Zijkamertje

Het is onmogelijk om even een dutje te doen. Dat is het enige wat ik wil, een dutje. Buiten voor de deur wordt een kuil gegraven zo groot als een krater. Mannen met blauwe helmen en oranje vestjes proberen het geluid van machines te overschreeuwen, maar dat lukt niet. Er is een gaslek en dat moet verholpen. Dat dat gaslek er is, weten wij al jaren, want al jaren ruikt het voor de deur regelmatig naar gas. Of naar de geur die aan het geurloze gas wordt toegevoegd zodat we weten dat we gas ruiken. Wat we dus niet ruiken, maar wel binnenkrijgen, en dat is niet goed.

Soms rook het erger naar gas dan anders. Dan kwam er een mannetje met een geel langwerpig apparaat om iets dicht te draaien of open te draaien, zodat de gasgeur verdween. Heel even rook het dan buiten en zelfs binnen extra gassig, maar daarna niet meer. Omdat dit maandelijks gebeurde, heeft Liander besloten het maar eens echt grondig te fixen. Niet één mannetje, maar vier mannetjes. Niet één langwerpig apparaat, maar meerdere graafmachines en Dixietoiletten, allemaal op plekken waar vroeger auto’s en fietsen stonden.

De machines maken de hele dag lawaai, want dat is wat machines doen. De mannetjes schreeuwen, want dat is wat mannetjes doen. Ik doe geen dutjes, want dat kan niet meer. Iedereen en alles doet wat hij of het doet, behalve ik. Dus maak ik tosti’s. Heel veel tosti’s en smoothies. Ik draai platen en lees boeken. Ik bewater de planten, ruim de vaatwasser uit en in, doe de was, strijk overhemden en zuig stof. Ik doe geen dutjes meer, maar zoveel andere dingen. Ik kijk films en speel spellen. Ik bel vrienden op die ik lang niet heb gesproken en vraag hoe het met ze gaat, gewoon zomaar. Ik denk mee met Danny Blind over de beste opstelling tegen IJsland en mail hem mijn overwegingen. Ik lees opiniestukken over vluchtelingen en bedenk hoe ik ze kan helpen. Ik, vanaf hier, vanuit mijn stoel. Dat zijkamertje gebruiken we toch bijna nooit. Ja oké, ik zit er weleens te schrijven en er staat een kast en slaapbank, maar daar kan best een vluchteling in. Misschien wel twee. Misschien wel een heel gezin!

Nee, wacht. Ik ga zelf in dat kamertje en dat gezin mag samen met nog een ander gezin in de rest van het huis. Hoeveel ruimte heb ik nou echt nodig? Op hoeveel ruimte heeft een mens recht? En maakt dat eigenlijk wel uit? Gaat het niet om de kwaliteit van de ruimte in plaats van de hoeveelheid? In Syrië en Afrika hebben ze immers veel meer ruimte dan wij en toch komen ze allemaal hierheen!

Ik zit sowieso goed, want in het zijkamertje staan al mijn cd’s. Van Appetite For Destruction tot de soundtrack van Titanic. Van Fiona Apples debuut tot Yabba-Dabba Dance 2. Er hangt een poster van The Wire. Er staat een computer. Een printer. Die printer heb ik van mijn ouders. Bij hen thuis werkte dat apparaat nooit. Bij ons wel. Ik kan het nog steeds niet nalaten daar enorm van te genieten. Temeer daar hun frustratie over het nooit functioneren van dat ding nog onverminderd groot is. Ze hebben nu een nieuwe en die werkt ook niet. Dat wordt dus mijn volgende.

Maar ik kan prima in dat kamertje. Pri-ma. Er staan ook foto’s en wat boeken. En fotoboeken. Er is licht, een raam, een slaapbank. Had ik dat al gezegd? Van de slaapbank? Ik kan daar dus gewoon slapen.

Er is ruimte genoeg hier voor al die vluchtelingen. Meer dan zat. Het is alleen wel een teringherrie.

Armen in de lucht

Een meute mensen, anders kan ik het niet omschrijven. De meute begeeft zich van de Nassaukade naar het Leidsebosje. Het is ook een kudde. Een kudde gnoes die de rivier oversteekt, onderweg een paar kalfjes en onatletische metgezellen verliezend aan krokodillen die onder het water verscholen liggen. Hier zijn het auto’s, die zich niet verschuilen en wel stoppen, ook al kan de bestuurder een geïrriteerde blik niet verbergen. ‘Ik wil doorrijden!’ ‘Nu!’ Het moet NU. Straks is immers al te laat.

