Het dilemma van dvd’s

Een van de dingen waar ik tijdens het verhuisproces van de afgelopen maanden het meest bevreesd voor ben geweest is de verhuizing zelf, en dan met name het uitzoeken en inpakken van de spullen die verhuisd moeten worden. Ik weet niet of ik een ‘hoarder’ ben, maar wel dat ik al 15 jaar dezelfde 5 schoenendozen (draagt er nog iemand K-Swiss?) met prullaria en memorabilia met me meezeul, van kamer tot studio, van stoffige boekenplank tot bedompte kast.

Het punt is inmiddels bereikt dat ik niet eens meer weet wat er in die schoenendozen zit, slechts dat het heel belangrijk is – essentieel zelfs – om te overleven en te weten wie ik ben. Mijn identiteit, of een goed deel ervan, krijgt gestalte door bioscoopkaartjes van ‘Last Action Hero’ (McTiernan, 1993), ‘Face/Off’ (Woo, 1997) en The Matrix (Wachowski’s, 1999). Mijn voorkeuren en smaak liggen besloten in bonnetjes van Romeinse restaurants, niet gebruikte muntjes van discotheken in Salou en de Ajax-sleutelhanger die ik van Sinterklaas kreeg.

Dvd’s. Wat moet ik met al die dvd’s? Het was en is een verzameling om trots op te zijn. De special collector’s box met de eerste drie films van Paul Thomas Anderson (meer had hij er in 2001 nog niet gemaakt); de Godfather-trilogie; de Lord of the Rings-trilogie, met 12 uur aan extra’s; de special extended edition van Terminator 2: Judgment Day, in blikken dvd-hoes, en ga zo maar door. Honderden, zo niet duizenden euro’s  heb ik erin gestopt, maar ik zal ze vermoedelijk nooit meer opzetten. Ik heb niet eens meer een dvd-speler. Alles wordt gestreamd. Gestreamd! Data! Het is niks! Dat kan toch niet goed blijven gaan, echoot het ergens in mijn hardware-lievende hart.

Misschien is dat het (deels). Dat ik de moderne technologieën wantrouw en het idee sluimert dat er elk moment een online meltdown kan plaatsvinden. Dat het door een cloud-breuk data zal regenen en de mensen die hun banden en schijfjes hebben gekoesterd als winnaars uit de bus komen. Dat zijn dan de slimmeriken, die met recht het onzichtbare niet hebben vertrouwd. ‘Als je het niet kunt vastpakken, is het niks,’ zou dan zomaar een gevleugelde uitspraak kunnen worden, van een van de meest vooraanstaande filosofen van die tijd, ik.

Maar goed, daar zijn we (nog) niet. Nu zijn we in de slaapkamer en ligt het bed vol dvd’s. Een klein stapeltje vertegenwoordigt de films die weg mogen. De verhouding is 195:5, in het voordeel van ‘houden’ en ‘twijfelgeval’. Ik kijk al tien minuten naar een goedkope uitgave van ‘Eraser’ (Russell, 1996) en kom er niet uit. Het zou helpen als er steeds wat van je studieschuld afgaat als je een dvd weggooit.

Naast mijn dvd’s liggen de 15 dvd’s van mijn vriendin. ’s Avonds vraag ik haar er eens kritisch naar te kijken, zodat we een selectie kunnen maken. Ze loopt naar het bed, pakt haar stapel en flikkert ‘m in de prullenbak.

Dode kikkers

Mijn vriendin en ik waren een weekendje naar Brabant. Gewoon, nog even lekker met z’n tweeën, voordat we gaan verhuizen, voordat baby twee komt en het nooit meer kan. Ze was ook jarig geweest. En misschien was het ook dat ik haar nog even wilde meenemen ter compensatie van mijn solotrip naar New York, begin februari. Hoe dan ook, we waren in Baarle-Nassau, dat in Nederland ligt en grenst aan Baarle-Hertog, dat in België ligt, maar niet over de Belgische grens. Het is een Belgische enclave in Nederland, waarvan er in dat gebied nog veel meer liggen en wat ik kennelijk nooit heb geleerd op school.

