dat ik hier spui, blijft voorbehouden aan het toetsenbord, het laptopscherm en de ogen van u, de lezer. De (onderbuik)reacties die mijn woorden oproepen kunnen heftig en uiteenlopend zijn, misschien zelfs aanzetten tot een kreet, maar daar heb ik verder geen controle of zeggenschap over. Die emoties zijn immers van u, nietwaar?
 
Ook over mijn eigen emoties heb ik trouwens niet altijd zeggenschap. Het is bovendien nog maar de vraag hoe ‘eigen’ die emoties zijn, daar ze continu opgeroepen worden door prikkels van buitenaf. Dat brengt me terug bij mijn eigen woorden, en wat die bij anderen oproepen, en zo heb ik mezelf weer eens een cirkel in geredeneerd, wat de behoefte aan schreeuwen alleen maar doet groeien.
 
Net dacht ik: ‘Laat ik het eens proberen’, dus pakte ik het kussen naast mij op de bank, waarop ik al zo’n beetje de hele dag in een zeer onergonomische houding (doe alsof ik) werk, en schreeuwde. Tenminste, dat probeerde ik. Er kwam niet meer dan een halfslachtig, verkrampt gemoffel uit. Ik wil dus wel schreeuwen, maar het lukt me niet. Misschien komt dat doordat ik er een stukje over schrijf en ik me te bewust ben van de impuls. Bewustzijn en impulsen gaan niet goed samen, immers. Behalve misschien voor schrijvers, die hun impulsen proberen om te zetten in afgewogen taal, om zo een reactie los te weken bij de lezer.
 
En ziedaar, cirkelredenatie nummer twee.
 
Laatst vroeg ik me overigens af wat het verschil is tussen ‘redenering’ en ‘redenatie’. Ik stelde de vraag aan Google, belandde op een website vol taalweetjes en las daar dat beide woorden hetzelfde betekenen, maar dat Van Dale aan ‘redenatie’ een ongunstigere gevoelswaarde toekent; ‘redenering’ is de neutralere optie. In dit stuckje lijkt redenatie dan prima op z’n plek.
 
En dan rijst nu de vraag of dit het is. Is dit het hele stuckje? Ja, dit is het. Wat u daar ook van vindt of bij voelt.

Waar je was

Daar niemand me heeft gevraagd of ik nog weet waar ik was op 11 september 2001, vandaag 20 jaar geleden, zal ik het mezelf maar vragen:

‘Hé Remco, weet jij nog waar je was op 11 september 2001?’

Natuurlijk weet ik dat nog, wat een domme vraag. Ik was toen al 18, immers, en prima in staat om gebeurtenissen bewust mee te maken en te registreren, zodat ik ze me later (bijvoorbeeld nu) zou kunnen herinneren.

Ik was 18 en zat in mijn eerste jaar van de studie Film & Televisiewetenschappen – nu Media & Cultuur. Het was de tweede week van september, dus het studiejaar was pas net gestart. Ik volgde een college filmgeschiedenis, of iets dergelijks (dat herinner ik me minder goed), samen met mijn vriend René, die zijn propedeusejaar met mij nog wel een herkansing wilde geven.

Het was pauze en we verlieten de collegezaal, naar de hal van de Oudemanhuispoort. In die hal hing kennelijk een tv, want eromheen stond een grote groep studenten, sommigen met een blik van verwondering, anderen met een frons en open mond, en weer anderen uitdrukkingloos, omdat ze vermoedelijk nog niet wisten hoe ze zich moesten verhouden tot de gebeurtenissen op het scherm.

René en ik stopten en keken mee. We herkenden de Twin Towers, waarvan er één rookte. Niemand zei iets. Iedereen stond daar gewoon en keek. Pas toen er vanaf links een vliegtuigje het beeld in kwam vliegen, dat zich pardoes in de tweede toren boorde, was er een collectieve, doch ingehouden kreet van verbazing en schrik te horen.

Langzaam begon er iets te dagen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, al was het te buitensporig om te beseffen. René liep weg van de tv om buiten een sigaret te roken en zijn ouders te bellen. ‘Zit je te kijken?’ Ja, ze zaten te kijken. Twee maanden eerder had hij nog op het dak van een van de torens gestaan, om de locatie te scouten voor zijn afstudeerfilm voor de New York Film Academy, waar ik zes jaar later een cursus screenwriting zou volgen.

