The Big Breekijzer

Het ging zo, een paar maanden geleden:

‘Schatje, Jerry Seinfeld gaat weer optreden. Zullen we gek doen en in februari naar New York voor een show?’

De ogen van schatje lichtten op, haar zinnen prikkelden.

‘Oehhhh.’

‘Fuck it, schatje. Fuck it!’

Maar hoe graag schatje het ook wilde fucken, het ging niet. Schatje is namelijk zes maanden zwanger, moet een festival organiseren en een huis verbouwen. Voordat de comment-sectie explodeert met ‘JA HALLO ZWANGER BEN JE SAMEN’ en ‘HET IS TOCH OOK JOUW HUIS?’ wil ik zeggen: ja, die dingen kloppen en ze zijn beide waar, maar ook weer niet, want ik draag die baby niet in mijn buik. Het is met name de combi buik/werk/huis die het voor schatje niet haalbaar maakte. Die combi, gecombineerd met haar ruimhartigheid en supermooie hoofd, maakte dat ik wél naar New York kon/mocht. En dus ben ik er nu, alleen, om – naast het bezoeken van Seinfeld, jazzclubs en boekwinkels – te schrijven. Negen dagen New York als breekijzer voor mijn volgende boek. De stad als katalysator van een verhaal.

Want – ik heb het cliché eerder gebezigd en doe dat graag nog een keer – de inspiratie druipt hier van de muren. Uit de muren. Uit het steen en staal en de constante zoem die door je ruggengraat omhoogtrekt als je over straat loopt.

Gisteravond kwam ik aan, in de regen. New Yorkse regen; onophoudelijk, onverbiddelijk en dubbel zo nat. Maar heerlijk. De reis was van een leien dakje verlopen en hoewel moe, kreeg ik die rush. Die kick. Dat gevoel dat alles mogelijk is, wat in feite niet zo is.

Maar dat is de worst die deze stad je voorhoudt. Die worst verschrompelt aanzienlijk als je vanaf JFK (door deep down Queens) naar Brooklyn reist. Dat duurt een uur en aan de gezichten om je heen lees je daar niets rush- en kick-achtigs af. Je ziet opgesloten, opgestapeld drama in vermoeide gezichten. Niet een beetje moe, maar uitgeput. De gezichten liggen op de bodem van de put, als gesmolten maskers. Het is niet de city that never sleeps, maar deze mensen die nooit slapen. Die het eten maken, de wacht houden en de stad schoonmaken. Zij reizen onder de stad door, in het donker, terwijl de rest koffiedrinkt, zittend achter laptops, lopend over straat. Die rest werkt in de torens, en als je vanuit zo’n toren uitkijkt over de stad snap ik wel dat je denkt ‘kijk ons eens, in deze torens.’ If I can make it here…

Ooit dachten schatje en ik eraan om hier een paar jaar te gaan wonen. Gewoon, kijken of het zou lukken wat van de grond te krijgen. Maar voordat je het weet werk je ook in zo’n toren, uitkijkend over de stad, onwetend van wat er onder de vezels van de stad gebeurt waardoor die torens überhaupt kunnen staan. Daarom moet deze stad dít voor mij blijven; een getaway, het breekijzer, de katalysator. Met dank aan schatje.
———-
Ik ben tot en met 14 februari in New York. Dat is Valentijnsdag, maar daar doen schatje en ik niet aan.

Door Tafelmerg en been

‘Ik ga je doen,’ denk ik als ik vanaf de weg tegen de Tafelberg opkijk. Misschien lispel ik het ook wel tegen mezelf en de vrouw die op het moment dat ik het lispel net uit haar auto stapt. Ze kijkt me onderzoekend aan. Verstaat ze me? Dat doen veel mensen hier. Ik lach vriendelijk, maar niet te vriendelijk, en loop dan door naar het startpunt van de hike die mij naar de top van de berg moet brengen.

Mijn voornemen was om met de kabelbaan te gaan. Ik besef dat dat hoegenaamd niet heroïsch te noemen is, maar ik heb door schade en schande geleerd geen hiker te zijn. Ik draag nu wandelschoenen, sportkleding en op mijn rug hangt een lichtgewicht doch ONVERWOESTBAAR rugzakje met daarin water, fruit en een fototoestel, maar dat maakt mij geen hiker. Ik heb wel gehiked, veelal met mijn vriendin, maar elk van die hikes heeft mij aanzienlijke porties van mijn leven gekost, zo zal blijken aan het einde ervan, wanneer de rekening wordt gepresenteerd. Maar ik wil wel die berg op. ‘Moet dat gedaan hebben’, maar dan wel gedaan via een kabel, in een cabine, voortgetrokken door een machine.

Om de rij te omzeilen heb ik vanochtend (SLIM) online alvast een retourtje gekocht, maar bij aankomst bij het lower cable way station bleek ik niet de enige slimmerik te zijn geweest. De rij leek na een eerste, vluchtige blik beperkt tot een groepje mensen onder een bushalte-achtig afdakje, maar bleek, toen ik achteraan wilde aansluiten, ongeveer even lang te zijn als de kabelbaan zelf. Naarmate ik verder langs de rij liep zeiden de blikken van de wachtenden steeds luider: ‘Ik wil omhoog, het moet, want ik ben in Kaapstad, maar ik wil niet lopen, maar ik moet omhoog, dus doe ik dit, wachten, uren, hoe kut het ook is.’ Toen ik na tien minuten het einde van de rij bereikte merkte ik dat mijn gezicht niet in staat is tot die blik, en dus liep ik door.