Wat ik nog meer nooit heb geleerd is dat er ook exclaves zijn, enclaves ín de enclaves, stukjes Nederland in stukjes België in stukjes Nederland dus. Het gebied is ervan vergeven en de grenzen lopen bij veel mensen dwars door de huizen heen. Je kunt dus in Nederland tv kijken en in België naar bed gaan, in België een drol draaien en in Nederland de afwas doen. Ik vraag me af wat dat betekent voor het tv-programma-aanbod of de belastingen, maar die vragen heb ik daar verder niet hardop gesteld. Dat doe ik vaak expres, zodat het mysterie standhoudt.

Eerst wilde ik dit hele stukje wijden aan het fenomeen van de exclave – en het leren van een nieuw woord -, maar toen de zwemvijver van ons hotel vol bleek te liggen met dode kikkers verschoof de aandacht. Ik ging heus niet zwemmen, daarvoor was het nog te koud, maar het was toch akelig en raar. Ze lagen op hun rug, buik, met de pootjes gestrekt en/of de kop begraven in het slib. Alsof de climax van Magnolia (Paul Thomas Anderson, 1999) hier was opgenomen en men na afloop niet had opgeruimd. Een heus onderwater kikker massagraf was het, een lugubere aanblik, versterkt door de aanwezigheid van nog slechts één levende kikker, die in doodse stilte tussen zijn dode soortgenoten leek te wachten op het ook voor hem onvermijdelijke einde.

Mijn vriendin vond het ook akelig en raar, maar zij heeft een springlevende baby in haar buik om zich mee bezig te houden. Die baby houdt mij natuurlijk ook bezig, zeker tijdens een Zen-weekend met z’n tweeën, maar een sloot dode kikkers zet me toch aan het denken. Zo dacht ik aan de eigenaars van het nog relatief nieuwe hotel en vroeg ik me af of zij een hand in de kikkersterfte hadden gehad. Ik vroeg me vervolgens af wat dit zou kunnen betekenen voor ons verblijf. Ik vroeg me af of ik het misschien gewoon aan ze kon vragen en ze met een logische verklaring zouden komen, of dat mijn vraag ze juist zou aanzetten tot het kikkermoordende gedrag waarmee ik ze had geconfronteerd.

Om de kat niet op het spek te binden zou ik de vraag pas bij het uitchecken stellen. Toen bleek niemand iets van kikkers te weten, dood noch levend. Wel hadden ze laatst een hert gezien. Een groot, grazend hert. Dat vonden ze gaaf.

En de kikkers? Die zouden ze van de week wel efkes met een netje uit het water vissen.

There was blood

Het scheelde dat ik een paar dagen eerder al onder het bloed had gezeten, anders had ik er misschien meer moeite mee gehad de hoofdwond van de oudere man te deppen met een Tempo zakdoekje. Tempo zakdoekjes zijn best stevig en absorberen ook best goed, maar dat geldt met name voor snot. Tegen gutsend bloed zijn ze minder goed bestand, zo was later aan de bloedvlekken op mijn hand af te lezen.

Een paar dagen eerder dus, had ik mijn eigen bloeden een zetje in de rug gegeven door het van mijn middelvinger loshangende stuk vlees af te bijten. Het was toch niet meer te redden, dacht ik, en zou bij het helen slechts een sta-in-de-weg zijn. Maar na deze daad van auto-kannibalisme kreeg het bloed vrij spel, ongehinderd door huid of de stukken glas die ik inmiddels uit mijn vinger had verwijderd.

Nu liep ik met mijn vriendin en zoontje naar een speeltuintje waar zoontje even stoom kon afblazen, alvorens we boodschappen zouden gaan doen – een typisch zondags traject. Toen we een brug overstaken, hoorden we achter ons een kreet. Een ‘Ooo’ of ‘Aaa’ of andere langgerekte klinker. De oudere man, die ik hier al eerder heb genoemd, maar tot dat moment niet had opgemerkt, lag gestrekt op de stoep, met de armen langs zijn lichaam en een naar de hemel gerichte grimas. Hij had pijn, zoveel was duidelijk, en was zelf niet in staat om iets aan zijn situatie te veranderen.

Ik holde de brug af – slechts 10 meter, maar zoals in noodsituaties elke seconde telt, geldt dat ook voor meters – en knielde naast de man die nu met zijn handen voor zijn gezicht zwaaide in een poging de laatste minuut ongedaan te maken. (Het allergestoordste aan dit verhaal is dat terwijl ik de zin ‘elke seconde telt’ zojuist schreef een vrouwelijke voice-over op tv precies dat zei, op exact hetzelfde moment dus. Alsof mijn schrijven de gebeurtenissen op tv aanstuurde. Even voelde ik me een soort god.)

