Geen stukje

Wowow ik zie dat ik al ruim twee weken geen stukje heb geschreven. 17 dagen maar liefst. Ik had wel goeie redenen hoor. Druk hè. Zo ontzettend druk. Maar ja, wie niet, tegenwoordig? Het is een wonder dat wie dan ook nog tijd heeft voor welk schrijven of lezen dan ook. Een wonder, zeg ik je. Maar ik ben er weer aan hoor, het schrijven. Kijk maar.

Omdat er de afgelopen weken veel schrijvenswaardigs is gebeurd zal ik hier alineagewijs een overzicht geven van die gebeurtenissen, met daarin meteen mijn mening of gedachtes over de gebeurtenis verwerkt. Dat is wel zo efficiënt (druk!).

Ajax won van Real Madrid. ‘Hala Madrid’ roepen de fans daar, wat zoveel betekent als ‘Kom op!’ met dan Madrid erachter. En ze kwamen op, de Madrilenen, maar daar bleef het bij. Het toneel was van Ajax en zelden heb ik zo’n voetbalvoorstelling gezien. Mijn vriend Rein en ik knepen en beten elkaar non-stop omdat we niet geloofden wat we zagen. De nagel- en tandafdrukken staan nog steeds in mijn arm, als bewijs dat ongeloof kan veranderen in onvergetelijkheid.

Afgelopen zondag werden ze helaas moegestreden afgetroefd door AZ, dat was minder. Meer hoef ik daar niet over te zeggen.

Wel over de aanslag die een dag later in Utrecht plaatsvond, en hoe die op wanstaltige wijze door Baudet en consorten werd gebruikt om de vreemdelingenafkeer (het woord ‘haat’ hou ik nog even achter de hand) aan te wakkeren. Ik voel ‘m niet, het verband tussen het Nederlandse immigratiebeleid en de actie van een ‘verwarde, drugsverslaafde loser’, zoals bekenden de dader typeren. Dat soort gasten loopt overal rond, in elke cultuur en tussen de aanhangers van elke ideologie.

Kritiek op het rechtssysteem snap ik beter. Had dit, gezien de voorgeschiedenis van de man, niet voorzien en daarmee voorkomen kunnen worden? Moeten we strenger gaan straffen in Nederland? De meerderheid vindt vooralsnog van niet. Dan houdt het in een democratie toch een beetje op.

De (drog)redeneringen van de PVV (Wilders) en FvD (Baudet) zijn gestoeld op een achterhaald wereldbeeld. Nederland is niet langer een huis waarvan alleen ‘wij’ de sleutels hebben, als het dat überhaupt ooit is geweest. Grenzen zijn verzinsels, en bovendien onderhevig aan verandering. Letterlijk. Het land waarop die denkbeeldige lijnen liggen verandert continu, zo ook de mensenstromen die over dat land vloeien.

Goed, wat was er verder? O ja, mijn vriendin is vandaag jarig. Maar door alle drukte zijn we er nauwelijks aan toegekomen. Pas toen mijn zoontje gisteravond al sliep bedacht ik dat de slingers in een kast in zijn kamer liggen. Hij had ’s middags nog wel een halfslachtige tekening van nijlpaarden (gekleurde puntjes en strepen) gestift, en ik had een kaartje beschreven en klaargelegd, maar dat was het.

‘Geen slingers?’ vroeg mijn zoontje vanochtend verwijtend. Vervolgens keek hij naar de tafel. ‘Geen bloemen?’. Toen heb ik slingers opgehangen en bloemen gekocht. ‘Voel je je nu jarig, mama?’ vroeg hij later, in ons opgefleurde huis. Mama zei gelukkig ‘Ja’.

Gerookte makreelrillette

Mijn vriendin komt op me aflopen met een vreemd soort lach op haar gezicht. Het houdt het midden tussen smalen en glunderen. In haar hand heeft ze een blikje van iets. Het lijkt eten, en het is open. Ze houdt het voor mijn neus en kijkt op me neer. Het blikje blijkt leeg. Pas als ze zeker weet dat ik het blikje zonder inhoud goed heb bekeken zegt ze wat.

‘Ik heb dit opgegeten.’

‘Wat is het?’ vraag ik.