Nu ben ik bij de opgang van het wandelpad door de Platteklip Gorge, een steile klim direct naar de top van de berg op 1050 meter. Omdat de Tafelberg plat is, zou je kunnen beweren dat deze toploos is, maar als je een berg beklimt wil je dat die een top heeft. Je wil namelijk kunnen zeggen: ‘Ik ben naar de top van de berg geklommen,’ of: ‘Ik heb de top bereikt.’ Daarom is, wat mij betreft, het gehele platte dak van deze stokoude steen een top.

Misschien is het compensatiegedrag voor de onderliggende angst, of onderschat ik de lengte en intensiteit van dergelijke wandelingen, maar ik begin hikes altijd bijna joggend. Alsof ik daarmee wil afdwingen dat ik de berg beheers, de berg wil dwingen voor mij op de knieën te gaan door een tempo te hanteren waarvan de berg denkt: ‘Zozo, dat is een flink tempo, misschien ben ik helemaal niet zo steil als ik dacht en is deze kerel zo boven,’ waardoor dat vervolgens ook zo is. Het tempo is een intentieverklaring, maar zal, zo wordt later in dit verhaal duidelijk, geen enkele invloed hebben op de steil- en bedwingbaarheid van deze berg (huilende smiley), en wel op mijn vertiefde fysieke staat.

Wanneer je een berg beklimt via de volgens hikeblogs relatief makkelijkste route en dat aanvankelijk doet in een (te) hoog tempo, kom je mensen tegen die langzamer klimmen dan jij. Zo stuit ik al snel op een vader met twee kinderen — een jongen van naar schatting 11 en zijn twee jaar jongere zusje. De vader, getooid in een felblauw t-shirt en korte cargobroek, hoorde mij kennelijk al aankomen.

‘Wacht maar even jongens.’

De kinderen volgen hun vader: ze houden in en gaan opzij.

‘Er wil kennelijk iemand langs,’ zegt hij op een toontje.

‘Heel graag, bedankt,’ probeer ik dankbaar over te komen.

Terwijl ik de man passeer, volgt hij me met zijn blik. Als ik voorbij ben, zegt hij iets tegen zijn kinderen. Ik versta niet precies wat, maar ik meen het woord ‘haast’ te horen.

Na tien minuten bergopwaarts joggen merk ik dat dit tempo niet vol te houden is. Het is nog vroeg, de morgenzon hult zich in nevelen en ik ben nog niet lang onderweg, maar zo gunstig als die omstandigheden zijn, zo ongunstig is mijn uithoudingsvermogen. Ik begin te beseffen dat ik mijn energie beter moet doseren en heb bovendien al een hoogte bereikt van waar Kaapstad als een luie, fotogenieke oester aan mijn voeten ligt. Ik besluit dus onder het bladerdak van een boompje te stoppen om een slok water te drinken en het uitzicht vast te leggen.

Terwijl ik de camera uit mijn rugzakje haal, naderen de man en zijn kinderen me. Eerst zie ik zijn blauwe t-shirt, dan zijn bruine krullen, met daaronder een spottende blik.

‘Kijk jongens,’ zegt hij tegen zijn zoon en dochter. ‘Daar staat-ie dan, zwetend en puffend, hoofd helemaal rood.’

De kinderen reageren niet. Ik ook niet. Ze komen dichterbij.

‘Zien jullie dit? Hardlopers zijn doodlopers! Daar staat-ie, met z’n gadget.’

Illustratief stuk Tafelberg

Ik kijk naar de camera in mijn handen. Het is een Leica, de Aston Martin der fototoestellen. Ik vind het lullig dat hij het een gadget noemt, maar ben nog te veel in de war van de lullige dingen die hij over míj zegt, dus blijf ik staan, zwijgend en in de war.

‘Laat je niet gek maken hè,’ zegt hij terwijl hij me passeert.

‘Ik doe heel erg m’n best,’ antwoord ik kennelijk.

Ik berg mijn camera op terwijl een mix van emoties zich aandient. Verdomme, denk ik. Dit is niet hoe ik had gehoopt dat het zou gaan. Na mezelf tien dagen lang een peptalk te hebben gegeven om de berg te beklimmen, alsnog te besluiten het niet te doen, en het vervolgens toch te doen, zit ik niet te wachten op een bergbully. Mijn overtuiging is broos, mijn conditie brozer, en met meer weerstand dan deze berg me sowieso al zal bieden wordt de klim alleen maar zwaarder. Te zwaar misschien wel.

Op de hikeblogs las ik hoe je tijdens de beklimming van de Tafelberg mensen van over de hele wereld tegenkomt, en hoe al die mensen supervriendelijk en supportive zijn. Ik zit al vanaf de eerste stappen opgezadeld met een Nederlandse plaaggeest. Een vader van twee nog wel, hier met zijn kinderen, die het op mij heeft gemunt. Waar is zijn vrouw eigenlijk? In het vakantiehuis of achtergebleven in Nederland? In haar eigen huis misschien wel, omdat ze net gescheiden zijn, omdat het onmogelijk is met deze kerel en zijn t-shirts samen te leven.

Het is niet relevant. Wat nu telt, is dat ik met een nemesis nooit boven kom. Dan gaat al mijn energie op aan hem, en blijf ik voor onbepaalde tijd op deze berg, met mijn gadget en rode pufkop.

‘Nee, dat is geen optie,’ verman ik mezelf. Ik vervolg mijn tocht in een trager tempo, maar kom niet veel later toch weer in de buurt van de man en zijn kinderen.

‘Daar heb je ‘m weer hoor,’ schertst zijn blauwe shirt.

‘Heb je nog een leuke boodschap voor onderweg?’ zeg ik terwijl ik hem in het voorbijlopen vluchtig aankijk.

‘Hahaha!’