De meute marcheert over het Leidsebosje richting het Leidseplein. De vrouwen dragen jurkjes en kijken soms achterom. Niet naar het volgende volk, maar naar de plooi van de kleding. Naar het wandelspoor dat ze achterlaten in het luchtledige, maar waardoorheen het zwoegen is voor ons. Wij lopen erachter, kunnen er niet langs.

Verderop is een stuk weg opgebroken. Het uiteinde van de Leidsekade, om precies te zijn. Daar bijt mijn fiets zich al een week stuk op de stoep en toeristen. De verkeersregels die ik in acht neem als toerist in een ander land lijken hier door het merendeel van het bezoekende volk aan de laarzen te worden gelapt. Hoewel, ik rijd hier nu gedwongen over de stoep, daar kunnen zij verder niet veel aan doen. Toch blijkt lopen voor velen een grotere kunst dan we op basis van de staat  van de evolutie zouden mogen aannemen.

De weg is door de werkzaamheden versmald. Je moet nu over wat platen heen en er is minder ruimte. Daarom komt er denk ik een man de meute tegemoet met zijn armen in de lucht. Zo van ‘Ik kom eraan. Ik ga erlangs. Ik weet dat er weinig ruimte is, misschien zelfs te weinig, maar toch doe ik dit, hoe onhandig het ook is.’ Ik meen een glimlach op zijn besnorde gezicht te bespeuren, maar die blijkt bij nader inzien afwezig. Het is eerder een hint van sadistisch genoegen dat van zijn grijnzende gelaat afdruipt.

Achter hem loopt een/zijn vrouw. Ze eet iets. Het lijkt van chocola. Ze volgt haar man op enkele passen afstand en zij glimlacht wel. Ze vindt het leuk dat haar man zijn armen in de lucht heeft gestoken. In eerste instantie denk ik van niet. Ik denk dat ze hem hierom haat. Dat dit een ‘typisch’ dingetje van hem is en dat ze dat ze dat al zo lang zo ontzettend kut aan hem vindt dat ze maar twee meter achter hem is gaan lopen. Maar zo is het niet. Ze glimlacht echt, ze vindt dit echt leuk. Ze loopt iets achter hem omdat er weinig ruimte is en omdat ze een chocolade-achtig toetje naar binnen werkt, daarvoor is ruimte nodig.

Ze passeren de meute en mij. Wij passeren hen. Bijna kan ik naar links, mijn straat in. Bijna. Eerst moet ik nog een vrouw voorbij die een cheeseburger in haar hand geklemd houdt. Ze heeft hem zo stevig vast dat ik niet meteen zie wat het is. Dat komt ook omdat ze het ding niet gewoon afhapt, zoals de burgereter dat doet, maar er stukjes van aftrekt, alsof het een muffin is of een eierkoek. Ook dan vind ik het vreemd als mensen dat doen, maar het komt voor. Dit niet. Tot nu dan.

De vrouw is met mensen en ze lacht en de meute heeft haar allang gepasseerd dus zet ze haar gepeuter zorgeloos voort. Ik sla af naar links, over het plein voor Americain, probeer met mijn oogballen de weg vrij te maken en rijd bijna een Pools stel in driekwartbroek aan. Ik wil mijn armen in de lucht steken, maar dat kan niet, want ik fiets. Het is nu ineens wel heel duidelijk wat ik de komende tijd onder de knie wil krijgen.

Y’all

De haven van Crescent City. Een beetje een matigachtig stadje in het noorden van Californië. Ik kijk uit over een baai, maar vooral over (of onder) de dikke konten van een Amerikaans gezin. De moeder heeft een figuur als een peer, maar dan wel een hele dikke peer. Een dikke, waggelende peer met een roze t-shirt aan. Haar man is klein, net als zij. Hij is minder dik, maar nog steeds dik genoeg om als ‘te dik’ aangemerkt te worden. De oudste dochter, of zus, of nicht – het is hier soms lastig om de familieverbanden te duiden – is nog niet dik, maar wordt dat wel. Dat zie je aan de nu nog niet zichtbare contouren van haar uitdij. Het kleinste kind, van wie het ook is, is dun, zoals kleine kinderen dat plegen te zijn. ‘Geniet ervan,’ wil ik zeggen, maar ze spreekt geen Nederlands.

