Festival zonder eind

Het is vaak een zwaktebod om te praten over het weer. Het is een last resort, het onderwerp dat je aansnijdt als er verder geen gemeenschappelijke interesses zijn met degene met wie je, al dan niet gedwongen, bent aangewezen op een gesprek. Met het weer hebben we immers allemaal te maken. Het is overal en dat zijn wij, mensen, ook. We delen dus in de invloed die het weer op onze levens heeft.

Zwaktebod of niet, ik wil het toch even over het weer hebben. Iedereen die de afgelopen tijd buiten is geweest zal gemerkt hebben dat de zon scheen. Elke dag. Hard en lang. Zonliefhebbers houden kunnen hun lol niet op. ‘Heerlijk weertje’, en ‘Ik hoef deze zomer helemaal niet weg!’ zijn veelgehoorde kreten. Op social media vliegen de zonovergoten plaatjes met daarin gepinde temperaturen van het moment (bedankt daarvoor) je om de oren. Men vaart over grachten en meren, laaft zich aan liters witbier en rosé en de landen rond het Middellandse Zeegebied worden met de dag overbodiger. Naast echte Italiaanse buffelmozzarella en authentiek gedroogde fuet hebben we nu immers ook de zon, dus waarom zouden we die noodlijdende economieën nog langer subsidiëren?

Het voordeel van dit weer is dat ik minder op mijn telefoon zit. Vroeger checkte ik elke dag wel een paar keer meerdere weerapps, zodat ik kledingtechnisch goed uitgerust op pad kon gaan. Nadeel is dat ik allemaal truien en lange broeken heb waarvan ik niet weet of ik ze ooit nog zal dragen. Het concept van ‘de jas’ doet inmiddels ridicuul aan en ‘shawl’ en ‘paraplu’ zijn leenwoorden die ik met plezier retourneer aan de respectievelijke Engelse en Franse eigenaren.

De felgroene parkieten die tegenwoordig de scepter zwaaien in de Amsterdamse parken twitteren alsof ze de hoofdact zijn op het hipste festival van het jaar. En daar doet deze uitbundige, niet-aflatende zomer wel een beetje aan denken, een festival. Een heel leuk festival, waarvan je niet wilt dat het stopt. De zon die dag in dag uit schijnt is als de dj die nog één plaatje draait. Het uitzinnige publiek juicht, neemt nog een slok, hijs of snuif en gaat nog een keer naar de wc. Na de laatste plaat komt er nóg één. De verlenging van het feestgedruis wordt gevierd met nog meer drank, nog meer eten en nog meer drugs. De dj is niet te stoppen, hij blijft draaien, het feest druisen. Maar op een gegeven moment is het water en eten op en zijn de Dixies vol. Mensen raken uitgeput en uitgedroogd. Ze zijn verbrand en hun oren suizen als een permanente kiestoon. Één voor één gaan ze naar het weggedanste gras, de dj als laatst, vlak voordat hij zijn allerallerlaatste plaatje opzet. Het boeit verder niet, want de stroom is op dat punt allang uitgevallen.

Elke dag zon was vroeger een bonus. Nu merk ik dat ik te weinig korte broeken heb. Het is superchill dat ik minder op mijn telefoon kijk en dat ik niet meer hoef na te denken over korte of lange mouwen, maar ik lees tegelijkertijd over het ‘neerslagtekort’ en vraag me af of het wel verantwoord is langer dan vier minuten/elke dag te douchen. 

We praten over het weer omdat het invloed heeft op onze levens, maar misschien is het tijd om te praten over de invloed die onze levens hebben op het weer.

Lees het artikel op de website van Het Parool.

Vondelpark 2015

Een rij met een dozijn vrouwen stretcht het lichaam tegen een muurtje. Sommigen kijken achterom, naar de rij vrouwen aan de andere kant die hetzelfde doet. Alsof ze controleren of iedereen wel mee doet en zo ja, wat ze precies doen en of ze het wel goed doen en of ze misschien al gestopt zijn. Tussen de twee rijen in, midden op de weg, staat de sportcoach gefronst en kritisch om zich heen te kijken. Hij kijkt ook of ze het wel (goed) doen. Misschien kijken de achteromkijkende vrouwen wel of hij goedkeurend naar ze kijkt. Of dat andere mannen naar ze kijken.

Verderop zijn vier vrouwen bezig met verschillende activiteiten. Eentje ligt op haar rug in het gras met een skippybal tussen haar benen. Ze zwiept de benen van voor naar achteren, terwijl ze om zich heen kijkt met een naar bevestiging zoekende blik. Naast haar ligt een vrouw met haar benen in de lucht maar dan zonder bal. Daarnaast doet een vrouw een zijwaartse plank met een frons van de inspanning. De vierde vrouw heeft een elastiek om een boom en haar middel heen gehangen en probeert zo hard mogelijk weg te rennen. Dat lukt niet.

Links haalt een man op een ouderwetse racefiets me in. De laaghangende zon weerkaatst in de chrome velgen. De man draagt een korte broek en hoog opgetrokken groene sokken. Hij heeft een wit shirt aan dat niet echt wit is. In het voorbijgaan zie ik dat de helft van zijn gezicht verborgen gaat onder een zonnebril. De andere helft wordt bedekt door een baard.

Rechts passeer ik een donkere man op rolschaatsen. Hij houdt zijn telefoon al schaatsend voor zijn gezicht. Op het scherm is zijn eigen gezicht zichtbaar, lachend, meebewegend met zijn slagen.

Verderop is politie. Zonet, voor ik het park in reed, was er een ambulance die graag naar binnen wilde. Nu zie ik twee agenten bij de vijver. Eentje staat met de handen in de zij. Hij kijkt omlaag, naar een jong stel. De jongen ligt met zijn hoofd op een kussen op de schoot van het meisje. De tweede agent zit er gehurkt naast. Hij kijkt bezorgd en lijkt te vragen hoe het gaat. De ambulance is nergens te bekennen.

Er zitten en liggen overal mensen in het park. Alle bankjes zijn bezet. Drie jongens met een draagbare speaker. Twee meisjes met smartphones in de hand, heftig gesticulerend en beschrijvend hoe ‘hij’ nu echt normaal moet gaan doen. Een losse man, met twee sixpacks Heineken naast zich. Eentje heeft hij al voor de helft op.

Bij de uitgang van het park loopt een man met zwarte leren jas en gouden pet dansend over de weg. Bij de stoplichten proberen toeristen zich zonder kleerscheuren tussen de fietsers door te manoeuvreren. Het stoplicht gaat op groen, voor me loopt een gezin, achter me wordt gebeld. Moet ik dan door ze heen? Ik laat ze passeren en steek over, ongeduldige blikken brandend in mijn rug.

Voor me doemt een kudde joggers op. Ik stuur behendig tussen ze door. Zij rennen het Vondelpark in, ik laat het achter me. Morgen zien we elkaar weer.