Hij lacht, maar zegt niks, en ik loop door. Als ik dit tempo aanhoud blijf ik ze voor, schat ik in. Dan hoef ik niet nog meer van zijn hoon te ondergaan. Maar vanbinnen is wel iets geknakt. Ik kwam bij de voet van deze berg aan met positivisme en motivatie, en die zijn aangetast. Is er nog genoeg van over om boven te komen?

Ik denk van wel, wil van wel, en hike dus verder. Soms pauzeer ik, kort genoeg om niet weer te worden ingehaald door pestsmurf en zijn kinderen. Ik passeer anderen, die later mij weer passeren. Ik voeg op een gegeven moment in in een evenveel zwetend en puffend groepje Duitsers. Voor me zie ik Germaanse kuiten om de beurt stijgen. De kuiten zijn breed en gespierd, breder en gespierder dan die van mij, maar we lopen even hard. We hiken.

Biodiversiteit

Ik probeer toch ook te genieten van de schoonheid om me heen. Deze berg kent een rijke biodiversiteit, aldus heb ik opgezocht voor ik mijn kabelbaan kaartjes kocht. Er groeien 2285 verschillende soorten planten op en rond deze berg, waarvan er velen alleen maar hier groeien. Ze zijn volgens de Engelstalige Wikipedia ‘endemic’, een woord dat ik graag wil onthouden.

Een veel voorkomend dier op de berg is de ‘dassie’, die lijkt op een marmot, maar genetisch meer verwant is aan de olifant en zeekoe, en waarvan de populatie de afgelopen jaren aanzienlijk is teruggelopen. Als ik op wat later 2/3e van de hike blijkt te zijn tijdens het eten van een appel snoepwikkels, peuken en een gebruikte luier zie liggen, denk ik de dassie-afname te kunnen verklaren. Mijn populatie zou hier ook teruglopen, hoewel ik nu alleen nog maar vooruit kan.

Dassie-populatie-afname-oorzaak

Ik heb dit nog niet bedacht, of blauwshirt en zijn kroost verschijnen weer in mijn gezichtsveld. Ik was hier enerzijds gestopt voor het eten van een appel, anderzijds omdat mijn benen huilden, sta nu op het punt mijn reis te vervolgen, maar ben al te laat. De vader wordt inmiddels voorgegaan door zijn kinderen, die routineus de rotsen bestijgen. De man heeft me al gespot, maar reageert niet op mijn aanblik. Hij stopt op een meter of 20 van me af met lopen en gaat op een steen zitten, zijn armen steunend op zijn benen. Hij is kapot, zo vertellen zijn glinsterende voorhoofd, nu donkerblauwe shirt en uit zijn mond hangende tong me. Zijn kinderen wachten een stukje verderop met de handen in de zij. Ik heb hier meer kinderen gezien en ze lopen allemaal bijna moeiteloos de berg op. Geen van hen is moe, eerder verveeld. Met elke stap denk ik dat hun dunne beentjes zullen bezwijken onder de druk, maar die beentjes kunnen hun dunne lichaampjes makkelijk dragen. Ze beschikken bovendien over ongerepte longen en ander vers organenmateriaal. Een lichaam dat nog niet is aangetast door 20 jaar westers consumeren. Woorden als ‘alcohol’ en ‘cholesterol’ kennen ze alleen uit boeken en ze hebben nog nooit uit vrije wil de zon zien opkomen na een slapeloze nacht.

‘Maar fuck die kinderen,’ denk ik als ik een laatste hap van mijn appel neem en weer naar de man kijk die nog steeds uit zit te hijgen op de rots. Onze blikken kruisen. Ik kan nu iets roepen of doen, een kreet of handeling geboren uit frustratie en wrok, maar in plaats daarvan steek ik vragend mijn duim op. De man lijkt in eerste instantie verrast door mijn schijnbaar oprechte gebaar. Het is ook oprecht, want iedereen is op dit punt van de hike naar de klote. Er is geen ruimte meer voor animositeit of cynisme. De medemens is hier vooral dat: een medemens, verbonden in de strijd tegen het gesteente. De man steekt bij wijze van antwoord zijn duim ook omhoog. Ik flikker mijn klokhuis in de bosjes en been verder. Dassies houden vast van klokhuizen.

Als deze berg een toneelstuk was, zaten we nu in de derde akte. De klim wordt steiler. Eerst waren het nog een soort stenen treden, nu zijn het rotsblokken. Elke stap omhoog veroorzaakt een salvo van zuurscheuten in mijn benen. Ik lijk door mijn longen heen te ademen en moet na elke tien meter stoppen, zitten en water drinken. Mijn fototoestel is inmiddels inderdaad verworden tot gadget. Een excuus om op adem te komen terwijl ik doe alsof ik hier sta voor de esthetica en niet omdat ik niet meer kan bewegen.

Tijdens een van die momenten besluit ik mijn tweede meegebrachte stuk fruit te eten, een bijna overrijpe nectarine. Terwijl het sap vermengd met zweet van mijn kin druipt, word ik toch weer ingehaald door de man en zijn gezin. Hun conditie is blijkbaar beter dan die van mij. Of ze hebben hun energie beter gedoseerd. ‘Hardlopers zijn doodlopers,’ echoot het in de bergkloof. Die man zal met zijn kinderen de top van deze platte berg eerder bereiken dan ik, besef ik nu. Mijn ego krimpt kortstondig ineen en wordt dan weer op maat gebracht door een kreet van de man.

‘Wat een KUTBERG,’ roept hij, niet per se naar mij. ‘Maar het is hier wel mooi,’ voegt hij er kermend aan toe. Voor het eerst zijn we het eens.