Een ouder stel lost het gezin af bij het uitkijkpunt, waar een gemechaniseerde stem na inworp van dollars nu voor de vijfde keer vertelt over de tsunami’s die deze stad geteisterd hebben en wat je moet doen als de grond begint te trillen. Het uitgebreide verhaal komt neer op ‘Get the fuck out.’

De man en vrouw houden elkaar tijdens het lopen vast om niet om te vallen. Er staat hier een straffe wind, waarvan zij veel vangen. Wegwaaien zullen ze vermoedelijk niet, daar ze de gecombineerde massa hebben van de historische vuurtoren die het al decennia niet meer doet, maar er, tsunami’s ten spijt, nog wel staat.

Vanochtend haalden we bij de plaatselijke Walmart thee. Die winkel is 24 uur per dag open en dat is het personeel aan te zien. Ons luchtbed moest geruild, want het liep vannacht langzaam leeg. Het initiële hangmatgevoel was best aangenaam. Wakker worden op de koude, harde, met takken en stenen bezaaide bosgrond niet. Dat naast onze tent twee families white trash verwikkeld waren in een competitief potje rochelen, schreeuwen en blaffen bracht nauwelijks verlichting.

Maar vanochtend dus, haalden we na een kapotte nacht een welverdiend kopje meeneemthee. ‘Kopje’ in deze dus een kartonnen beker.

‘Where y’all from?’ vroeg het meisje van de Java Hut.
‘Holland,’ antwoordde ik. ‘Amsterdam,’ voegde ik er voor de zekerheid aan toe.
‘Oh, where’s that at?’ bevroeg ze mijn antwoord met een blik die buiten de theezetterij weinig capaciteiten verried.
‘It’s in Europe.’
Ze bleef stil.
‘Next to Germany.’
Nu maakte ze geluid.
‘Oh wow, what y’all doin’ in Crescent City?’ vroeg ze op een oprecht verbaasde en gevleide toon.
‘We’ve been asking ourselves that question.’

Veel mensen zijn hier fucking dik en weten niets van de wereld. ‘Wereld’ als in: alles buiten de eigen staat. Maar veel van die mensen, en anderen, zijn ook vriendelijk. En behulpzaam. En ondernemend. En het land is prachtig, het mooiste zelfs dat ik tot nu toe heb gezien. We maken een fantastische reis, hebben een niet lekkend luchtbed en zijn gewaarschuwd voor tsunami’s. Wil een mens nog meer? Een liter kokendhete thee in een kartonnen beker misschien? Hebben we ook. We hebben alles.

17 juli

Eergisteren was ik in Cannon Beach. Het gelijkgenaamde strand aldaar wordt gekenmerkt door enorme en minder enorme rotsen die vlak voor de kust in zee liggen. Alsof ze uit de zak van een bergreus zijn gevallen. In de realiteit is het waarschijnlijk het werk van een gletsjer, die het land tot bergen heeft opgestuwd, her en der kruimels achterlatend. Ik weet het niet precies en zoek het niet op, want ik wil de magie van de plek niet doorbreken met wikipediaanse feitjes.

‘s Ochtends hangt er mist boven de kustlijn van Oregon. Deze trekt in de loop van de dag langzaam weg, maar blijft rond de rotsen boven het water hangen. Deze unieke samenloop van geologische en meteorologische omstandigheden heeft ervoor gezorgd dat dit strand zo mooi is dat kippenvel en euforie om voorrang dringen bij het aanschouwen ervan.

Lopend over het strand, langs de rotsen en de mist, dacht ik aan mijn halfzus, haar man en kinderen. Vandaag zijn ze een jaar dood. Precies 365 dagen geleden zaten ze in een vliegtuig dat uit de hemel werd gehaald. Ze stortten ter aarde op een Oekraïens veld en zouden daar moeten wachten om geborgen te worden.

Ze zullen nooit meer iets doen, afgezien van het aanzetten tot herinneren, doorspekt van verdriet en voortdurend onbegrip.