De pauze was voorbij, maar we konden niet terug naar de collegezaal, daarvoor waren we te veel van slag (later zouden we colleges om minder skippen). Wat we toen wel zijn gaan doen kan me niet precies meer herinneren. Wel weet ik dat de rest van de week bijna non-stop naar de tv keek, thuis in Den Haag, waar ik toen nog woonde met mijn neef Dirk.

Keer op keer zag ik de vliegtuigen de torens in vliegen en keer op keer zag ik ze instorten. Ik verzamelde de kranten van die week en las alles wat ik erover kon lezen, alles om er maar iets van te kunnen snappen.

Door het naderende jubileum van de aanslagen speelde de obsessie een week of twee geleden weer op. Gevoed door de eindeloze, vaak opgepoetste beelden van die dag op YouTube en een nieuwe docureeks op Netflix kon ik mezelf verliezen in een combinatie van nostalgie om de vervlogen tijd en het herbeleven van de impact van een historische gebeurtenis.

We zijn dus 20 jaar verder en ja: ik weet nog waar ik was, net als mensen een generatie eerder nog weten waar ze waren toen Kennedy werd vermoord. Bijna alles in mijn leven is nu anders, de wereld eromheen ook, en het zijn dit soort trauma’s die als vishaken in het collectieve geheugen van de mensheid blijven hangen. Misschien zijn het wel de funderingspalen waarop dat hele geheugen rust.

Enfin, wellicht een domme vraag, maar weet jij nog waar je was?

Zomerlessen

De zomer loopt ten einde en daarom is het een goed moment om terug te blikken en de balans op te maken. Wat zijn de belangrijkste lessen die ik de afgelopen maanden heb geleerd, en hoe kunnen anderen van mijn (mis)stappen profiteren? Een lijstje.
 
1. Laat nooit je koffer onbemand achter op een station
De eerste en belangrijkste les lijkt ook meteen de meest voor de hand liggende. Maar, zoals met meer zaken in het leven, besef je het gewicht en de waarde van een ervaring soms pas als je oog in oog staat met een boze, Duitse politieagente.
 
Ze wilde weten hoe mijn koffer eruitzag. ‘Zwart,’ zei ik, nog hijgend van de sprint door Berlin Hauptbahnhof, ingezet op het moment dat ik besefte dat ik mijn koffer al een tijdje niet meer bij me had. ‘Samsonite,’ voegde ik eraan toe. De agente knikte naar me en vroeg of ik even wilde wachten.
 
Achter haar stonden twee mannelijke agenten, een van hen scande de omgeving, terwijl de ander naar de hond – vermoedelijk een golden retriever – keek die rondsnuffelde in de souvenirwinkel waar ik een halfuur eerder een zak Ampelmannsnoepjes* voor mijn zoontje had gekocht. Los van een potentiële terrorist (hoi NSA) ben ik ook een vader die zijn beloftes nakomt.
 
De drang om de agente de situatie uit te leggen – het intranet van het station werkte niet, waardoor ik mijn trein niet had kunnen vinden, en er was nog een storing op het spoor, waardoor mijn trein van een ander perron was vertrokken en ik hem had gemist; dit alles had de nodige stress veroorzaakt – moest ik onderdrukken. Ze had me immers gevraagd te wachten, in stilte, nam ik aan, en het leek me onverstandig de situatie verder te escaleren.
 
De politiebusjes die eerder loeiend het plein voor het station op waren gereden en mensen verschrikt tot stilstand hadden gebracht waren hier immers voor mij, besefte ik tussen de optrekkende nevelen in mijn brein van het lange weekend Berlijn dat ik achter de rug had.
 
‘Wat zit er in de koffer?’ vroeg de agente.
‘Kleding, toiletspullen, een fototoestel.’
De agente knikte en zei dat mijn koffer nu opengemaakt zou worden om de inhoud te controleren. Als er geen eigenaardigheden werden gevonden kreeg ik ‘m terug en kon ik verder gaan met mijn desastreus begonnen dag.
 
Bevatte mijn koffer nog eigenaardigheden, vroeg ik me intern af? Een lang weekend Berlijn kan immers behoorlijk eigenaardige vormen aannemen. Ik wist het niet zeker, hoopte op het beste, en dat leek te werken, want ik kreeg mijn koffer terug. Ik bood mijn excuses aan de agente aan, maar voor een van haar mannelijke collega’s, degene die tijdens deze hele scène steeds geïrriteerder was gaan kijken, bleek dat niet genoeg.
 