Later, als ik boven ben, overmand door voldoening en trots en vervuld van dedain voor de kluitjes evaringsondeskundigen die vanaf het kabelbaanstation over de berg uitwaaieren, zie ik de man bij een uitkijkpunt foto’s van zijn kinderen maken, terwijl ze poseren voor de Atlantische Oceaan die zich tevergeefs stuk blijft slaan op de Afrikaanse kust. Het is een goede plek voor foto’s. Misschien wel de beste hier op de hele berg. Maar ik wacht wel even tot ze weg zijn.

Babymoon

Het is me tot nu toe gelukt om heel weinig te schrijven over baby’s en de baby-economie, die vermoedelijk de sterkste, meest stabiele is van alle branches. Baby’s zijn er altijd en zullen er altijd zijn. Producten voor de baby dus ook. Daar je ‘toch het beste voor je baby’ wilt, wordt daar niet op bezuinigd en weet je, ondanks die overigens volledig terechte hang naar kwaliteit, dat je af en toe flink wordt genaaid.

Die naaierij neem je op de koop toe. Deze voel je namelijk alleen als man. Als man denk je praktisch: waar dient het voor, wat moet het kunnen. De vrouw is, vooral tijdens de zwangerschap, minder rationeel in haar voorkeuren en keuzes. Het praktische gedeelte is de basis. Daarbovenop bouwt zij een piramide — niet zo verschillend van die van Maslow — van soorten, vormen, kleuren, geuren, franje en Spanje[1]. Net zoals bij die van Maslow, worden de lagen richting de top steeds minder essentieel om te overleven. Maar je wilt het beste voor je baby, dus trek je de knip en willig je haar wensen in.

Niet altijd natuurlijk. Als zij hoog in de boom gaat zitten voor een commode (i.e. een kastje), kruip ik diep in de grond en eindigen we ongeveer op de eerste verdieping. En laat dat nou net de plek zijn waar die kast moet komen.

Het is dus onderhandelen, maar dat is veel in een relatie, dus ben ik na ruim vijf jaar wel getraind. Iets waarin ik geen training heb en behoef, en waarover we godzijdank ook nooit hebben hoeven onderhandelen, is het concept van de ‘Babymoon’. Net als de ‘Honeymoon’ betreft het een reis van het stel. Maar waar de tweede plaatsvindt na de voltrekking van het huwelijk, doe je de eerste voor de geboorte van je kind. Het is de laatste keer met z’n tweeën, dus pak je flink uit. Hawaï, Filipijnen, Sri Lanka, Ibiza; nog even goed los voordat je cocktailglas wordt vervangen door een luiertas.

Mijn vriendin en ik gingen naar Ierland. ‘O,’ zeiden ervaren babymooners, ‘dat is nou niet echt een exotische bestemming.’ Klopt, maar we waren er nog nooit geweest en wat we ervan hoorden en zagen was prachtig. Zoals bij veel stellen is mijn vriendin degene in wie de baby groeit en zij gaf al vroeg aan geen behoefte te hebben aan een reis ver weg. De bijkomende lange vlucht en hitte vond ze niet aanlokkelijk. Liever wilde ze rust, natuur en boeken lezen.

Hoewel we het strand soms best misten, leek de ‘babymoon’ ons een steeds vreemder concept. Het voelde namelijk alsof we al met z’n drieën waren. Mijn vriendin was al niet onbeperkt mobiel meer en kon bovendien niet drinken. Hoewel ik me in Ierland een paar keer grondig heb laten informeren over lokale bieren en het dan een uitkomst was dat ik niet hoefde te rijden, leek het me vreemd om in mijn eentje cocktails weg te tikken terwijl mijn vriendin aan wat smeltende ijsblokjes zat te lurken.

We zijn welgeteld twee avonden na twaalven gaan slapen. Eén keer om 0:30u en één keer om 1:30, toen waren we uit geweest (i.e. in een volle, warme pub tussen krijsende Amerikanen naar traditionele Ierse muziek luisteren met een pint lauwe Guinness). Het kind schopte af en toe ten teken van zijn goed- dan wel afkeuring van de hem bereikende geluiden. We keken elkaar aan, hielden handen vast, en waren opgelucht toen we beiden het liefst ‘gewoon’ terug naar ons duurzame hostel wilden om te slapen en op tijd wakker te zijn voor het geweldige ontbijt de volgende ochtend.

Terug in Nederland hadden we niet echt het gevoel op vakantie te zijn geweest. Er was geen verbrand-bruine huid om tegen beter weten in in te smeren met aftersun, teneinde de kleur zo lang mogelijk te behouden. Er bestonden geen herinneringen aan luie dagen op zonovergoten stranden, omdat de enige stranden die we hadden gezien net zoveel zon als regen en wind te verduren kregen. Dat liet overigens onverlet dat die stranden en het omringende land prachtig waren. We dronken geen cocktails, lagen niet in hangmatten en dansten niet tot het gloren van de ochtend, maar tuften gedrieën door het ‘Emerald Isle’, een prelude van ons leven zo dadelijk als gezin.

Maak die reis, als het je zint, maar zie het niet als ‘de laatste keer dat…’ Vlieg naar Palawan, denk met weemoed aan al wat achter en voor je ligt, maar besef dat de laatste keer van wat dan ook relatief is, net als deze woorden voor het individu die ze leest.

[1] Slaat nergens op, maar rijmt op ‘franje’.