Net als het ontstaan van de in nevelen gehulde rotsen van Cannon Beach kwam hun dood tot stand door een unieke samenloop van omstandigheden. Die vlucht, op dat moment, boven dat gebied… Fundamenteel verschil is uiteraard dat de gletsjer nooit moedwillig heeft gehandeld. De roep om een VN-tribunaal om de verantwoordelijken voor de vliegramp te straffen groeit en ik juich dat toe. Een misdaad van deze omvang, in feite massamoord, mag niet onbestraft blijven.

Aan de andere kant maakt het niets uit. Ze zijn een jaar dood en liggen als gezin in een graf in Den Haag. Ze waren nu allemaal een jaar ouder geweest. Esther, mijn halfzus, 53. Elsemiek, mijn nichtje, 18. Klaar met school en na een lange vakantie klaar voor de TU in Delft. Ze waren inmiddels opnieuw op vakantie geweest en hadden een jaar aan nieuwe verhalen en ervaringen gehad. Dat geldt voor hen en 294 anderen. De enige verhalen die er nog zijn, worden verteld door de nabestaanden. Daar komen geen nieuwe meer bij.

Vorig jaar was ik net een week weg toen mijn zusje me belde. Nu ben ik dat ook en zal ik zelf bellen om vooral mijn vader sterkte te wensen. 17 juli was voorheen een gewichtloze zomerdag. Nu niet meer.

Vondelpark 2015

Een rij met een dozijn vrouwen stretcht het lichaam tegen een muurtje. Sommigen kijken achterom, naar de rij vrouwen aan de andere kant die hetzelfde doet. Alsof ze controleren of iedereen wel mee doet en zo ja, wat ze precies doen en of ze het wel goed doen en of ze misschien al gestopt zijn. Tussen de twee rijen in, midden op de weg, staat de sportcoach gefronst en kritisch om zich heen te kijken. Hij kijkt ook of ze het wel (goed) doen. Misschien kijken de achteromkijkende vrouwen wel of hij goedkeurend naar ze kijkt. Of dat andere mannen naar ze kijken.

Verderop zijn vier vrouwen bezig met verschillende activiteiten. Eentje ligt op haar rug in het gras met een skippybal tussen haar benen. Ze zwiept de benen van voor naar achteren, terwijl ze om zich heen kijkt met een naar bevestiging zoekende blik. Naast haar ligt een vrouw met haar benen in de lucht maar dan zonder bal. Daarnaast doet een vrouw een zijwaartse plank met een frons van de inspanning. De vierde vrouw heeft een elastiek om een boom en haar middel heen gehangen en probeert zo hard mogelijk weg te rennen. Dat lukt niet.

Links haalt een man op een ouderwetse racefiets me in. De laaghangende zon weerkaatst in de chrome velgen. De man draagt een korte broek en hoog opgetrokken groene sokken. Hij heeft een wit shirt aan dat niet echt wit is. In het voorbijgaan zie ik dat de helft van zijn gezicht verborgen gaat onder een zonnebril. De andere helft wordt bedekt door een baard.

Rechts passeer ik een donkere man op rolschaatsen. Hij houdt zijn telefoon al schaatsend voor zijn gezicht. Op het scherm is zijn eigen gezicht zichtbaar, lachend, meebewegend met zijn slagen.

Verderop is politie. Zonet, voor ik het park in reed, was er een ambulance die graag naar binnen wilde. Nu zie ik twee agenten bij de vijver. Eentje staat met de handen in de zij. Hij kijkt omlaag, naar een jong stel. De jongen ligt met zijn hoofd op een kussen op de schoot van het meisje. De tweede agent zit er gehurkt naast. Hij kijkt bezorgd en lijkt te vragen hoe het gaat. De ambulance is nergens te bekennen.

Er zitten en liggen overal mensen in het park. Alle bankjes zijn bezet. Drie jongens met een draagbare speaker. Twee meisjes met smartphones in de hand, heftig gesticulerend en beschrijvend hoe ‘hij’ nu echt normaal moet gaan doen. Een losse man, met twee sixpacks Heineken naast zich. Eentje heeft hij al voor de helft op.

Bij de uitgang van het park loopt een man met zwarte leren jas en gouden pet dansend over de weg. Bij de stoplichten proberen toeristen zich zonder kleerscheuren tussen de fietsers door te manoeuvreren. Het stoplicht gaat op groen, voor me loopt een gezin, achter me wordt gebeld. Moet ik dan door ze heen? Ik laat ze passeren en steek over, ongeduldige blikken brandend in mijn rug.

