Zitten we weer, met dat gevoel. Wat benadert het het dichtst, vraag ik me af? Hartzeer? Rouwen? Ik besef dat het heel heftig is om dat soort kwalificaties te geven aan het verliezen van een spel, maar ik weet ook dat ik niet de enige ben die dit voelt. Er lijkt vandaag een katerige sluier over de stad te hangen. Men deelt in de euforie, maar ook in het verdriet.
Dat is natuurlijk ook het hele ding met sport, dat je collectief iets voelt. Mensen hebben elkaar nodig en zijn op allerlei manieren met elkaar verbonden, maar tegelijkertijd heerst het individualisme en is er onderling veelvuldig onbegrip. Sport verbroedert, luidt het cliché, zowel in de vreugde als in de deceptie. De collectieve ervaring maakt het zo groot, zo episch, zo emotioneel. Het biedt ook troost, weten dat heel veel mensen zich (ongeveer) hetzelfde voelen als jij. Want, en het is weer een cliché, gedeelde smart is halve smart. Maar ook hier snijdt het mes aan twee kanten (kap nou!), want het collectieve karakter van de smart draagt bij aan de noodlottigheid. Als zoveel mensen zich zo voelen, immers, en niemand weet een uitweg, dan is het dus onontkoombaar, en echt zo erg als het voelt.
Een uitweg. Ik zocht er gisteravond en vannacht nog naar. Het geheime deurtje in mijn brein, leidend naar een andere realiteit. De goede realiteit, waarin Ajax niet had verloren en de finale haalde. Het vervolg op Real Madrid en Juventus. Op de overwinning in Londen. Maar het deurtje bleek – in ieder geval zonder LSD – niet te bestaan. Het besef kroop omhoog en nestelde zich, ondanks verwoed hoofdschudden, achter mijn ogen. Daar werd de wanhoop van de Ajax-spelers na het laatste fluitsignaal in een loop geprojecteerd.
Het is gestoord dat al deze emoties zich in hetzelfde spectrum bevinden. De overwinningen op Real Madrid en Juventus kon ik niet geloven, maar deze nederlaag ook niet. Ik zie die bal gaan, de verkeerde kant op. Ik zie hoe hij tussen de benen van Tagliafico en De Ligt doorrolt, en hoe de ongrijpbare Lucas Moura het ding in de hoek prikt. Ik zie het, maar wil het niet.
Weer dat gevoel dus. Het loopt als een rode draad door mijn leven. Ik voelde me zo toen Ajax na strafschoppen de finale van de Champions League verloor in 1996. Toen Nederland in de halve finale van het WK 98 werd uitgeschakeld door Brazilië, weer na strafschoppen. Na het EK van 2000, na de kwartfinale van de Champions League tegen Milan in 2003, en na de WK-finale van 2010. Ja, ook toen PSV in 2005 in de laatste minuut van de halve finale werd geëlimineerd door datzelfde Milan heerste dit gevoel. Door deze nederlaag komt het weer terug. Ik ben weer 14, 17, 20, 27. Deze nederlaag rijgt al die momenten aan elkaar, als een halsband van ongewenste herinneringen. Gaan we (Oranje of een Nederlandse club) internationaal ooit nog iets winnen, vraag ik me af. En zo ja, wanneer?
Want dát is de tragiek van dit verlies. Real Madrid, Juventus en Barça balen ook, maar die behouden hun sterren, voegen er eventueel nog wat aan het team toe en hebben binnenkort weer zicht op de trofee. Voor Ajax is er met deze groep spelers geen volgende kans, want het team zal uit elkaar vallen. Het succes was vluchtig, de zegetocht zeldzaam. Maar dat zijn de mooiste dingen.
De zwangere hoer
De sportschool heeft me al veel verhalen opgeleverd, denk ik als ik een meisje zie schelden tegen haar vriend. Hij zit op het bankje van het bankdrukapparaat met zijn telefoon in de hand en kijkt naar het scherm terwijl hij haar probeert te kalmeren.
‘Ja schat, het is vervelend, maar ze doet het toch niet expres?’
‘O nee? Vorige keer werd ze ook zwanger vlak voordat we op wintersport zouden gaan, en toen gingen we niet.’
‘Zo hard zal het toch niet gaan?’
‘Ik wil godverdomme snowboarden!’
‘We gaan vast nog.’
‘Dat is ‘r geraden! De hoer.’