Die keer dat ik Louis niet ontmoette

Het is een uur of 17:00. Samen met de CEO van crowdfundingplatform Live on Demand en mijn zwangere vriendin sta ik aan het begin (of uiteinde) van een straat in New York in de hoop een vadsige, kale, rossige ringbaard dragende komiek te zien die geboren is als Louis Szekely. Die Hongaars-Joodse achternaam heeft hij fonetisch veranderd in ‘C.K.’, een vroege carrièremove die hem geen windeieren heeft gelegd. Het maakt hem cooler, mysterieuzer en van de naam een begrip.

Louis C.K. brak een jaar of tien geleden door met de stand-up comedy special Shameless, waarin hij op de titel respecterende wijze zijn omgeving, familie en zichzelf aan het spit reeg. In de show komt iedereen voorbij; zijn vrouw, die hem in badjas en gefronst ‘the saddest handjob that ever happened in America’ geeft. Zijn kinderen, waarvan het ‘fucking stupid’ is om er ooit aan te beginnen en alle andere mensen in zijn wereld, die langzaam maar zeker wordt overgenomen door een ‘spoiled’ generatie idioten.

Om deze grove azijnpisser in Amsterdam te zien zijn mijn vriendin en ik een crowdfundingcampagne gestart die compleet uit de hand is gelopen. We hadden twee maanden de tijd om 100 golden tickets te verkopen aan plaatselijke die-hard-fans, zodat Live on Demand zijn netwerk in zou schakelen om de man te boeken. Die 100 kaarten waren binnen 48 uur verkocht en maakte het de snelst verkopende campagne tot dan toe op het platform. Spoel een half jaar vooruit en we staan met knikkende knieën voor zijn deur.


We hebben zojuist aangebeld. Het is de derde keer dat we dat vandaag doen. Vanochtend stonden we verregend op Grand Central station. In een laatste wanhoopspoging tot contact besloten we de VAN MOOF-fiets die we hem bij wijze van lekkermakend cadeau aan willen bieden naar hem of zijn kantoor te Fedexen. Bij zijn huisadres kregen we geen gehoor. Bij zijn kantoor, Pig Newton Productions, wel. Daar werden we een dag eerder door de portier naar de vrachtlift achter het gebouw gestuurd. We kregen een toegangspasje en stonden gedrieën plus fiets in de lift. ‘I’ll take your picture,’ zei de olijke vrachtpiccolo toen we onszelf nerveus op de foto probeerden te krijgen. ‘Is dit dan het moment? Gaan we hem nu zien?’ Nee dus. Zijn kantoor werd bevolkt door mensen die zich afvroegen hoe we het adres hadden gevonden. ‘Research,’ riep ik onhandig. Ze vonden de actie sympathiek en zouden hem ervan op de hoogte stellen. Een dag later werd er door zijn kantoor niet meer op ons gereageerd en bleek ‘zijn’ woonadres dat van zijn ex. We stonden dus met lege handen, los van die fonkelnieuwe design-fiets.

Louis’ heeft wel Wifi

Op het moment dat we probeerden te bedenken hoe je een fiets inpakt, kwam er een sjofele man op ons af.

‘Nice bike.’

‘Thank you.’

‘I like to ride bikes myself.’

‘This is actually a present for Louis C.K.’

‘Well, good luck finding him.’

Terwijl de man wegliep vroeg ik met de moed der wanhoop of hij misschien wist waar hij woont.

‘No, but you can check his registration card at the Board of Elections. If he votes, he’s in there.’

‘How do you know this?’

‘I used to be a journalist.’

Toeval of lot?

Niet veel later hadden we een adres. Het goede. En nu horen we voetstappen. De deur wordt geopend door een donkere vrouw die zijn housekeeper blijkt te zijn. Is Louis thuis? Nee. Wanneer wel? Misschien vanavond. En anders morgenochtend vroeg. Wacht, ze belt hem wel even. Met wijd opengesperde ogen en oren proberen we het gesprek te volgen. Ondertussen bekijk ik zijn hal, waar we nu onbelemmerd zicht op hebben. Wat schoenen onder een kapstok. Een losse sweater op een traptrede. Een huiselijke sfeer met sporen van kinderen. Louis woont hier. Dit is verdomme zijn huis, maar de huishoudster heeft kennelijk nog niet veel gedaan. Ze komt terug.

‘Try tomorrow morning after 9.’

‘OKAY THANK YOU!’ stuiteren we in koor. Een paar minuten later staan we (behalve mijn vriendin) met een fles Brooklyn Lager bij een kantoor van WeWork dat daar toevallig om de hoek zit en we die dagen als uitvalsbasis kunnen gebruiken omdat Live on Demand een kantoor bij ze huurt in Amsterdam. Dit is de ‘nieuwe’ werkvloer. Een globaal netwerk van opgepimpte panden waarin je met een pasje naar behoefte werkplekken kunt huren. Het is ook nog eens Taco Tuesday dus we vallen met onze neus in de guacamole. Morgenochtend gaan we Louis C.K. zien, een van onze schaarse helden.

Dat hij van meer mensen een held is, bleek in de weken nadat we de campagne waren gestart. Het Parool pikte onze actie op en kondigde aan dat ‘Fans’ hem ‘naar Carré’ probeerden te halen. Een paar weken daarna belde De Wereld Draait Door. De hele redactie bleek idolaat van hem en al tijden naar een aanleiding te zoeken om een item over hem te maken. Maar ze konden niet zomaar een kwartier fragmenten van hem laten zien. Dat mochten wij, zijn beste fans, doen.