Ze blijft me misprijzend aankijken en antwoordt niet. Ik probeer tussen haar vingers te lezen wat er op het kleine blikje staat. ‘Gerookte makreelrillette’.

‘Gerookte makreelrillette,’ zeg ik wat ik lees.

Mijn vriendin knikt en lijkt haar vinger af te likken, wat ze dus niet doet. Haar lach is nu een grijns.

‘Het was superlekker,’ zegt ze, met het blikje nog steeds onder mijn neus.

‘Oké,’ antwoord ik. Wat moet ik hiermee, denk ik. Waarom zegt ze dit tegen me?

Mijn vriendin grijnst nog steeds en knikt. ‘Ik heb dit opgegeten. Jij niet. Het was superlekker, en nu is het op,’ lijkt ze te willen communiceren.

‘Lag al een tijdje in de la hè, dat blikje?’ zeg ik.

Ze blijft knikken en stopt haar hele hand in haar mond. O nee, ook dat lijkt maar zo.

‘Yup. Het was echt superlekker.’

En nu is het op, denk ik aan haar woorden vast. Ik vraag me weer af waarom ze me dit vertelt, terwijl ik hier gewoon lekker op de bank tv zit te kijken. Ik vraag me af of mijn vriendin misschien een sadist is. Dat heb ik wel vaker gedacht, bijvoorbeeld wanneer ze heel hard lacht als ik pijn heb of gekwetst ben, maar dit zou weleens de bevestiging kunnen zijn. Het besef is te groot en heftig om uit te spreken, dus zeg ik weer alleen ‘Oké.’ Ik ben een beetje in de war, een beetje bang zelfs. We zijn al bijna acht jaar samen. Wat als dit echt zo is, altijd zo is geweest, en ik het nooit heb geweten? Wat voor invloed heeft dat dan gehad op onze relatie, op mij, op de keuzes die ik heb gemaakt?

‘Oké,’ stamel ik nogmaals, terwijl mijn vriendin met het blikje naar de vuilnisbak loopt en het weggooit. Ik hoor de klep opengaan en het blikje op iets hards vallen, *tik*.

Verward pak ik de afstandsbediening en begin te zappen. Waar keek ik naar? Was het leuk? Waarom zap ik weg? Mijn zoontje klimt op de bank en kruipt over me heen. Hij wil dat ik een autootje ‘ben’. Hij is het andere autootje en dan gaan we samen rijden, over mijn lichaam, hier functionerend als wegennet.

‘Kom, we gaan eten,’ zegt mijn vriendin niet veel later. Ze heeft haar befaamde chili gemaakt. Hij is heerlijk, zoals altijd. We smullen er met zijn drieën van, de gerookte makreelrillette allang weer vergeten.

Rits

Laat ik beginnen te zeggen dat de rits van de broek die ik draag – een cropped chino van H&M – niet goed meer werkt. De knoop aan de binnenkant van de tailleband is eraf gevallen (het is een broek van H&M) en daardoor gaat bij lichte lichamelijke inspanningen de gulp langzaam open, ongeacht of ik een riem draag die de boel bij elkaar houdt.

Het is geen oude broek en dus wil ik hem nog dragen, maar hij was te goedkoop (H&M) om ermee naar een kleermaker te gaan. De reparatie kost vermoedelijk meer dan de broek zelf, en dat heb ik er niet voor over.

Tegen mensen die nu een betoog willen houden over hoe slecht het voor de wereld is om kleding van H&M te kopen wil ik zeggen ‘Ja, dat weet ik,’ maar ik wil die mensen ook vragen ‘Weet je zeker dat je zelf geen kleding van H&M hebt?’ en nog toevoegen ‘Je bent zelf slecht voor de wereld.’ Dat laatste zijn we immers allemaal, een stel krioelende parasieten op een weelderige gastheer, belast met ethisch besef (wij, niet de gastheer).

Het betoog wordt natuurlijk vooral intern gevoerd. Ik wéét dat massaproductie voor een schijntje schadelijk is, en toch draag ik die broek. Ik heb wel meer kleding van H&M, en Topman, en mijn zoontje draagt weleens een shirtje van Zara (staat hem superleuk) en de andere mensen die ik liefheb doen en kopen nog veel meer dingen die niet goed zijn voor de aarde, of voor onszelf.