‘Volgende keer krijg je een boete’ beet hij me toe.
Ik knikte, zei nogmaals sorry, maar besefte ook dat zijn dreigement loos was. Daarnaast zou dit me niet snel nog een keer gebeuren, want ik had mijn lesje – Laat nooit je koffer onbemand achter op een station – wel geleerd.
 
Dat was het. Dat waren de belangrijkste zomerlessen.
—–
*De Ampelmann is het mannetje op de Duitse stoplichten. 

Nuttig

Ik ben in Berlijn, alleen, en heb heel erg het idee dat ik mijn tijd hier ‘nuttig’ moet maken. Ik zet het tussen aanhalingstekens, omdat ik eigenlijk niet zo goed weet wat dat betekent of wat ik moet doen om dat doel te bereiken. Kan ik het nut van mijn verblijf afmeten aan hoeveel ik van de stad zie? En kwantificeer ik dat dan in de hoeveelheid kilometers die ik afleg, of het aantal landmarks dat ik bezichtig? Moet ik een minimaal aantal musea of andere culturele instellingen bezoeken, bij die en die plek *echt* even stoppen voor respectievelijk frühstück en bier, of een bepaald aantal uren van de dag buiten zijn? Of juist niet, met de drückende hitte alhier.

Iets waarvan ik denk dat ik het moet doen om mijn korte tijd hier (drie dagen) te benutten is schrijven. Schrijven is nu eenmaal wat ik doe, en een nieuwe plek biedt gewoonlijk nieuwe inspiratie. Tenminste, dat zou zo moeten zijn, maar wat als die inspiratie niet komt? Iemand (geen idee meer wie, maar ik weet nog wel dat ik diegene serieus nam) zei eens dat wachten op inspiratie lui is, zeker als je van schrijven – of andere creatieve inspanningen – je werk hebt gemaakt of wil maken. Dat tweede was lange tijd op mezelf van toepassing: ik werkte parttime in het onderwijs en probeerde daarnaast een fundament te leggen als schrijver. Een jaar of vijf geleden lukte het eerste; ik werd zowaar betaald voor mijn schrijfsels en kon ervan gaan leven.

Oneerbiedig gezegd zoekt ze het dus maar uit, de inspiratie, en ga ik gewoon aan de bak. Ik kan altijd nog een meta-stuckje schrijven over het schrijven zelf, wat het is, wat het betekent en of het nut heeft. Op die laatste vraag heb ik overigens het antwoord al en dat is nee.

Ik besprak bovenstaande – de druk om er hier wat (dan ook) van te maken, oftewel de verwachtingen waaraan ik voor mezelf moet voldoen – gisteravond met mijn vriend Rein, die hier momenteel verblijft om, jawel, te schrijven. Hij probeerde, goede vriend als hij is, die druk en verwachtingen bij me weg te nemen door te stellen dat het simpelweg hier zijn, zeker als vader van twee jonge kinderen, al genoeg is. Dat het sowieso nuttig is, wat ik hier ook doe of laat.

​Zo zou ik bij wijze van spreken drie dagen in mijn airconditioned hotelkamer kunnen blijven liggen, in bad of op bed voor de tv. Of mijn activiteitenschema beperken tot op parkbankjes voor me uit staren, slechts ademend, de mensen en gebeurtenissen om me heen observerend. Het is allemaal oké, en dat voel ik nu ook, al zal het gesprek met Rein en gisteravond in zijn geheel aan die innerlijke rust bijdragen. En vooruit, dat doen deze woorden ook.

Roze kont

Nee, ik kijk zeker niet naar alle konten van alle mensen in de sportschool, maar soms komt er een kont voorbij… – soms, dames en heren, komt er een kont voorbij – Soms! Ja soms, komt er een kont voorbij die simpelweg niet te ontwijken is, ofwel fysiek, dan wel visueel. De kont waarnaar ik vanmiddag keek was er een in die categorie. Een onontwijkbaar, niet te missen fenomeen, ingepakt in een legging zo roze en zo dun dat deze niet van de huid zelf te onderscheiden was geweest, had de draagster ervan een lichtere huidskleur gehad.
 
De kont was een soort magneet, een close encounter of the third kind, een UBO (Unidentified Billen Object) en wegkijken was onmogelijk. En ik was niet de enige die keek. Vlak nadat het me was gelukt mijn blik los te trekken van het roze gevaarte en ik mentaal de switch probeerde te maken naar het trainen van mijn hamstrings, keek ik kort opzij en ontmoette ik de blik van een oudere man naast me, die nonchalant met een arm op het buikspierapparaat leunde.
 