We zijn op tv, iedereen lacht

We legden Matthijs uit hoe we op het idee waren gekomen. Hoe Live on Demand werkt en lachten met zijn allen hartelijk om Louis’ grappen die we al 30 keer hebben gehoord en gezien. Maar dat gaf niet, want een groot deel van Nederland kende ze niet en wilde hem plotseling kennelijk ook zien; na de uitzending schoot de kaartverkoop omhoog. Op een gegeven moment waren er ruim 1500 mensen die circa 80 euro hadden geïnvesteerd in de mogelijkheid van een optreden. 80 euro ‘voor hoop’ sprak ik in de uitzending, tot groot vermaak van Matthijs. Wat we toen niet vermeldden, omdat het ons nauwelijks zorgen baarde, was dat we nog geen respons van Louis’ management, APA in New York, hadden ontvangen. ‘Zoiets duurt gewoon lang,’ vertelden we onszelf en anderen. ‘Hij is druk, zij zijn druk. Het is New York, iedereen is druk.’ Maar in de weken na de uitzending, toen de euforie enigszins was gezakt, bleef een antwoord uit. Hoeveel telefoontjes en e-mails er vanuit LoD precies zijn verstuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik zelf een mail naar Mike Berkowitz, zijn agent, heb gestuurd en een keer heb gereageerd op Louis’ altijd zeer persoonlijke nieuwsbrief. Correctie, twee keer. Eén keer nuchter en één keer dronken, toen de frustratie over hun/zijn zwijgen de overhand kreeg. Die mail was niet zo lief, las ik later, maar dat is hij ook niet. Hij is in zijn shows regelmatig een klootzak, wat hij kennelijk niet helemaal veinst.

De dronken mail

VOORDAT door ‘de showbizz’ gepokt en gemazelde betweters mij/ons nu voor naïef uitmaken: dat zijn we niet, dat ben je zelf, want het is makkelijk om dat te denken. Het bedrag dat Live on Demand in het voorstel op tafel legde, was ‘serieus’ te noemen (zie mail) en van een omvang die hij volgens een betrouwbare bron nooit krijgt. Deze betrouwbare bron wist ons in New York te melden dat Berkowitz een ‘asshole’ is. ‘He is succesful, but I don’t like the way he does business. Nobody does.’ Deze betrouwbare bron wist als agent van het grootste creatieve agency van de VS waar hij over sprak. Precies daarom waren we naar New York gekomen: we vermoedden dat ons initiatief Louis zelf nog niet had bereikt. Louis, die zelf een disruptor is door volledig creatief zeggenschap te eisen over zijn series ‘Louie’ en ‘Horace and Pete’ en steevast budget- en salarisverhogingen weigert als dat betekent dat de studio meer inspraak krijgt. Louis, die de ‘middle man’ eruit snijdt door zijn drama- en stand-up-shows voor een prikkie via zijn eigen website aan te bieden, in plaats van dure dvd’s te verkopen via Amazon. Om al deze redenen dachten wij (en andere, in onze ogen ook niet naïeve en/of domme mensen) dat Louis perfect zou zijn voor deze actie en waren we nu in New York. Om zíjn middle man te omzeilen en hem aan te spreken op zijn affiniteit voor oprecht, oorspronkelijk en ontwrichtend creatief ondernemerschap.

Terwijl we ons biertje drinken en ik de smaakpapillen verschroeiende groene saus van mijn lippen probeer te vegen stuiteren we intern nog steeds. We gaan hem morgen zien. Al onze moeite van het afgelopen half jaar zal lonen. Wat Rob Wijnberg en Stefan Pop over een paar maanden zullen zeggen in een radioprogramma, dat dit initiatief kansloos was omdat Louis ‘te groot’ is en er dan elke week mensen met fietsen voor zijn deur staan, geloven we niet. Dit concept is namelijk nieuw en ja, Louis C.K. is groot, maar groot binnen een niche. Er is een selectieve groep mensen die alles van hem kent, en een veel grotere groep mensen die nog nooit van hem heeft gehoord. Louis is geen Jerry Seinfeld of Chris Rock of (vergeef me, maar de cijfers liegen niet) Kevin Hart. Louis is niet commercieel, denken we, maar zit kennelijk wel gebonden aan contracten, zoals we later bij terugkomst in Nederland merken wanneer Mojo bekendmaakt dat Louis naar Nederland komt in september. APA New York doet kennelijk alles via Live Nation en zij zijn de baas van Mojo. Had niemand dat even kunnen zeggen?

Als een half jaar geleden bekend was gemaakt dat Louis naar de Ziggo zou komen had ik gedacht ‘Yes! Hij komt!’ en ‘wel jammer, Ziggo Dome, maar ik ga sowieso’ en dan was ik sowieso gegaan en dan was het fantastisch geweest. Ons beeld was ‘Carré, twee of drie avonden uitverkocht (wat bij de Ziggo nog maar moet blijken) en onsterfelijkheid voor zowel hem als ons. Dat tweede had niet eens gehoeven en ook hij wil vast wel een keer dood, maar het klopte. Het paste. Het was een ideaal en vooruit, misschien is dat wel naïef.

Live on Demand liep eerder met Ricky Gervais tegen dezelfde muur op. Hetzelfde geldt voor Coldplay. De band wilde graag, maar het management zei ‘Nee’. Waar agencies in andere takken van sport wél oren hebben naar een gecrowdfund event, blijkt de entertainmentindustrie conservatief, log en ontoegankelijk. Wat dat betreft lopen ze vermoedelijk een gelopen race. Uber, Netflix, Airbnb, Kickstarter; mensen hebben het heft al in handen genomen om te zien/horen/consumeren wat ze willen op het moment dat zij dat willen. Waarom zou het bijwonen van evenementen daar een uitzondering op zijn?