We werden vergezeld door een vrouw die van haar fiets was gestapt en samen tilden we de man op. Er kwam nog een andere oudere man bij, die, na het zien van de bloedende hoofdwond, voorstelde een ambulance te bellen. Dat vond de bloedende man allemaal wat overtrokken, maar toen hij vertelde dat hij gisteren in huis ook al was gevallen en hij zich de laatste tijd sowieso wat wankel voelt, was het belletje snel gepleegd.

De oudere man besloot bij de oudere man te blijven wachten tot de ambulance er was, de vrouw en wij konden onze wegen vervolgen. Toen ik het zakdoekje weggooide zag ik op mijn handen het bloed van de man, dat ik had gedept tot het bloeden was gestelpt. Ik zag mijn eigen, nog steeds niet geheelde wond, en dacht aan de scherven van de ovenschaal die ik had laten vallen. Een incident. Van daar sprongen mijn gedachten weer naar de man, en wat die in het ziekenhuis te horen zou gaan krijgen.

Geen stukje

Wowow ik zie dat ik al ruim twee weken geen stukje heb geschreven. 17 dagen maar liefst. Ik had wel goeie redenen hoor. Druk hè. Zo ontzettend druk. Maar ja, wie niet, tegenwoordig? Het is een wonder dat wie dan ook nog tijd heeft voor welk schrijven of lezen dan ook. Een wonder, zeg ik je. Maar ik ben er weer aan hoor, het schrijven. Kijk maar.

Omdat er de afgelopen weken veel schrijvenswaardigs is gebeurd zal ik hier alineagewijs een overzicht geven van die gebeurtenissen, met daarin meteen mijn mening of gedachtes over de gebeurtenis verwerkt. Dat is wel zo efficiënt (druk!).

Ajax won van Real Madrid. ‘Hala Madrid’ roepen de fans daar, wat zoveel betekent als ‘Kom op!’ met dan Madrid erachter. En ze kwamen op, de Madrilenen, maar daar bleef het bij. Het toneel was van Ajax en zelden heb ik zo’n voetbalvoorstelling gezien. Mijn vriend Rein en ik knepen en beten elkaar non-stop omdat we niet geloofden wat we zagen. De nagel- en tandafdrukken staan nog steeds in mijn arm, als bewijs dat ongeloof kan veranderen in onvergetelijkheid.

Afgelopen zondag werden ze helaas moegestreden afgetroefd door AZ, dat was minder. Meer hoef ik daar niet over te zeggen.

Wel over de aanslag die een dag later in Utrecht plaatsvond, en hoe die op wanstaltige wijze door Baudet en consorten werd gebruikt om de vreemdelingenafkeer (het woord ‘haat’ hou ik nog even achter de hand) aan te wakkeren. Ik voel ‘m niet, het verband tussen het Nederlandse immigratiebeleid en de actie van een ‘verwarde, drugsverslaafde loser’, zoals bekenden de dader typeren. Dat soort gasten loopt overal rond, in elke cultuur en tussen de aanhangers van elke ideologie.

Kritiek op het rechtssysteem snap ik beter. Had dit, gezien de voorgeschiedenis van de man, niet voorzien en daarmee voorkomen kunnen worden? Moeten we strenger gaan straffen in Nederland? De meerderheid vindt vooralsnog van niet. Dan houdt het in een democratie toch een beetje op.

De (drog)redeneringen van de PVV (Wilders) en FvD (Baudet) zijn gestoeld op een achterhaald wereldbeeld. Nederland is niet langer een huis waarvan alleen ‘wij’ de sleutels hebben, als het dat überhaupt ooit is geweest. Grenzen zijn verzinsels, en bovendien onderhevig aan verandering. Letterlijk. Het land waarop die denkbeeldige lijnen liggen verandert continu, zo ook de mensenstromen die over dat land vloeien.

Goed, wat was er verder? O ja, mijn vriendin is vandaag jarig. Maar door alle drukte zijn we er nauwelijks aan toegekomen. Pas toen mijn zoontje gisteravond al sliep bedacht ik dat de slingers in een kast in zijn kamer liggen. Hij had ‘s middags nog wel een halfslachtige tekening van nijlpaarden (gekleurde puntjes en strepen) gestift, en ik had een kaartje beschreven en klaargelegd, maar dat was het.