‘Je hebt het wel over mijn zus hè.’
‘Die de hele tijd zwanger wordt als we op vakantie willen. Twee jaar geleden ging het ook al niet door omdat ze zwanger was. Het jaar daarna konden we niet omdat de baby nog te klein was en nu is ze weer zwanger. En dan gaan we volgend jaar wéér niet, omdat deze baby dan nog te klein is. Wat een hoer!’
‘Ik snap dat je boos bent, maar moet je dat nou hier roepen? Dit is ook gewoon mijn werk hè?’
De man, die hier inderdaad personal trainer is, staat op van het bankje en slaat zijn handdoek om zijn nek. Misschien hoopt hij dat hij, door een andere positie in de ruimte in te nemen, de dynamiek van het gesprek kan veranderen. Misschien dat de woede van zijn vriendin dan gaat liggen.
‘Wat zegt je moeder? Heb je je moeder al gesproken? Ik ga vanavond je moeder bellen,’ vervolgt zijn vriendin.
‘Ik heb mijn moeder nog niet gesproken.’
‘Ik ben benieuwd wat die ervan vindt. Die zal ook niet blij zijn.’
Zonder aankondiging lopen ze beiden weg van het bankdrukapparaat, naar de andere kant van de zaal, waar men benen traint.
‘Anders gaan we alleen met je ouders hoor. Ja, kom op zeg. Ik laat mijn vakantie niet afnemen door die hoer.’
‘Schat…’
‘Wat schat?’
‘Het is mijn zusje.’
‘Moet ze d’r benen maar dicht houden.’
‘Ze doet het toch niet expres?’
‘Nee? Ze wordt toevallig elke keer zwanger als we op wintersport willen? Een hoer is het.’
‘Schat, niet op mijn werk. Zullen het er vanavond verder over hebben?’
‘Ga jij dan je moeder bellen?’
‘Vanavond.’
‘Nee nu.’
‘Maar we zijn aan het sporten.’
‘Ik wil dat je dit nú regelt.’
De man loopt naar de gang – in de sportzaal mag je niet bellen – en zet de telefoon aan zijn oor. Zijn vriendin kijkt hem geïrriteerd na en loopt dan naar een apparaat voor de bovenbenen, waar een vrouw op zit.
‘Heeey Bianc, hoe is het?’ vraagt ze de vrouw.
‘Goedgoed, met jou? Was een mooi feestje hè, afgelopen weekend?’
‘Jaaaa ik was zoooo naar de klote, haha.’
‘Ik ook, haha!’
De man ijsbeert ondertussen door de gang, telefonerend met zijn moeder, die weer oma wordt.
Het dilemma van dvd’s
Een van de dingen waar ik tijdens het verhuisproces van de afgelopen maanden het meest bevreesd voor ben geweest is de verhuizing zelf, en dan met name het uitzoeken en inpakken van de spullen die verhuisd moeten worden. Ik weet niet of ik een ‘hoarder’ ben, maar wel dat ik al 15 jaar dezelfde 5 schoenendozen (draagt er nog iemand K-Swiss?) met prullaria en memorabilia met me meezeul, van kamer tot studio, van stoffige boekenplank tot bedompte kast.
Het punt is inmiddels bereikt dat ik niet eens meer weet wat er in die schoenendozen zit, slechts dat het heel belangrijk is – essentieel zelfs – om te overleven en te weten wie ik ben. Mijn identiteit, of een goed deel ervan, krijgt gestalte door bioscoopkaartjes van ‘Last Action Hero’ (McTiernan, 1993), ‘Face/Off’ (Woo, 1997) en The Matrix (Wachowski’s, 1999). Mijn voorkeuren en smaak liggen besloten in bonnetjes van Romeinse restaurants, niet gebruikte muntjes van discotheken in Salou en de Ajax-sleutelhanger die ik van Sinterklaas kreeg.
Dvd’s. Wat moet ik met al die dvd’s? Het was en is een verzameling om trots op te zijn. De special collector’s box met de eerste drie films van Paul Thomas Anderson (meer had hij er in 2001 nog niet gemaakt); de Godfather-trilogie; de Lord of the Rings-trilogie, met 12 uur aan extra’s; de special extended edition van Terminator 2: Judgment Day, in blikken dvd-hoes, en ga zo maar door. Honderden, zo niet duizenden euro’s heb ik erin gestopt, maar ik zal ze vermoedelijk nooit meer opzetten. Ik heb niet eens meer een dvd-speler. Alles wordt gestreamd. Gestreamd! Data! Het is niks! Dat kan toch niet goed blijven gaan, echoot het ergens in mijn hardware-lievende hart.