We weten deze dingen. Veel dingen. Van steeds meer dingen weten we dat ze slecht zijn. De lijst groeit, en daarmee het besef, en daarmee de last.

Misschien is het een troost dat ik al een tijdje geen kleding meer heb gekocht bij H&M en Topman. En dat ik minder vlees eet dan vroeger. En dat als ik vlees eet of in de auto zit, ik me bezwaard voel en er dan extra van probeer te genieten, door het zware gevoel heen.

Maar goed, die broek dus, heeft een lamme rits. Vanochtend was ik met mijn zoontje naar een speeltuin in het Vondelpark. Het was prachtig weer – te prachtig eigenlijk (weer dat bezwaarde gevoel) – en hij wilde van de glijbaan, op de wip en in de zandbak. Ik liep met hem mee, achter hem aan, tilde hem op en duwde de wip op en neer. We schoten een bal over met andere kinderen. We lachten, renden, sprongen en dansten. Ik was een betrokken papa in een speeltuin, met zijn gulp wagenwijd open.

Desnoods voor altijd

Dag 4 zonder verwarming. Het is gelukkig niet zo koud als gisteren. Toen nattesneeuwde het horizontaal. Niet binnen, maar het was dus wel koud, en ons huis oud. De kou trekt in het oude hout en je voelt de tocht als je je handen voor de kieren van de ramen houdt. (Laat de onopzettelijke rijm van deze laatste zinnen je niet begoochelen; het is echt koud, zelfs het zout.)

Het begon vrijdagavond, toen ik thuiskwam van het Massive Attack-concert. ‘Dat is morgen vast vanzelf weer opgelost,’ dacht ik toen laconiek, mede ingegeven door de afwezigheid van mijn vriendin en zoontje, die in Israël waren, waar men geen verwarmingen nodig heeft. Als zij er wel waren geweest had ik, zoals het een vader betaamt, meteen alle elektrische kachels en dekens van Marktplaats geplunderd. Dan had ik vuur gemaakt. Maar ik was alleen en gevoelens van urgentie blijven dan weg.

De volgende ochtend was het nog veel kouder. Van de nacht, van de restwarmte die vervluchtigd was. Ik zat op de bank onder een dekentje en in mijn dikste trui. Een trui zo dik dat ik hem nog nooit langer dan een half uur heb kunnen dragen zonder weg te drijven, maar die de kou nu slechts ontdeed van de scherpe randjes. Een luchtig bloesje leek het, in de toendra van thuis.

Het probleem bleek in het hotel naast ons te liggen, waar wij met onze leidingen op aangesloten zitten (lang verhaal). De receptioniste schudde ernstig haar hoofd. ‘Dit gaat vandaag niet meer gerepareerd worden,’ nam ze alle hoop weg. Dat zei ze ook letterlijk: ‘Ik wil je geen hoop geven.’ Dat kon ik, ondanks de onprettige informatie, wel waarderen.

Zaterdagmiddag zou ik met mijn vriend Rein een podcast opnemen en daarna zouden we bij mij gaan zitten met een sloot aan speciaalbier, 800 gram shoarma en films op verlammend volume; dingen die kunnen wanneer mannen alleen zijn. ‘Het is wel koud,’ zei ik. Hij wilde het toch proberen, desnoods met sjaal en handschoenen. Later appte mijn andere vriend, Klaas, of hij langs kon komen. Dat kon, ‘maar het is wel koud,’ zei ik ook hem. Hij kwam, desnoods met jas en extra paar sokken.

Klaas had met onze vriend Thijs afgesproken, en die was met onze vriend Daan, en zij wilden ook komen. ‘Prima,’ zei ik, ‘maar het is wel koud.’ Ze kwamen, desnoods met whisky.

En toen zat ik met mijn vrienden in mijn koude huis, ingepakt met kleding en accessoires die mensen normaal alleen buiten of in iglo’s dragen. We lieten ons verwarmen door gesprekken, gelach, doorgehopt bier en Jacky D. Het was, mede vanwege de setting, een memorabele avond.

We zijn nu drie dagen verder en het is nog steeds koud, maar we kunnen geen whisky blijven drinken. De muts moet een keer af. Het gezin is weer compleet en dus staan hier nu twee elektrische kachels te loeien. We wachten tot de problemen in het hotel opgelost zijn, meer kunnen we niet doen. We wachten, desnoods tot de lente.