Terug naar Louis. Na een half jaar intensief met hem bezig te zijn geweest is hij van zijn voetstuk gevallen. De fiets, die we bij zijn buurman hadden achtergelaten toen Louis weer niet thuis bleek te zijn en er een vrouw opendeed die beweerde dat hij daar helemaal niet woonde, bleek later door hem te zijn opgehaald. Daar rijdt ie nu vermoedelijk lekker niet op, met zijn dikke reet. Of hij het handgeschreven, desperate liefdesbriefje heeft gelezen dat ik trillend van vermoeidheid vlak voor vertrek nog in zijn brievenbus schoof, betwijfel ik. Mocht dit stuk hem wel bereiken, dit stond erin (inclusief spel- en taalfouten):

May 6th,

*^@&(t0# Str., New York City, in the rain

Dear Mr. Szekely,

People say I should think less so I’m just gonna write. I read all of your newsletters, some of which are pretty long, so might as well send you one back.

My girlfriend and me were in New York to tell you about the thousands of fans that have come together in Holland pledging for you to come to Amsterdam to do a or several shows.

For months we tried to reach your agents and offer them a very lucrative proposal, but they haven’t responded.

In short: you’d be coming to a tiny country that appears to admire you a lot. You’d come to Amsterdam, which is a pretty cool city (though I’m not objective), can make up to half a million dollars and are welcome to bring your daughters or whomever and make a vacation out of it.

We wanted to tell you this in person, but alas, it wasn’t to be. We even brought you a beautiful, Dutch design bike and Dutch treats like stroopwafels and Tony’s Chocolonely’s chocolate, probably the tastiest chocolate in the world. Okay, that’s not true, but it’s pretty damn good.

When we were at your door your neighbor came home and he loved what we are doing. He offered to hold on to the bike for you, though I think he might eat the treats. He looked fit, so maybe not. He can do whatever he wants, ’cause he’s helping us out. If he delivers our message to you and you’d come he’ll get all the stroopwafels and chocolate he and his wife want.

I don’t know if that sentence is grammatically correct, but then again: I’m not American. I’m Dutch and exhausted from dragging the bike through this awesome & crazy city. Don’t know if there’s someone else I’d do that for. I’m generally not a courier.

Louis, I’m sorry if all this seems incoherent and obtrusive. We really just wanted to let you know you’re greatly admired in a very small (and rich!) country that actually spawned this city. I’m not saying you owe us, but still. We just want you to know this and to please consider visiting us on your next tour, whenever it fits. I know that you won’t regret it. Even more so, you’d love it. I’d be happy to show you around or leave you alone, whatever you’d like. But not now. Now I won’t leave you alone, because you’re a performer and we are fans and we have a right to show you our love.

Whatever comes out of this, it’s been quite an adventure for us. Hope you know that we’re sincere and that you appreciate what we’re doing, whether you’ll visit us or not.

Much respect, regards and love,

Remco de Ridder,

Amsterdam

Terwijl ik dit overtyp, schieten de tranen me bijna in de ogen. Ja, het is naïef, maar naïef op de manier waarop een klein kind in Sinterklaas gelooft: met hoop, een open blik en goede bedoelingen. Louis bleek vooralsnog niet de eigenzinnige artiest waarvoor we hem hielden. Ook hij, zelfs hij zit vast aan contracten waarmee niet te improviseren valt, hoe goed je als komiek ook bent. In dit scenario ga ik er nog steeds vanuit dat hij zelf wel met ons in zee had willen gaan, maar dat zijn agent dat heeft afgehouden. Die lui dienen natuurlijk sowieso als schild om alle onzinvoorstellen bij hem weg te houden. Tot die categorie behoorde dat van ons, de uitkomst ten spijt, zeker niet.

Dus ja, ik heb een kaartje voor 16 augustus in de Ziggo Dome. We zitten met het starterteam van de campagne op de eerste rij, speciaal voor ons gereserveerd door Mojo (moesten we wel zelf betalen). We zullen zijn zweetplekken wellicht net kunnen zien, maar ruiken? Ho maar. Of ons initiatief heeft bijgedragen aan zijn komst via een andere weg weten we niet, maar vermoeden we wel. De 1500 fans van de crowdfundactie roep ik bij deze op een wit t-shirt te dragen met daarop de afbeelding van een fiets. Het enige wat hij had hoeven zeggen was ‘Nee, maar leuke actie’ of ‘Nee, and now leave me the fuck alone.’ Meer niet. Wellicht dat een massa geüniformeerde fans van het eerste uur hem in een gigantische, duistere, kille hal tot een shout-out kan verleiden.

‘To all you crowdfund-faggots: go suck a bag of dicks!’

Zuurkoolpizza

Het eerste wat opviel toen ik de zuurkoolpizza van Domino’s afhaalde, was dat ik er geen zin in had. Normaal gesproken heb ik namelijk wel zin in pizza. Ik ben er dol op. Maar dit keer niet. Dit keer was de keuze voor pizza niet ingegeven door een onweerstaanbaar (brak) verlangen, maar door een onhandige post op Facebook, waarin ik enerzijds mijn ongeloof over het bestaan van de pizza wilde uiten en anderzijds schreeuwde dat ik hem ging opeten. Om iets te bewijzen ofzo. Wat weet ik niet precies. Dat het ding goor zou zijn, iets wat ogenschijnlijk totaal geen bewijs nodig had.

Domino'sToen ik na een paar dagen de daad nog steeds niet bij het woord had gevoegd begonnen enkele volgelingen zich te roeren. Zij immers, waren net als ik benieuwd naar de smaak van de introducé, maar hadden zelf noch de ballen, noch het gebrek aan respect voor eigen lichaam om het ding te bestellen. Zelfs op mijn oproep het proces samen te doorlopen werd niet gereageerd en dus stond ik er alleen voor.