Hij grijnsde naar me en ik voelde me betrapt. De man had – dat moest wel – gezien wat ik had gezien. Logisch ook, want een alternatief bestond er binnen de muren van deze ruimte niet. Zoals de planeten elliptisch cirkelen om hun gele zon, zo bewegen de blikken hierbinnen om de roze kont. En niet alleen van de mannen hè – gelijk de zon discrimineert deze kont niet op geslacht.
 
En toch voelde ik me betrapt. En ongemakkelijk. De oudere man had kennelijk niet alleen naar de passerende kont gekeken, maar ook naar mij, die nog iets langer dan hij aan de kont gekluisterd had gezeten. Ik wilde dit moment helemaal niet delen, geen verwantschap ook of wederzijds begrip. Deze man en ik waren niet hetzelfde, vond ik, want ik keek volgens mezelf om andere redenen dan hij. Uit onvermijdelijkheid. Onontkoombaarheid. Enige fascinatie wellicht. Bij hem zat er een factor genot bij. Plezier en verlangen misschien wel. Dat kon ik aflezen aan zijn grijns.
 
Zijn grijns zei niet ‘close encounter of the third kont’, niet ‘UBO’, ‘UFO’ of ‘zon’. Zijn blik zei: ‘Lekker hè?’ en daarin wilde ik niet meegaan. Ik kon het niet, wat voor kont of legging in wat voor context het ook was geweest, hoe hypocriet dat van mezelf ook mocht zijn.
 
Maar als ik eerlijk ben, weet ik helemaal niet of ik wel kan oordelen over de gevoelens of intenties van de man. Misschien had hij de kont wel helemaal niet gezien en keek hij gewoon naar mij. Misschien zocht hij, als lid van de hoogste risicogroep, gewoon contact, na al die maanden van beperkte sociale bewegingsvrijheid. Misschien was hij gewoon blij dat we weer konden sporten. Hij, zij, ik, wie dan ook. Misschien is een enorme, de zwaartekracht weerstaande kont helemaal geen passend onderwerp voor een stuckje. Maar misschien ook wel.

EURO 2020

Het EK is begonnen en ik voel daar helemaal niets bij. Dat heeft meerdere oorzaken en redenen. In de eerste plaats natuurlijk corona (oorzaak). De fucking pandemie, zoals mijn intimi die liefkozend noemen, heeft oneindig veel dingen in het water doen belanden, zo ook het EK, dat vorig jaar gehouden zou worden. Om marketingtechnische redenen heet het toernooi nog steeds EURO 2020, maar we weten allemaal dat het inmiddels 2021 is, al zijn we als vaccineerberen pas kortgeleden uit onze onvrijwillige winterslaap ontwaakt.

Corona heeft in het voorbije jaar veel zaken gerelativeerd. Voor voetbal betekent het dat het spel, dat op het hoogste niveau zijn franje ontleent aan de aanwezigheid en beleving van supporters, werd gereduceerd tot een paar dudes die op een veld tegen een bal trappen. Het leek te veel op het amateurvoetbal dat velen van ons zelf spelen of hebben gespeeld, inclusief de hoorbare aanwijzingen en bijnamen van spelers. Het was, over het algemeen, gewoon best wel saai.

Maar dat geldt voor voetbal in het algemeen. Inzoomend op Oranje kunnen we stellen dat het momentum, voor zover dat er was, weg is. En dat brengt me bij oorzaak twee: het vertrek van Ronald Koeman en de daaropvolgende aanstelling van Frank de Boer als respectievelijk bondscoach en bondscoach. Er was namelijk momentum, na de magere jaren volgend op het WK van 2014. Met het missen van het EK van 2016 en WK van 2018 leek de bodem van de put der schraalheid bereikt. Wat heet, ‘wij’ – bij succes is het ‘wij’, bij falen ‘zij’ – haalden zelfs de finale van de bekokstoofde Nations League en kwalificeerden ‘ons’ zonder al te veel problemen voor het EK. Koeman was de man, en kon beschikken over een mix van ontbolsterend talent en internationaal gelauwerde spelers. Maar het EK werd verzet (zie fucking pandemie), Barcelona klopte voor de derde keer bij hem aan, Koeman ging en met hem het momentum.