Massive Attack

Gisteravond was ik last minute met een ‘goedkoop’ kaartje via Ticketswap naar Massive Attack in de AFAS live, het meest sfeerloze bouwwerk van Nederland, en ik vond het wel vet maar had het nog veel vetter gevonden als ik niet voortdurend omringd was geweest door kakelende middle aged mannen en vrouwen. De gesprekken gingen over kapsels en over de kapper, over ruggen en over rugpijn, maar niet over de muziek (de ‘Jaaaa daar is-ie!’ van een kort pittige trut achter me bij de inzet van de heartbeat van ‘Teardrop’ telt niet).

Zes keer ben ik op een andere plek in de zaal gaan staan en zes keer was het dezelfde situatie: ik, met mijn jas in mijn handen geklemd (ik betaal geen 6 euro voor een kluisje, nergens, nooit) omring door kwebbelende klojo’s. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik de mensen om me heen dood wilde maken. Eén massive attack en klaar d’rmee.

‘Serieus, wat doe je hier,’ vroeg ik toen ik het niet meer trok aan een lange klootzak met krullen, grijzende bakkebaarden en een bierbuik-onbestendig t-shirt. ‘Hoe bedoel je,’ vroeg hij, waarmee hij het gesprek onderbrak dat hij met zijn evenzo lange en klootzakkerige buurman over PSV aan het voeren was.

‘We staan hier op een concert en je bent non-stop aan het lullen. En jij niet alleen, iedereen. Wat is jullie probleem?’

‘Mijn probleem?’ vroeg hij. ‘Volgens mij heb jij hier een probleem.’

‘Precies. Met jou en het gekwetter van je generatiegenoten. Bijpraten doe je in de kroeg.’

‘Dat bepaal ik zelf wel.’

‘Nee, ik bepaal dat, nu, bij dezen. Ik bepaal dat jij hier met je buurman niet over PSV mag praten. We staan hier goddomme naast de Johan Cruijff Arena. Massive Attack speelt hier goddomme hun meesterwerk Mezzanine, integraal, mét Horace Andy, mét fucking Liz Fraser van Cocteau Twins. Jij bent hier, net als al die anderen, omdat je – naar ik aanneem – dit album fantastisch vindt en je bij de aankondiging van het concert tot de schokkende conclusie kwam dat het al 20 jaar oud is en dat je zelf 20 jaar ouder bent en dat dat een wrede grap lijkt van de tijd en van God maar dat je hier, verdomme nu, die weergaloze luisterervaring van toen kunt herbeleven. Dus houd goddomme je bek. Asjeblieft. As-je-blieft.’

De man haalde zijn schouders op en draaide zich om. Hij was een paar minuten stil en vervolgde toen zijn gesprek. Niet meer over PSV, maar over die lul achter hem.

Op de laatste toon van het laatste liedje – het, zeker live, FAN-TAS-TISCHE Group Four, mét een fabelachtige Liz Fraser – liep ik linea recta naar de uitgang en naar mijn auto, die ik per ongeluk op een plek voor vergunninghouders had gezet. Ik dankte God en de tijd en Liz voor het niet hebben van een wielklem en nam toen een slok water uit mijn Dopper, die ik in de auto had laten liggen. Het water was lekker koud geworden. En daar houd ik van, koud water.
———-
Voor iedereen die het betreffende album nog niet kent is hier huiswerk:

Blue Monday

Man wat voelde ik me slecht, vorige week maandag. Het gevoel was onbestemd, want ik wist niet waar het vandaan kwam of naartoe ging, maar het was gekleurd in één toonaard: slechtheid. Vanaf het moment van wakker worden verliep alles stroperig; het opstaan uit bed, douchen, koffie maken, koffie drinken, eten, werken. Een grote onzichtbare hand – nee, een vuist – werkte me tegen in alles wat ik deed. Het was kosmische weerstand. Een subatomische blokkade, opgeworpen voor mijn weerloze geest.

Later die dag las ik dat het Blue Monday was en dacht ik ‘Oooooohhh, dan komt het daardoor. Dan is de oorzaak voor de misère echt kosmisch en subatomisch en kan ik er niets aan doen. En dat hoeft ook niet, want maandag is maar één dag en die is morgen voorbij en dan voelt iedereen zich weer goed,’ zo redeneerde ik tussen de mistwolken van de zwaarmoedigheid door.