Voor me doemt een kudde joggers op. Ik stuur behendig tussen ze door. Zij rennen het Vondelpark in, ik laat het achter me. Morgen zien we elkaar weer.

Bittere ernst

VVD wil bitter lemon terug in Tweede Kamer. VVD wil bitter lemon terug in Tweede Kamer. VVD wil bitter lemon terug in Tweede Kamer.

Oké, nog één keertje dan: VVD wil bitter lemon terug in Tweede Kamer. Dit was gisteren een trending nieuwstonic. Topic. Tijdens het ramingdebat wordt geluld over huishoudelijke zaken die het werk voor Tweede Kamerleden kunnen vergemakkelijken. Omdat een bepaald percentage van de producten in de Tweede Kantine biologisch moet zijn, is het frisdrankassortiment geschrapt. VVD-kamerlid Helma Neppérus voelde zich laatst nogal opgelaten toen ze haar dorstige bezoekende zus, die enorm van bitter lemon houdt, het drankje niet kon aanbieden. Helma drinkt zelf altijd kraanwater, dus voor haar hoeft het niet, maar toch is ze van mening dat ‘we’ ook kunnen doorschieten in de verduurzaming. Als een zus Neppérus, of wie dan ook, trek heeft in een suiker- en koolzuurhoudende dorstlesser dan moet dat verdomme toch kunnen? Dan hoef je zo iemand toch geen vlokkige aloë verapap voor te schotelen? Het leven van een Tweede Kamerlid is al hectisch genoeg, moet daar dan ook nog de stress om het missen van frisdrank bovenop komen?

Wat natuurlijk heel leuk is aan dit bericht, of aan dat hele ramingdebat – waar ik hiervoor overigens nog nooit van had gehoord – is dat het politici menselijk maakt. Want dat is wat er vaak mist op het politieke toneel: menselijkheid. Oprechte emotie, kwetsbaarheid, ziel. Veel gehoorde kritiek op politici is dat ze geen voeling hebben met het volk. Dat we ons niet herkennen in onze vertegenwoordigers en dat dat best kwalijk is als je mensen vertegenwoordigt. Men spreekt en handelt uit onze naam, maar heeft geen idee wat er in ons omgaat. Ze spelen in het openbaar (de media) een toneelstuk en nemen de beslissingen over de richting en toekomst van ons land in donkere stegen en tochtige achterkamers. Dan zijn ze wie ze zijn. Wat wij zien is een masker, een schijnvertoning. We verwachten meer van ze, dat ze ons op het niveau van het individu aanspreken, maar misschien is dat wel helemaal niet eerlijk. Wij zijn met zoveel, en zij maar met 150. Niemand krijgt wat ie echt wil en dat frustreert.

Maar dat geldt dus niet alleen voor ons. Wij, die voortdurend frisdrank tot onze beschikking hebben. Op mijn werk liggen op dit moment een fles Coca-Cola en Orangina gebroederlijk naast elkaar in de koelkast, geflankeerd door een fles Spa citron. Als ik wil, schenk ik voor mezelf, of mijn zus, of een ander familielid, zonder moeite of gewetenswroeging een glaasje prik in. Maar Helma kan dat niet. Mark en Diederik ook niet. Alexander smokkelt al maanden op zijn fiets miniblikjes Dr. Pepper mee naar het Binnenhof. Iedere dag weer leeft hij met de angst gesnapt te worden. Want als dat gebeurt, als zijn Kamergenoten ontdekken dat hij en Mark elke dag een sodapopfeestje in het torentje houden, zijn de rapen gaar. Dan valt hun sluier van onaantastbaarheid weg. Dan worden het gewone mensen, met gewone verlangens, gevoelig voor de onduurzame verleidingen van de sugarrush. Als Diederik daar achterkomt is het meteen klaar met je kabinet.

Bitter lemon dus. Misschien biedt een referendum uitkomst. Mijn stem heb je, Helma. Duurzaamheid is goed, maar ontzeg een mens nooit haar recht op prik.