Misschien is dat het (deels). Dat ik de moderne technologieën wantrouw en het idee sluimert dat er elk moment een online meltdown kan plaatsvinden. Dat het door een cloud-breuk data zal regenen en de mensen die hun banden en schijfjes hebben gekoesterd als winnaars uit de bus komen. Dat zijn dan de slimmeriken, die met recht het onzichtbare niet hebben vertrouwd. ‘Als je het niet kunt vastpakken, is het niks,’ zou dan zomaar een gevleugelde uitspraak kunnen worden, van een van de meest vooraanstaande filosofen van die tijd, ik.
Maar goed, daar zijn we (nog) niet. Nu zijn we in de slaapkamer en ligt het bed vol dvd’s. Een klein stapeltje vertegenwoordigt de films die weg mogen. De verhouding is 195:5, in het voordeel van ‘houden’ en ‘twijfelgeval’. Ik kijk al tien minuten naar een goedkope uitgave van ‘Eraser’ (Russell, 1996) en kom er niet uit. Het zou helpen als er steeds wat van je studieschuld afgaat als je een dvd weggooit.
Naast mijn dvd’s liggen de 15 dvd’s van mijn vriendin. ’s Avonds vraag ik haar er eens kritisch naar te kijken, zodat we een selectie kunnen maken. Ze loopt naar het bed, pakt haar stapel en flikkert ‘m in de prullenbak.
Dode kikkers
Mijn vriendin en ik waren een weekendje naar Brabant. Gewoon, nog even lekker met z’n tweeën, voordat we gaan verhuizen, voordat baby twee komt en het nooit meer kan. Ze was ook jarig geweest. En misschien was het ook dat ik haar nog even wilde meenemen ter compensatie van mijn solotrip naar New York, begin februari. Hoe dan ook, we waren in Baarle-Nassau, dat in Nederland ligt en grenst aan Baarle-Hertog, dat in België ligt, maar niet over de Belgische grens. Het is een Belgische enclave in Nederland, waarvan er in dat gebied nog veel meer liggen en wat ik kennelijk nooit heb geleerd op school.
Wat ik nog meer nooit heb geleerd is dat er ook exclaves zijn, enclaves ín de enclaves, stukjes Nederland in stukjes België in stukjes Nederland dus. Het gebied is ervan vergeven en de grenzen lopen bij veel mensen dwars door de huizen heen. Je kunt dus in Nederland tv kijken en in België naar bed gaan, in België een drol draaien en in Nederland de afwas doen. Ik vraag me af wat dat betekent voor het tv-programma-aanbod of de belastingen, maar die vragen heb ik daar verder niet hardop gesteld. Dat doe ik vaak expres, zodat het mysterie standhoudt.
Eerst wilde ik dit hele stukje wijden aan het fenomeen van de exclave – en het leren van een nieuw woord -, maar toen de zwemvijver van ons hotel vol bleek te liggen met dode kikkers verschoof de aandacht. Ik ging heus niet zwemmen, daarvoor was het nog te koud, maar het was toch akelig en raar. Ze lagen op hun rug, buik, met de pootjes gestrekt en/of de kop begraven in het slib. Alsof de climax van Magnolia (Paul Thomas Anderson, 1999) hier was opgenomen en men na afloop niet had opgeruimd. Een heus onderwater kikker massagraf was het, een lugubere aanblik, versterkt door de aanwezigheid van nog slechts één levende kikker, die in doodse stilte tussen zijn dode soortgenoten leek te wachten op het ook voor hem onvermijdelijke einde.
Mijn vriendin vond het ook akelig en raar, maar zij heeft een springlevende baby in haar buik om zich mee bezig te houden. Die baby houdt mij natuurlijk ook bezig, zeker tijdens een Zen-weekend met z’n tweeën, maar een sloot dode kikkers zet me toch aan het denken. Zo dacht ik aan de eigenaars van het nog relatief nieuwe hotel en vroeg ik me af of zij een hand in de kikkersterfte hadden gehad. Ik vroeg me vervolgens af wat dit zou kunnen betekenen voor ons verblijf. Ik vroeg me af of ik het misschien gewoon aan ze kon vragen en ze met een logische verklaring zouden komen, of dat mijn vraag ze juist zou aanzetten tot het kikkermoordende gedrag waarmee ik ze had geconfronteerd.