‘Geen slingers?’ vroeg mijn zoontje vanochtend verwijtend. Vervolgens keek hij naar de tafel. ‘Geen bloemen?’. Toen heb ik slingers opgehangen en bloemen gekocht. ‘Voel je je nu jarig, mama?’ vroeg hij later, in ons opgefleurde huis. Mama zei gelukkig ‘Ja’.

Gerookte makreelrillette

Mijn vriendin komt op me aflopen met een vreemd soort lach op haar gezicht. Het houdt het midden tussen smalen en glunderen. In haar hand heeft ze een blikje van iets. Het lijkt eten, en het is open. Ze houdt het voor mijn neus en kijkt op me neer. Het blikje blijkt leeg. Pas als ze zeker weet dat ik het blikje zonder inhoud goed heb bekeken zegt ze wat.

‘Ik heb dit opgegeten.’

‘Wat is het?’ vraag ik.

Ze blijft me misprijzend aankijken en antwoordt niet. Ik probeer tussen haar vingers te lezen wat er op het kleine blikje staat. ‘Gerookte makreelrillette’.

‘Gerookte makreelrillette,’ zeg ik wat ik lees.

Mijn vriendin knikt en lijkt haar vinger af te likken, wat ze dus niet doet. Haar lach is nu een grijns.

‘Het was superlekker,’ zegt ze, met het blikje nog steeds onder mijn neus.

‘Oké,’ antwoord ik. Wat moet ik hiermee, denk ik. Waarom zegt ze dit tegen me?

Mijn vriendin grijnst nog steeds en knikt. ‘Ik heb dit opgegeten. Jij niet. Het was superlekker, en nu is het op,’ lijkt ze te willen communiceren.

‘Lag al een tijdje in de la hè, dat blikje?’ zeg ik.

Ze blijft knikken en stopt haar hele hand in haar mond. O nee, ook dat lijkt maar zo.

‘Yup. Het was echt superlekker.’

En nu is het op, denk ik aan haar woorden vast. Ik vraag me weer af waarom ze me dit vertelt, terwijl ik hier gewoon lekker op de bank tv zit te kijken. Ik vraag me af of mijn vriendin misschien een sadist is. Dat heb ik wel vaker gedacht, bijvoorbeeld wanneer ze heel hard lacht als ik pijn heb of gekwetst ben, maar dit zou weleens de bevestiging kunnen zijn. Het besef is te groot en heftig om uit te spreken, dus zeg ik weer alleen ‘Oké.’ Ik ben een beetje in de war, een beetje bang zelfs. We zijn al bijna acht jaar samen. Wat als dit echt zo is, altijd zo is geweest, en ik het nooit heb geweten? Wat voor invloed heeft dat dan gehad op onze relatie, op mij, op de keuzes die ik heb gemaakt?

‘Oké,’ stamel ik nogmaals, terwijl mijn vriendin met het blikje naar de vuilnisbak loopt en het weggooit. Ik hoor de klep opengaan en het blikje op iets hards vallen, *tik*.

Verward pak ik de afstandsbediening en begin te zappen. Waar keek ik naar? Was het leuk? Waarom zap ik weg? Mijn zoontje klimt op de bank en kruipt over me heen. Hij wil dat ik een autootje ‘ben’. Hij is het andere autootje en dan gaan we samen rijden, over mijn lichaam, hier functionerend als wegennet.

‘Kom, we gaan eten,’ zegt mijn vriendin niet veel later. Ze heeft haar befaamde chili gemaakt. Hij is heerlijk, zoals altijd. We smullen er met zijn drieën van, de gerookte makreelrillette allang weer vergeten.

Rits

Laat ik beginnen te zeggen dat de rits van de broek die ik draag – een cropped chino van H&M – niet goed meer werkt. De knoop aan de binnenkant van de tailleband is eraf gevallen (het is een broek van H&M) en daardoor gaat bij lichte lichamelijke inspanningen de gulp langzaam open, ongeacht of ik een riem draag die de boel bij elkaar houdt.

Het is geen oude broek en dus wil ik hem nog dragen, maar hij was te goedkoop (H&M) om ermee naar een kleermaker te gaan. De reparatie kost vermoedelijk meer dan de broek zelf, en dat heb ik er niet voor over.