Complementair

Zij is niet het stille type, integendeel. Ze komt luidruchtig aanlopen, gaat luidruchtig zitten en blijft luid ruchten. Ze vindt alles meteen al helemaal spannend. ‘Jij ook?’ vraagt ze haar geluidloze vriendje. Hij haalt zijn schouders op.

‘Zullen we Pesten? Kun jij Pesten?’

Hij haalt weer zijn schouders op. Zij pakt vast de kaarten, want gepest zal er worden.

‘Ken je ook Stressen?’

Nu mompelt hij ‘nee’. Ik ken het ook niet, maar het klinkt weinig belovend. Het is iets met vijf stapels kaarten op een rij en je moet de kaarten zo snel mogelijk op andere kaarten leggen, maar het maakt eigenlijk niet zoveel uit welke, want ‘alles mag’. Het resultaat van dit anarchistische spel is een luid kaartengekletter op het tafeltje tussen hen in. Zo stil als de jongen is, zoveel herrie maken zijn kaarten. Zo luidruchtig als het meisje is, is ze nu ook. Ze lacht en kwettert er doorheen. Op dit moment besluit ik tot wat reflectie en vraag ik me af of ik echt zo zuur ben dat ik simpelweg een pleurishekel aan blije mensen heb. ‘Nee,’ concludeer ik, ‘dat is het niet’. Maar de combinatie van blijdschap en luidruchtigheid, die helaas veel voorkomt, irriteert me wel, nu gepersonifieerd door dit meisje.

‘Leuk hè?’

De jongen zwijgt nog steeds, maar glimlacht wel 5%.

‘Dit is echt mijn favoriete spel. Ik kan het echt dagen achter elkaar spelen. Dat deden we altijd op vakantie.’

Ik kan alleen maar hopen dat ze nu niet op vakantie is. Dat haar koffer en ‘spannend hè’ gewoon betrekking hebben op de treinreis an sich.

Na vijf potjes houden ze het voor gezien. Of het een unaniem besluit is, weet ik niet. De jongen heeft zijn telefoon gepakt en scrolt naar interessanter zaken, terwijl het meisje door ratelt over haar favoriete kaartspel en alles wat daarmee geassocieerd kan worden.

Ze wil van de jongen weten wat hij voor zijn project leest. Hij mompelt iets met Wolkers en seks. ‘Ja, dat zit in al zijn boeken!’ giechelt ze. Zij leest Multatuli, zo weet nu de hele coupé, en ze gaat er een stukje uit voorlezen.

‘Wat kut,’ probeer ik de gedachten van de jongen te lezen, maar ik zit ernaast. Op het moment dat ze begint te lezen legt hij zijn telefoon weg, leunt hij naar voren, vouwt hij zijn armen over elkaar op het tafeltje en begint hij verdomme te luisteren. Aandachtig enzo. Als ze klaar is zegt ze ‘Veel moeilijke woorden hè?’ en krijgt ze weer geen antwoord. Ze vindt het prima. Dit is hun dynamiek. De vraag wie het in godsnaam met zo’n babbelzieke trut volhoudt, wordt voor mijn ogen beantwoord: het zwijgzame type. Tot op zekere hoogte meegaand met haar pruttelkut, maar op gepaste momenten, wanneer hij daar zin in heeft, voor zichzelf kiezend. Het meisje is verder niet lelijk, dus dat is hun deal. Mijn respect voor hem groeit.

Als de trein even later een flauwe bocht naar links maakt en daarmee de zon vol op mijn torso richt, pak ik mijn spullen om te verkassen uit de warmte. Tien meter naar voren en aan de andere kant van het looppad hoor ik het meisje verder voorlezen. De jongen hoor ik niet, maar ik weet dat hij luistert.

DJ Ten Walls aan diggelen

Status is een vluchtig begrip. Zeker tegenwoordig, nu een daad of uitspraak binnen luttele minuten een wereldwijd publiek vindt, is de opbouw of afbraak van een reputatie geschied voor je kunt zeggen ‘ja maar hé wacht eens even!’ Zelfs als je de kans krijg dat te zeggen, bijvoorbeeld na een onhandige uitspraak over homo’s, is het vaak al te laat. Het web heeft zijn klauwen erin gezet en je onachtzaam uitgesproken woorden als spinneneitjes over de surfpopulatie uitgeworpen.