Ik besloot de pizza af te halen. Mijn vriendin ging een biologische bloemkool kopen voor een Ottolenghi-taart en voor de balans in het universum leek het me goed als we onze respectievelijke etenswaar in één sessie zouden aanschaffen. Op weg naar de supermarkt bestelde ik de pizza, zodat we deze op de terugweg konden ophalen. Het bereiden van een zuurkoolpizza duurt kennelijk even lang als het kopen van een bloemkool. De fysieke en emotionele gevolgen zijn echter significant anders.

Een belangrijk gegeven, dat ik tot nu toe nog niet heb vermeld, is dat Domino’s naast de zuurkoolpizza ook een bodemupgrade heeft bedacht. De toevoeging ‘upgrade’ is in deze bijzonder relatief. Het gaat namelijk om een hotdog in de rand van de pizza. De klant heeft hierbij keuze uit een gewone hotdog crust, een hotdog crust met barbecue saus of een hotdog crust met mosterd. Omdat de pizza zelf al bedekt is met een ‘swirl’ van barbecuesaus, besloot ik de hotdog crust sausloos te bestellen. Want dát ik de hotdog crust zou bestellen stond al vast op het moment dat een krankzinnige productontwikkelaar het ding bedacht.

Ik voelde wel schaamte. Het scheelde dat de rest van de klandizie in het filiaal niet-Nederlands sprekend was, maar de lichtelijk verbouwereerde blikken van het Domino’s personeel toen ik de bestelling plaatste, gaven me een ongemakkelijk gevoel. ‘Iemand bestelt het echt…’ leken ze uit te drukken. ‘Hij gaat echt die zuurkoolpizza eten. Mét die worst in de korst.’ Een van de meisjes trok zelfs een beetje een vies gezicht. Het voelde alsof ik bij een psycholoog zat die zelf moest janken van mijn verhaal.

Goed, ik hoefde gelukkig niet te zien hoe het ding gemaakt zou worden, want er moest een bloemkool gehaald. Toen we terug naar huis liepen – mijn vriendin met bloemkool, ik met dampende fastfood apocalyps – zakte de moed me steeds verder in de schoenen. Hij bivakkeerde inmiddels aan de zool, zich vastklampend aan mijn rubberen ziel. Het enige wat me gaande hield was de belofte. En de vier biertjes in mijn mik.

IMG_7129
De pizza in kwestie

Thuis was het besef van wat me te wachten stond vervolledigd. Wat ik aantrof toen ik de pizzadoos opende, valt slechts te omschrijven als ‘een gedrocht’. De dikte van de rand, oftewel ‘crust’, ten opzichte van de rest van de pizza was net zo buitenproportioneel als het succes van [enter Top 40 artiest] ten opzichte van de stuitende banaliteit van zijn/haar muziek. Binnen de hotdogomheining trof ik de beloofde, doch karige verzameling créme fraîche, spinazie, kaas, pepperoni, bacon, gehakt, rode ui en, uiteraard, zuurkool aan. Dat gedeelte van de pizza, waar ik als eerste mijn tanden in zette,IMG_7131 was niet noemenswaardig vies of lekker. Het was gewoon een typisch kleffe, degelijke (als in: van heel veel deeg) pizza van Domino’s, met her en der de vage notie van smaak.

Bij elke hap die ik nam, besefte ik dat ik een hap minder hoefde te nemen, maar ook dat ik steeds dichter bij de rand kwam. ‘Denk worstenbroodje,’ dacht ik hardop. Een worstenbroodje, of hotdogbroodje, is vaak ook gewoon wat deeg met een hotdog erin. Ook geen bastion van ‘goed eten’, maar best te doen.

Nu wil ik jullie ramptoeristen niet teleurstellen, maar ook deze hotdog pizzarand was ‘best te doen’.  Het was niet vies, zeker niet lekker, maar best te doen. Wat ik vooral ervoer, kauwend en proevend, was verwarring. Na die paar happen pepperoni en kaas enzo klopte het gewoon niet om hotdog te eten. Na enkele combinatiehappen van pizza met topping en hotdogrand was ik al helemaal ontdaan. ‘Dit hoort niet,’ dacht ik. ‘Dit zou niet moeten bestaan’.

En dat was eigenlijk de conclusie: ‘Dit zou niet moeten bestaan’. Het is niet oké. Dat dit bestaat, betekent dat we te ver zijn doorgeschoten. We weten het van gekheid niet meer. Of juist wel. We weten te veel. Alles kan, dus waarom niet alles doen? Nee, sommige dingen moeten we niet doen. We moeten geen pizza’s met hotdogs mengen, net zoals we ook geen haring met slagroom moeten eten, oranje shirts met rode broeken (überhaupt geen rode broeken) moeten dragen of honden met pinguïns moeten laten paren. Dat is vanuit existentieel, ethisch en esthetisch oogpunt beter van niet.

quvGHGa
Hond + pinguïn hybride, oftewel ‘colddog’

Na de pizza – die ik overigens volledig heb opgegeten – nam ik plaats op de bank. Ik wilde geen bier meer. Dat ging niet. Mijn vriendinnetje had ondertussen huppelend en gezondheidsbellen blazend een bloemkooltaart gebakken. ‘Wil je een stukje?’ vroeg ze glimlachend aan me. ‘Nee, dank je. Ik ben misselijk,’ bromde ik, zo stil mogelijk zittend.

Na de taart, waarvan ze een bescheiden punt had gegeten, danste ze naar buiten, op weg naar een vriendinnetje met wie ze leuke dingen ging doen. Het was immers vrijdagavond. Ik graaide vanuit mijn onvrijwillige boeddhahouding om me heen en vond een Playstation controller. Morgen was er weer een dag, hoopte ik.