Tegen mensen die nu een betoog willen houden over hoe slecht het voor de wereld is om kleding van H&M te kopen wil ik zeggen ‘Ja, dat weet ik,’ maar ik wil die mensen ook vragen ‘Weet je zeker dat je zelf geen kleding van H&M hebt?’ en nog toevoegen ‘Je bent zelf slecht voor de wereld.’ Dat laatste zijn we immers allemaal, een stel krioelende parasieten op een weelderige gastheer, belast met ethisch besef (wij, niet de gastheer).

Het betoog wordt natuurlijk vooral intern gevoerd. Ik wéét dat massaproductie voor een schijntje schadelijk is, en toch draag ik die broek. Ik heb wel meer kleding van H&M, en Topman, en mijn zoontje draagt weleens een shirtje van Zara (staat hem superleuk) en de andere mensen die ik liefheb doen en kopen nog veel meer dingen die niet goed zijn voor de aarde, of voor onszelf.

We weten deze dingen. Veel dingen. Van steeds meer dingen weten we dat ze slecht zijn. De lijst groeit, en daarmee het besef, en daarmee de last.

Misschien is het een troost dat ik al een tijdje geen kleding meer heb gekocht bij H&M en Topman. En dat ik minder vlees eet dan vroeger. En dat als ik vlees eet of in de auto zit, ik me bezwaard voel en er dan extra van probeer te genieten, door het zware gevoel heen.

Maar goed, die broek dus, heeft een lamme rits. Vanochtend was ik met mijn zoontje naar een speeltuin in het Vondelpark. Het was prachtig weer – te prachtig eigenlijk (weer dat bezwaarde gevoel) – en hij wilde van de glijbaan, op de wip en in de zandbak. Ik liep met hem mee, achter hem aan, tilde hem op en duwde de wip op en neer. We schoten een bal over met andere kinderen. We lachten, renden, sprongen en dansten. Ik was een betrokken papa in een speeltuin, met zijn gulp wagenwijd open.

Cynisme gemist

Nog één ding wil ik zeggen, over mijn tripje naar New York. Want ik ben al sinds vrijdag terug en de dagelijkse gang van zaken is weer teruggekeerd naar normaal, voor zover dat bestaat.

Donderdag was mijn laatste dag in de stad die altijd gaapt, althans dat dacht ik. Maanden leefde ik in de veronderstelling dat ik op 14 februari terug zou vliegen. Ik had alles daarop afgestemd: de boeking van mijn Airbnb, het aantal schone onderbroeken. En het klopte ook, die datum. 14 februari om 0:05u vertrok de vlucht en ik stond iets voor elven bij de incheckbalie. Iets voor elven, op 14 februari, snap je?

In films gebeurt het regelmatig dat mensen hun vlucht missen. ‘Dat lijkt me het ergste wat er is,’ denk ik, als ik mezelf in die situatie probeer te plaatsen. Want er komt veel logistiek bij kijken. De Airbnb-boeking dus, die in principe loopt tot de dag dat je vertrekt. Bedenken wat je gaat doen met je dag, omdat je vlucht pas die avond om 0:05u (!) is. Plannen maken. Timen. Anticiperen op zaken die anders lopen dan verwacht, zoals vertraagde metro’s en acute diarree. Je dealt met al die dingen, zodat je op tijd op het vliegveld bent, met al je ingepakte spullen, die op de een of andere manier minder goed in je rolkoffertje passen dan op de heenweg.

Alsof iemand een koude douche aan had gezet, zo voelden de woorden.

‘Ya missed ya flight, sir.’

‘No,’ antwoordde ik, in een futiele poging de realiteit te buigen.

De check-in mevrouw schoof mijn boekingsbevestiging naar me toe, en zei, terwijl ze haar vinger naar de met haar woorden corresponderende tekst bewoog: ’14 February.’ ‘Five past twelve.’

Het besef daalde met een ‘fuck’ en een ‘shit’ bij me in. Ik werd doorgestuurd naar de ‘major’ of ‘colonel’, een vrouw in een blazer die me verder zou helpen. Ik kon Norwegian Airlines bellen en vragen of ze mijn ticket om konden boeken, maar omdat ik het cheapste kutticket in de wereld had, achtte ze de kans klein dat ze iets voor me konden doen. Er was weer een vlucht om 0:05u – op 15 (!) februari dus -, maar die had nog slechts twee plekken, á 10 miljoen euro. Als ik een ticket wilde, moest ik nu beslissen, daar de vlucht over vijf minuten zou closen.