Oorzaak drie (misschien zijn er wel geen redenen), is dat het toernooi vorig/dit jaar is uitgebreid naar 24 teams en dat de wedstrijden worden gespeeld in 11 Europese steden. Met 16 teams was het EK altijd een exclusiever toernooi dan het WK. Groepsfase en dan, hup, door naar de kwartfinale. Maar nu zijn er ook achtste finales, waar zelfs de beste nummers drie nog voor in aanmerking komen. De uitbreiding van het aantal deelnemende landen devalueert het toernooi. Bovendien betekent de spreiding van het toernooi door heel Europa dat het de karakteristieken en sfeer van één organiserend land (of twee buurlanden) ontbeert. Het draagt bij aan de fragmentatie van het EK en fragmentatie staat zo ongeveer haaks op cohesie, een voorwaarde voor in temperatuur oplopend supporterschap.

Een toernooi verspreid door Europa komt nu qua timing natuurlijk ook extra slecht uit. Ja, de corona golfslagen zijn (voorlopig) gaan liggen, maar enige voorzichtigheid en beperking van onnodige reisbewegingen lijken toch nog wel verstandig. Er was uitgerekend dat dit EK tot 2 miljoen extra vluchten zou leiden. Dat zullen er nu minder zijn, maar staat alsnog haaks op een tijdgeest waarin duurzaamheid een hoofdthema is, en ligt nu extra gevoelig.

En dan is er nog de vorm van het Nederlands elftal. Die is niet overtuigend. Het team straalt weinig uit, net als Frank de Boer. Ergens blijf ik, diep vanbinnen, de hoop hebben dat hij wel degelijk weet waar hij mee bezig is, en dat wat hij qua speelstijl voor ogen heeft gewoon heel ingewikkeld is en we moeten wachten tot het eruit komt. Maar dat zit dus heel diep vanbinnen, net als de vloeibare kern van de aarde, die verder vooral uit vaste materie bestaat. Al die vaste materie is de twijfel, de niet-overtuiging, met daaromheen een korst van desinteresse. Dat zou je een reden kunnen noemen, want het gevoel komt uit mij, maar wordt veroorzaakt door zaken van buitenaf.

Oorzaken, redenen… Hoe het ook zij, ik ga wel kijken.

Lees het (ingekorte) artikel op de website van Het Parool

Domme lucht

Het beste wat ik de afgelopen maanden heb geleerd is dat lucht dom is. Dat is eigenlijk heel logisch, als je er – niet eens zo lang – over nadenkt. ‘Lucht is dom.’ Natuurlijk! Domme lucht. Het weet niks en kan niks leren. Kijk maar naar corona: dat verplaatsen wij zelf dóór de lucht. Wij doen dat, de mensen (en sommige dieren), niet de lucht. De lucht doet niets, is er gewoon. Hoewel we dat maar aannemen hè, want waarnemen kunnen we het nauwelijks.
 
De absolute waarheid van domme lucht werd mijn vriendin en mij toegefluisterd door de ventilatieman. De ventilatieman is een man die veel weet van ventilatie, en dus van lucht, want ventilatie betekent luchtverversing. Dat gebeurt in ons huis te weinig, ondanks alles wat de kinderen continu door de lucht verplaatsen, van speelgoed en meubels tot gegil en kwijl.
 
Met name in de winter, wanneer de verwarming loeit, komt er te weinig verse lucht ons huis in, waardoor de ramen beslaan en de kozijnen beschimmelen. Er zit wel een ventilatierooster bij de keuken – samen met de wc en badkamer één van de drie ‘natte ruimtes’ in huis -, maar het is precies de enkelvoudige aanwezigheid van een dergelijk rooster dat de ventilatieman tot zijn inmiddels legendarische en door ons in uiteenlopende discussies al vaak aangehaalde statement bracht.
 
‘Lucht is dom. Lucht ziet geen ventilatierooster en denkt: “daar moet ik naar binnen”. Lucht gaat daar gewoon langs.’
 
Doordat de ventilatieman lucht zo personifieerde zag ik het ineens wel voor me, stromend, ventilatieroosters negerend, als een meanderende haai tijdens zijn slaap.
 
‘Je hebt geen trek,’ zei de ventilatieman vervolgens. Ik ontwaakte uit mijn luchtdroom en snapte niet waarom hij zich ineens bemoeide met mijn eetlust. ‘Je hebt trek nodig,’ voegde hij toe, terwijl hij twee rondjes met lijnen ertussen tekende, op een stuk papier dat eerst nog niet op tafel lag. ‘Een tweede ventilatiepunt in de ruimte, dat de lucht naar binnen trekt.’
 