Om de kat niet op het spek te binden zou ik de vraag pas bij het uitchecken stellen. Toen bleek niemand iets van kikkers te weten, dood noch levend. Wel hadden ze laatst een hert gezien. Een groot, grazend hert. Dat vonden ze gaaf.
En de kikkers? Die zouden ze van de week wel efkes met een netje uit het water vissen.
There was blood
Het scheelde dat ik een paar dagen eerder al onder het bloed had gezeten, anders had ik er misschien meer moeite mee gehad de hoofdwond van de oudere man te deppen met een Tempo zakdoekje. Tempo zakdoekjes zijn best stevig en absorberen ook best goed, maar dat geldt met name voor snot. Tegen gutsend bloed zijn ze minder goed bestand, zo was later aan de bloedvlekken op mijn hand af te lezen.
Een paar dagen eerder dus, had ik mijn eigen bloeden een zetje in de rug gegeven door het van mijn middelvinger loshangende stuk vlees af te bijten. Het was toch niet meer te redden, dacht ik, en zou bij het helen slechts een sta-in-de-weg zijn. Maar na deze daad van auto-kannibalisme kreeg het bloed vrij spel, ongehinderd door huid of de stukken glas die ik inmiddels uit mijn vinger had verwijderd.
Nu liep ik met mijn vriendin en zoontje naar een speeltuintje waar zoontje even stoom kon afblazen, alvorens we boodschappen zouden gaan doen – een typisch zondags traject. Toen we een brug overstaken, hoorden we achter ons een kreet. Een ‘Ooo’ of ‘Aaa’ of andere langgerekte klinker. De oudere man, die ik hier al eerder heb genoemd, maar tot dat moment niet had opgemerkt, lag gestrekt op de stoep, met de armen langs zijn lichaam en een naar de hemel gerichte grimas. Hij had pijn, zoveel was duidelijk, en was zelf niet in staat om iets aan zijn situatie te veranderen.
Ik holde de brug af – slechts 10 meter, maar zoals in noodsituaties elke seconde telt, geldt dat ook voor meters – en knielde naast de man die nu met zijn handen voor zijn gezicht zwaaide in een poging de laatste minuut ongedaan te maken. (Het allergestoordste aan dit verhaal is dat terwijl ik de zin ‘elke seconde telt’ zojuist schreef een vrouwelijke voice-over op tv precies dat zei, op exact hetzelfde moment dus. Alsof mijn schrijven de gebeurtenissen op tv aanstuurde. Even voelde ik me een soort god.)
We werden vergezeld door een vrouw die van haar fiets was gestapt en samen tilden we de man op. Er kwam nog een andere oudere man bij, die, na het zien van de bloedende hoofdwond, voorstelde een ambulance te bellen. Dat vond de bloedende man allemaal wat overtrokken, maar toen hij vertelde dat hij gisteren in huis ook al was gevallen en hij zich de laatste tijd sowieso wat wankel voelt, was het belletje snel gepleegd.
De oudere man besloot bij de oudere man te blijven wachten tot de ambulance er was, de vrouw en wij konden onze wegen vervolgen. Toen ik het zakdoekje weggooide zag ik op mijn handen het bloed van de man, dat ik had gedept tot het bloeden was gestelpt. Ik zag mijn eigen, nog steeds niet geheelde wond, en dacht aan de scherven van de ovenschaal die ik had laten vallen. Een incident. Van daar sprongen mijn gedachten weer naar de man, en wat die in het ziekenhuis te horen zou gaan krijgen.
Geen stukje
Wowow ik zie dat ik al ruim twee weken geen stukje heb geschreven. 17 dagen maar liefst. Ik had wel goeie redenen hoor. Druk hè. Zo ontzettend druk. Maar ja, wie niet, tegenwoordig? Het is een wonder dat wie dan ook nog tijd heeft voor welk schrijven of lezen dan ook. Een wonder, zeg ik je. Maar ik ben er weer aan hoor, het schrijven. Kijk maar.
Omdat er de afgelopen weken veel schrijvenswaardigs is gebeurd zal ik hier alineagewijs een overzicht geven van die gebeurtenissen, met daarin meteen mijn mening of gedachtes over de gebeurtenis verwerkt. Dat is wel zo efficiënt (druk!).