Laatste slachtoffer van dit virtuele domino-effect is Litouwse dj Ten Walls, die op zijn Faceboopagina vergelijkingen trok tussen homoseksualiteit en het kindermisbruik in de katholieke kerk. Ook citeerde hij zichzelf uit een gesprek met een collega waarin hij diegene een voorstelling maakte van de onaangenaamheid van de uitgerekte brownie van zijn zoon. Met brownie bedoelde hij niet het chocoladecakeje, maar de anus. Verder kwalificeerde hij homo’s als toebehorend aan een ander ras, iets wat in de jaren ’90 nog gewoon gerepareerd kon worden. Ik heb geen idee wat hij met dat laatste bedoelt, maar heb het vermoeden dat de subtext niet per se vleiend is voor diegenen met liefde voor hetzelfde geslacht.

Later, toen het al te laat was, bood Ten Walls – echte naam Marijus Adomaitis – zijn excuses aan voor het bericht, en sprak hij zonder zijn woorden terug te nemen van een misverstand. Nog later, toen al zijn boekingen voor deze zomer waren gecanceld en hij massaal werd gehaat, schreef hij het volgende:

‘Last week I wrote a Facebook post that was wrong and completely out of character and the result was a badly written post that was unacceptable. It was never my intention to offend anyone. I’m really saddened by everything that has happened and I would like to apologise to everyone I’ve let down, especially to my friends in the gay community, and my fans.
I now need to take a break and have cancelled my upcoming shows.’

Hij zegt dus zelf zijn shows geannuleerd te hebben, maar dat maakt verder niet zoveel uit. Dat deze man een probleem heeft, is duidelijk. Dat deze man dingen denkt die vast door nog veel meer mensen worden gedacht, maar hij ze op Facebook zet, is gewoon heel dom. Dat de wereldwijdewebwereld hem vervolgens verketterd is te verwachten, want zo gaat dat de hele tijd, maar ook behoorlijk irritant en overtrokken.

Elke malloot heeft vandaag de dag een platform om zijn doen, laten en denken voor het voetlicht te brengen en dat blijkt vaak (terugkijkend) helemaal niet zo’n goed idee, vraag maar aan Marijus. Het bood hem de mogelijkheid zijn foute ideeën over homoseksualiteit de wereld in te slingeren, ontegenzeggelijk een kwalijke zaak. Maar net zo kwalijk is de collectieve veroordeling van de man in de media en social community. Pitch was het eerste festival dat hem van de artiestenlijst schrapte, de rest kon toen niet achterblijven. Het is begrijpelijk dat ze dat doen, maar de ‘holier than thou’-toon van de persberichten doet het lijken alsof Ten Walls de eerste man in de geschiedenis is die dit soort dingen heeft gezegd. Alsof discriminatie niet ook op die festivals zelf voorkomt. Alsof Ten Walls de verpersoonlijking is van de anti-homo, op het moreel kuise volk losgelaten om zelf het platform te betreden en haar eigen waarden als gesmolten kaas over guitig knikkende medestanders heen te gieten.

Want dat is wat er gebeurt. Een zogenaamd prominent figuur zegt iets doms en/of beledigends en de dappere moraalridders slijpen hun zwaarden in hysterie. De kranten duiken er massaal op, collega-muzikanten bestormen Twitter om hun afkeer uit te spreken en de Nederlandse dj Job Jobse plaatst een foto op Facebook van een kapotgeslagen LP van zijn voormalige buddy. Verbolgen fans deleten Litouwse MP3’tjes en laten geen kans onbenut om hun afschuw uit te spreken over dit verschrikkelijke mens, deze wanstaltige samenballing van verrotte humaniteit. Alle frustratie en woede over de verschrikkingen van millennia aan discriminatie worden op deze tien muren botgevierd en zijn carrière wordt met een sloopbal van hashtags aan diggelen geslagen.

Marijus heeft domme dingen gezegd. En het was nog dommer dat hij ze op Facebook zette. Maar dat is wat hij is: een domme dj. Geen Imam of Minister-President, ook al doet de media-aandacht anders vermoeden. Zoals ene Jeffrey op Facebook tegen Job Jobse zegt als reactie op de kapotte plaat: ‘Leuk een plaat stuk gooien, maar bel hem op, vraag om zijn verhaal. Lukt jou vast wel. Ga in gesprek, misschien komt er iets positiefs uit. Dit is te gemakkelijk.’