We zijn nu een week verder en het is weer Blue Monday, maar nu echt. Het bericht dat ik vorige week las, was een vergissing. Of ik las het vanwege mijn gedeprimeerde, onscherpe staat niet goed en zag niet dat het betrekking had op de maandag een week later, de daadwerkelijke blauwe maandag, vandaag dus, de slechtste dag van het jaar.

Het probleem is alleen dat ik me vandaag best goed voel. Opgewekt, eigenlijk wel. Ik heb goed en lang geslapen (moest enigszins bijkomen van mijn verjaardagsweekend), heb heerlijk gedoucht, goede koffie gedronken en kijk al een uur of twee vanuit de bibliotheek uit over Amsterdam, dat rust tussen een fluwelen, zachtblauw hemeldek en het blauwe licht weerkaatsende wateroppervlak van het Oosterdok.

In die zin klopt de benaming Blue Monday wel, maar om hele andere redenen. Om de schoonheid van de lucht en het water en het bewijs dat de kleur blauw levert van de leefbaarheid van onze planeet, de ‘Blue Planet’ – de aarde en vooralsnog enig bekende planeet waar leven überhaupt mogelijk is. Blauw is het certificaat van dat leven, een vereiste, en zonder die kleur met een verrekijker op een wereldbol te spotten kunnen we het leven direct uitsluiten. Dan kunnen we de verkenning staken en op zoek naar een volgende blauwe bol, waarvan er in het heelal maar weinig schijnen te zijn.

Blue Monday is bullshit, volgens de Britse psychiater Ben Goldacre. Het is niets meer dan een marketingtruc om mensen in de donkerste, koudste maand van het jaar een vakantie te laten boeken naar een warm land. De rekenformule waarop Blue Monday gebaseerd is, blijkt uit de duim gezogen. Cliff Arnall, de pseudo-wetenschapper die de formule een paar jaar geleden naar voren schoof, gaf ’s avonds parttime les aan ouderen.

En toch vind ik hem blauw, deze maandag. Vanwege de reflectie van de blauwe lucht in het water en de kosmische, subatomische vuist die dat allemaal mogelijk maakt. Alleen, ik heb er geen formule voor.

Gezondheidscentrum Buiksloterham

We zijn voor de 20 weken echo in een noodgebouw in Noord dat ook dient als huisartsenpraktijk. Omdat we in Noord gaan wonen – ooit, als het mythische huis af is – leek het ons een goed idee om naar het echocentrum aldaar te gaan. Zodat de vrucht alvast kan wennen, ofzo. En wij ook.

Net als de vorige keer regent het wanneer we aankomen bij het tijdelijke onderkomen van Gezondheidscentrum Buiksloterham, een gele, raamloze, golfplaten container, waarvan het bij binnentreding nog steeds niet zeker is of het eigenlijk een clandestiene doorgang naar het vagevuur betreft.

Van binnen ziet het er al veel meer uit als een Gezondheidscentrum. Er is een wachtkamer met redelijk comfortabele banken en minder comfortabele stoelen, een balie en een koffie/theehoek met thermoskannen. Kers op de taart – en wellicht een hint dat gezondheidscentra en het vagevuur meer met elkaar gemeen hebben dan initieel gedacht – is een Ikea LACK tafeltje in het midden van de ruimte, met daarop een stapel gedateerde tijdschriften.

We worden verzocht nog even plaats te nemen en gaan zitten op een van de banken. Een oudere vrouw met een rollator komt de container binnen en ook zij moet nog even wachten. Ze schuifelt naar de koffiehoek, maar wat blijkt? De koffiekan is leeg. Ze drukt en ze drukt en ze schudt maar er komt niets uit, geen druppel. Ze schuifelt terug naar de balie en zegt dat de koffie op is. De vrouw achter de balie staat op van haar stoel, loopt naar de koffiehoek en drukt en schudt ook en merkt dat het waar is.

‘Ja, hij is leeg.’

‘Wat nu?’ vraagt de oudere vrouw.

‘U kunt een kopje thee nemen? Of een glas water?’