Ajax won van Real Madrid. ‘Hala Madrid’ roepen de fans daar, wat zoveel betekent als ‘Kom op!’ met dan Madrid erachter. En ze kwamen op, de Madrilenen, maar daar bleef het bij. Het toneel was van Ajax en zelden heb ik zo’n voetbalvoorstelling gezien. Mijn vriend Rein en ik knepen en beten elkaar non-stop omdat we niet geloofden wat we zagen. De nagel- en tandafdrukken staan nog steeds in mijn arm, als bewijs dat ongeloof kan veranderen in onvergetelijkheid.
Afgelopen zondag werden ze helaas moegestreden afgetroefd door AZ, dat was minder. Meer hoef ik daar niet over te zeggen.
Wel over de aanslag die een dag later in Utrecht plaatsvond, en hoe die op wanstaltige wijze door Baudet en consorten werd gebruikt om de vreemdelingenafkeer (het woord ‘haat’ hou ik nog even achter de hand) aan te wakkeren. Ik voel ‘m niet, het verband tussen het Nederlandse immigratiebeleid en de actie van een ‘verwarde, drugsverslaafde loser’, zoals bekenden de dader typeren. Dat soort gasten loopt overal rond, in elke cultuur en tussen de aanhangers van elke ideologie.
Kritiek op het rechtssysteem snap ik beter. Had dit, gezien de voorgeschiedenis van de man, niet voorzien en daarmee voorkomen kunnen worden? Moeten we strenger gaan straffen in Nederland? De meerderheid vindt vooralsnog van niet. Dan houdt het in een democratie toch een beetje op.
De (drog)redeneringen van de PVV (Wilders) en FvD (Baudet) zijn gestoeld op een achterhaald wereldbeeld. Nederland is niet langer een huis waarvan alleen ‘wij’ de sleutels hebben, als het dat überhaupt ooit is geweest. Grenzen zijn verzinsels, en bovendien onderhevig aan verandering. Letterlijk. Het land waarop die denkbeeldige lijnen liggen verandert continu, zo ook de mensenstromen die over dat land vloeien.
Goed, wat was er verder? O ja, mijn vriendin is vandaag jarig. Maar door alle drukte zijn we er nauwelijks aan toegekomen. Pas toen mijn zoontje gisteravond al sliep bedacht ik dat de slingers in een kast in zijn kamer liggen. Hij had ‘s middags nog wel een halfslachtige tekening van nijlpaarden (gekleurde puntjes en strepen) gestift, en ik had een kaartje beschreven en klaargelegd, maar dat was het.
‘Geen slingers?’ vroeg mijn zoontje vanochtend verwijtend. Vervolgens keek hij naar de tafel. ‘Geen bloemen?’. Toen heb ik slingers opgehangen en bloemen gekocht. ‘Voel je je nu jarig, mama?’ vroeg hij later, in ons opgefleurde huis. Mama zei gelukkig ‘Ja’.
Gerookte makreelrillette
Mijn vriendin komt op me aflopen met een vreemd soort lach op haar gezicht. Het houdt het midden tussen smalen en glunderen. In haar hand heeft ze een blikje van iets. Het lijkt eten, en het is open. Ze houdt het voor mijn neus en kijkt op me neer. Het blikje blijkt leeg. Pas als ze zeker weet dat ik het blikje zonder inhoud goed heb bekeken zegt ze wat.
‘Ik heb dit opgegeten.’
‘Wat is het?’ vraag ik.
Ze blijft me misprijzend aankijken en antwoordt niet. Ik probeer tussen haar vingers te lezen wat er op het kleine blikje staat. ‘Gerookte makreelrillette’.
‘Gerookte makreelrillette,’ zeg ik wat ik lees.
Mijn vriendin knikt en lijkt haar vinger af te likken, wat ze dus niet doet. Haar lach is nu een grijns.
‘Het was superlekker,’ zegt ze, met het blikje nog steeds onder mijn neus.
‘Oké,’ antwoord ik. Wat moet ik hiermee, denk ik. Waarom zegt ze dit tegen me?
Mijn vriendin grijnst nog steeds en knikt. ‘Ik heb dit opgegeten. Jij niet. Het was superlekker, en nu is het op,’ lijkt ze te willen communiceren.
‘Lag al een tijdje in de la hè, dat blikje?’ zeg ik.