Ik keek om me heen en dacht ‘Nee, ik word niet zo’n loser die op een vliegveld slaapt, half op of over z’n bagage. Dat soort mensen heeft een verkeerde afslag genomen in het leven.’ Ik wilde naar huis, naar vrouw en kind. Dat moest ik ook.

‘It happens at least once a day,’ zei de general. Kennelijk vinden meer mensen het een verwarrend tijdstip. ‘Do you think they do this on purpose?’ vroeg ik, terwijl mijn creditcard werd geleegd. ‘No comment,’ antwoordde ze.

‘Je zou er bijna cynisch van worden,’ mompelde ik in mezelf terwijl ik naar de gate liep, met een gouden boarding pass in de hand. Maar voor cynisme was ik een dag te laat.

Dipshit

Iets wat ik nog niet heb verteld is dat ik de eerste dag in New York zoveel heb gelopen dat ik mijn linkervoet heb verneukt. Het probleem zit tussen mijn middenvoet en hiel en manifesteert zich als een zwelling die pijn doet zodra er druk op komt. Iedereen die kan lopen of weet wat lopen is zal snappen dat het een vervelende blessure is, zeker in een stad waar je veel loopt.

Maar ik soldier on, zoals ze dat hier zeggen. De pijn lijkt bij vlagen minder te worden, alsof ik plotseling genees, maar keert niet veel later onverminderd terug. Ik zou rust moeten houden, maar dat is hier onmogelijk. Wat het ook is, het zal moeten herstellen als ik weer thuis ben.

Wat niet hielp is dat ik eergisteren een sprongetje maakte om de stoep te bereiken (het had de hele dag gesneeuwd en al het ijs en smeltwater blijft in de goot staan) en ik daarbij iets hoorde knakken. Ik keek de hostess van The Late Show, waar ik naartoe op weg was, aan alsof er niets aan de hand was en strompelde naar de ingang met een gezicht vertrokken van pijn.

De symptomen duiden volgens Google op een ontsteking van de peesplaat. Het kan helpen om ijs tegen de zwelling te houden. Wat dat betreft was het een uitkomst dat ik nog ruim een uur in de sneeuw moest wachten voordat ik naar binnen mocht bij het Ed Sullivan theater, me de hele tijd afvragend of ik de rij zou verlaten en ergens een hamburger of pizza zou gaan eten. Maar zoals dat gaat met wachten, ben je naarmate je langer wacht geneigd langer te blijven wachten. Anders is het al gewachte voor niets geweest. Dus wachtte ik, in de kou, tot ik beide voeten niet meer voelde.

De show was prima en bevestigde dat we allemaal aapjes zijn. Wij, in het publiek, de klapaapjes. Stephen Colbert de presenteeraap, en alle mensen die achter de schermen werken de hulpaapjes. Allemaal aapjes die samen een show neerzetten die over niets gaat dan lucht, maar tegelijkertijd aantoont dat dat prima is.

Na de show vond ik dat ik wel een hamburger verdiend had. De Fedora burger van Bar Sardine in Greenwich Village had ik nog niet geprobeerd en dus hinkte ik naar de metro, met mijn telefoon met daarop Google Maps open in de hand. ‘You’re going the wrong way, dipshit,’ zei een gecapuchonde, vierkante Amerikaan tegen me. ‘Your’re going the wrong way, fuckface,’ riep ik terug, maar ik denk niet dat hij me hoorde.

De burger was superlekker en toen ik op de weg terug naar mijn Airbnb voor een stoplicht stond te wachten scheurde een FedEx busje dicht langs de stoep, waardoor al het ijs en smeltwater in de goot over de wachtende mensen, onder wie ik, heen kwam. ‘What the fuck!’ riep de man naast me. ‘Such an asshole!’

‘Yes,’ bevestigde ik wat hij zei. ‘But if this is what makes him happy, he’s got a a pretty sad life.’

Ik zou me er niet onder de laten krijgen. Niet door de bal onder mijn voet, de fuckface die me dipshit noemde, of het ijswater, dat me nu van top tot teen bedekte. De bal zal weer slinken, het water zal drogen en for your information, fuckface, ik ga wel degelijk de goede kant op.