De oudere vrouw is zichtbaar teleurgesteld. Het gaat nog wel een tijdje duren voor er nieuwe koffie is, want die moet worden gezet, zo beseft ze. Dan maar thee. Maar wat blijkt? De theeglazen zijn op. Er zijn koffiekoppen, in overvloede, maar thee uit een koffiekop? Nee, dat placht men niet te doen, hier in Gezondheidscentrum Buiksloterham.

Ze schuifelt weer naar de balie en zegt dat er geen theeglazen meer zijn. De vrouw achter de balie staat weer op van haar stoel, loopt naar achteren – waar vermoedelijk een keukentje is – en komt terug met een glas, dat ze aan de vrouw geeft.

‘Het is nog helemaal warm,’ zegt de oudere vrouw.

‘Ja, het komt net uit de vaatwasser.’

De oudere vrouw is gepikeerd. Dit is niet hoe ze zich had voorgesteld dat haar bezoek aan de – voor haar – huisartsenpraktijk zou gaan. Als ze meer kracht in haar moeie armen had zou ze de rollator misschien wel de koffiehoek in smijten. Of door het tafelblad van de LACK heen. Maar die kracht heeft ze niet en dus schuifelt ze terug naar de koffiehoek, haar warme glas omklemd door haar oude hand.

Niet veel later zijn wij aan de beurt, en wat blijkt? Onze zoon krijgt een broertje.

The Remains of the Day

Hoeveel videobanden ik in mijn leven heb gehuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik vaak videobanden huurde en dat de films werden voorafgegaan door voorfilms, oftewel trailers, die je in de bios ook ziet. Trailers, of voorfilms, zijn een belangrijk onderdeel van de pret of voorpret van het kijken van een film. Als ik een recentelijk op videoband uitgebrachte film, oftewel ‘dagfilm’ huurde, waren de voorfilms van nóg nieuwere films, die nog niet te huur waren. Ik huurde ook weleens oudere films en dan was dat niet zo. Dan waren de trailers aankondigingen van een allang voorbijgeraasde trein, hoewel ‘de dingen’ in die tijd (mid jaren ’90) nog helemaal niet zo snel gingen.

Een van de voorfilms die toentertijd (ik gok 1993) tot de verbeelding sprak was die van ‘The Remains of the Day’ met Anthony Hopkins. Hopkins had twee jaar daarvoor furore gemaakt met ‘The Silence of the Lambs’ en ik was in die jaren nog zo jong (8-10) dat filmsterren in mijn perceptie vaak versmolten met de rollen die ze vertolkten. Arnold Schwarzenegger wás de Terminator. Tom Hanks wás Forrest Gump. Anthony Hopkins wás Hannibal Lecter. Ik vond het dan ook maar vreemd dat de kannibalistische psycholoog hier ineens de butler was van een Britse Lord in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer een acteur of actrice indruk op me had gemaakt wilde ik graag meer films met hem of haar kijken. Ik maakte dan niet zelden de fout te verwachten dat ik de acteur weer zou zien als het karakter dat ik zo gaaf vond, in plaats van in een heel andere rol. Schwarzenegger was in Jingle All the Way níet de Terminator. Tom Hanks was in You’ve Got Mail níet Forrest Gump en Anthony Hopkins zou in The Remains of the Day geen Hannibal Lecter zijn.

Ik zeg ‘zou’, want ik had de film tot een paar dagen geleden niet gezien. Hij bivakkeerde al een tijdje op ‘mijn lijst’ op Netflix, maar ik snapte niet waarom. Waarom zou ik nu, in het tijdperk van drones en augmented reality, een film uit 1993 over een Britse butler willen kijken?

Kennelijk was er iets blijven hangen van mijn jeugdige verwarring. Ergens leefde nog de verwachting/hoop dat de butler de Britse lord na een psychologisch steekspel zou opdienen. Aan zichzelf, terwijl Clarice Starling, hier gespeeld door Emma Thompson, in afschuw moest toekijken.

Niets van dit alles. De film is een subtiel gecomponeerd drama over zelfverloochening en ingehouden gevoel. Een onuitgesproken tragedie, waarin een paar blikken van Hopkins aan het eind, die hier misschien wel zijn beste rol speelt, het hart aan diggelen slaan.

Had ik de film 25 jaar geleden leuk gevonden? Waarschijnlijk niet. Te sloom, te stil, te weinig explosies. Ook op de lange termijn zijn voorfilms dus belangrijk.