Ze blijft knikken en stopt haar hele hand in haar mond. O nee, ook dat lijkt maar zo.
‘Yup. Het was echt superlekker.’
En nu is het op, denk ik aan haar woorden vast. Ik vraag me weer af waarom ze me dit vertelt, terwijl ik hier gewoon lekker op de bank tv zit te kijken. Ik vraag me af of mijn vriendin misschien een sadist is. Dat heb ik wel vaker gedacht, bijvoorbeeld wanneer ze heel hard lacht als ik pijn heb of gekwetst ben, maar dit zou weleens de bevestiging kunnen zijn. Het besef is te groot en heftig om uit te spreken, dus zeg ik weer alleen ‘Oké.’ Ik ben een beetje in de war, een beetje bang zelfs. We zijn al bijna acht jaar samen. Wat als dit echt zo is, altijd zo is geweest, en ik het nooit heb geweten? Wat voor invloed heeft dat dan gehad op onze relatie, op mij, op de keuzes die ik heb gemaakt?
‘Oké,’ stamel ik nogmaals, terwijl mijn vriendin met het blikje naar de vuilnisbak loopt en het weggooit. Ik hoor de klep opengaan en het blikje op iets hards vallen, *tik*.
Verward pak ik de afstandsbediening en begin te zappen. Waar keek ik naar? Was het leuk? Waarom zap ik weg? Mijn zoontje klimt op de bank en kruipt over me heen. Hij wil dat ik een autootje ‘ben’. Hij is het andere autootje en dan gaan we samen rijden, over mijn lichaam, hier functionerend als wegennet.
‘Kom, we gaan eten,’ zegt mijn vriendin niet veel later. Ze heeft haar befaamde chili gemaakt. Hij is heerlijk, zoals altijd. We smullen er met zijn drieën van, de gerookte makreelrillette allang weer vergeten.
Rits
Laat ik beginnen te zeggen dat de rits van de broek die ik draag – een cropped chino van H&M – niet goed meer werkt. De knoop aan de binnenkant van de tailleband is eraf gevallen (het is een broek van H&M) en daardoor gaat bij lichte lichamelijke inspanningen de gulp langzaam open, ongeacht of ik een riem draag die de boel bij elkaar houdt.
Het is geen oude broek en dus wil ik hem nog dragen, maar hij was te goedkoop (H&M) om ermee naar een kleermaker te gaan. De reparatie kost vermoedelijk meer dan de broek zelf, en dat heb ik er niet voor over.
Tegen mensen die nu een betoog willen houden over hoe slecht het voor de wereld is om kleding van H&M te kopen wil ik zeggen ‘Ja, dat weet ik,’ maar ik wil die mensen ook vragen ‘Weet je zeker dat je zelf geen kleding van H&M hebt?’ en nog toevoegen ‘Je bent zelf slecht voor de wereld.’ Dat laatste zijn we immers allemaal, een stel krioelende parasieten op een weelderige gastheer, belast met ethisch besef (wij, niet de gastheer).
Het betoog wordt natuurlijk vooral intern gevoerd. Ik wéét dat massaproductie voor een schijntje schadelijk is, en toch draag ik die broek. Ik heb wel meer kleding van H&M, en Topman, en mijn zoontje draagt weleens een shirtje van Zara (staat hem superleuk) en de andere mensen die ik liefheb doen en kopen nog veel meer dingen die niet goed zijn voor de aarde, of voor onszelf.
We weten deze dingen. Veel dingen. Van steeds meer dingen weten we dat ze slecht zijn. De lijst groeit, en daarmee het besef, en daarmee de last.
Misschien is het een troost dat ik al een tijdje geen kleding meer heb gekocht bij H&M en Topman. En dat ik minder vlees eet dan vroeger. En dat als ik vlees eet of in de auto zit, ik me bezwaard voel en er dan extra van probeer te genieten, door het zware gevoel heen.
Maar goed, die broek dus, heeft een lamme rits. Vanochtend was ik met mijn zoontje naar een speeltuin in het Vondelpark. Het was prachtig weer – te prachtig eigenlijk (weer dat bezwaarde gevoel) – en hij wilde van de glijbaan, op de wip en in de zandbak. Ik liep met hem mee, achter hem aan, tilde hem op en duwde de wip op en neer. We schoten een bal over met andere kinderen. We lachten, renden, sprongen en dansten. Ik was een betrokken papa in een speeltuin, met zijn gulp wagenwijd open.