‘Maar natuurlijk!’ dacht ik. Ik had het eigenlijk altijd al geweten, want dat is hoe tocht werkt. Dat is waarom je de ramen tegen elkaar openzet om te ‘luchten’. Maar hoe had onze aannemer, die ons huis zo mooi had opgeknapt en zoveel handigheidjes had bedacht, zo voorbij kunnen gaan aan ‘de trek’? Aan dat wat lucht tot leven brengt?
 
‘Onze aannemer was geobsedeerd door isolatie. Ons huis is supergoed geïsoleerd,’ haakte mijn vriendin in. De ventilatieman knikte.
 
‘Hoor je dat vaker?’ vroeg ik hem naïef. Hij intensiveerde zijn geknik. ‘Als ik voor iedere keer een euro kreeg…’
 
Zijn zin hoefde hij niet af te maken, we zijn immers niet van lucht.

Tussenrealiteit

Vorige week, tijdens het kijken van AZ – Ajax, vielen de neppe stadiongeluiden me plots weer op. Ik was er kennelijk aan gewend. Degene die die geluiden op de goede momenten inmixt, is de dj van deze pandemie. Ik zag de lege tribunes en flarden van de zoveelste persconferentie, eerder op de dag, vlogen door mijn hoofd. Mijn gedachten stokten bij ‘De Britse variant’ en ik beleefde een kort moment van dissociatie. Misschien was het depersonalisatie, iets wat ik tien jaar geleden door uitputting al eens meemaakte tijdens het werken op een filmset. Ook nu had ik het gevoel buiten de werkelijkheid geplaatst te worden. Of andersom: dat de werkelijkheid buiten mij werd geplaatst. Dat we wel degelijk al maanden in een film leven. Of in een droom.

Wat de werkelijkheid precies is, weten we sowieso niet. Die maken we zelf, met alles wat we hebben geleerd. En het lijkt erop dat al die kennis nu op losse schroeven staat. Veel waarvan we dachten dat het normaal was, inherent aan het leven, kan of mag niet meer. De implicaties daarvan kunnen we nog niet overzien.

Als ik nu een film of tv-programma kijk waarin mensen elkaar uitgebreid omhelzen of met heel veel andere mensen op een plek zijn, heb ik dat gevoel ook. Niet zozeer depersonalisatie, maar schrik, vervreemding. Ik kan me al bijna niet meer voorstellen dat we die dingen vroeger deden: in volle kroegen leunend over de bar levendige discussies voeren over… Ja, waar hadden we het eigenlijk over, pre corona?

Naar festivals gaan, een filmavond met een groep vrienden, of omringd door vreemden uitgebreid dineren in een restaurant; nu al voelen al die dingen – herinneringen zijn het – als toebehorend aan een andere tijd. Een fictieve tijd. Een ‘charade’, zoals ze in het Engels zeggen, en dit virus trekt ons met harde hand naar de realiteit.

Hoe die realiteit eruit komt te zien kunnen we dus nog niet zeggen. We bevinden ons in een tussenstation – limbo, het vagevuur. Eerst droeg ik de overtuiging dat alles wel weer terug zou keren naar het oude. Nu weet ik het niet. Dat heeft ook te maken met het perspectief. Als de Britse variant, of een andere mutatie, pas in mei zijn piek bereikt, kunnen we voor die tijd niets versoepelen, toch? Dat lees ik tussen de regels door, al wordt het door niemand hardop uitgesproken, behalve door Diederik Gommers misschien. En dan moeten we maar hopen dat het vaccin vat heeft op al die neefjes en nichtjes van Covid.

Misschien is dit allemaal wel heel dramatisch verwoord, maar het heeft te maken met gewenning. Net zoals dissociatie of depersonalisatie een breuk impliceert met die dingen die je gewend bent – je gecreëerde realiteit -, werkt dat proces ook de andere kant op. Je went aan datgene wat in eerste instantie vreemd lijkt, maar door tijd en herhaling gewoon wordt. Mijn moment van depersonalisatie tijdens de voetbalwedstrijd was een uitzondering. Een kortstondig uitstapje van de tussenrealiteit die nu al tien maanden duurt. Het is alleen de vraag hoe lang we dat woord ‘tussen’ nog kunnen gebruiken.