Desnoods voor altijd

Dag 4 zonder verwarming. Het is gelukkig niet zo koud als gisteren. Toen nattesneeuwde het horizontaal. Niet binnen, maar het was dus wel koud, en ons huis oud. De kou trekt in het oude hout en je voelt de tocht als je je handen voor de kieren van de ramen houdt. (Laat de onopzettelijke rijm van deze laatste zinnen je niet begoochelen; het is echt koud, zelfs het zout.)

Het begon vrijdagavond, toen ik thuiskwam van het Massive Attack-concert. ‘Dat is morgen vast vanzelf weer opgelost,’ dacht ik toen laconiek, mede ingegeven door de afwezigheid van mijn vriendin en zoontje, die in Israël waren, waar men geen verwarmingen nodig heeft. Als zij er wel waren geweest had ik, zoals het een vader betaamt, meteen alle elektrische kachels en dekens van Marktplaats geplunderd. Dan had ik vuur gemaakt. Maar ik was alleen en gevoelens van urgentie blijven dan weg.

De volgende ochtend was het nog veel kouder. Van de nacht, van de restwarmte die vervluchtigd was. Ik zat op de bank onder een dekentje en in mijn dikste trui. Een trui zo dik dat ik hem nog nooit langer dan een half uur heb kunnen dragen zonder weg te drijven, maar die de kou nu slechts ontdeed van de scherpe randjes. Een luchtig bloesje leek het, in de toendra van thuis.

Het probleem bleek in het hotel naast ons te liggen, waar wij met onze leidingen op aangesloten zitten (lang verhaal). De receptioniste schudde ernstig haar hoofd. ‘Dit gaat vandaag niet meer gerepareerd worden,’ nam ze alle hoop weg. Dat zei ze ook letterlijk: ‘Ik wil je geen hoop geven.’ Dat kon ik, ondanks de onprettige informatie, wel waarderen.

Zaterdagmiddag zou ik met mijn vriend Rein een podcast opnemen en daarna zouden we bij mij gaan zitten met een sloot aan speciaalbier, 800 gram shoarma en films op verlammend volume; dingen die kunnen wanneer mannen alleen zijn. ‘Het is wel koud,’ zei ik. Hij wilde het toch proberen, desnoods met sjaal en handschoenen. Later appte mijn andere vriend, Klaas, of hij langs kon komen. Dat kon, ‘maar het is wel koud,’ zei ik ook hem. Hij kwam, desnoods met jas en extra paar sokken.

Klaas had met onze vriend Thijs afgesproken, en die was met onze vriend Daan, en zij wilden ook komen. ‘Prima,’ zei ik, ‘maar het is wel koud.’ Ze kwamen, desnoods met whisky.

En toen zat ik met mijn vrienden in mijn koude huis, ingepakt met kleding en accessoires die mensen normaal alleen buiten of in iglo’s dragen. We lieten ons verwarmen door gesprekken, gelach, doorgehopt bier en Jacky D. Het was, mede vanwege de setting, een memorabele avond.

We zijn nu drie dagen verder en het is nog steeds koud, maar we kunnen geen whisky blijven drinken. De muts moet een keer af. Het gezin is weer compleet en dus staan hier nu twee elektrische kachels te loeien. We wachten tot de problemen in het hotel opgelost zijn, meer kunnen we niet doen. We wachten, desnoods tot de lente.

Oliebol

Winkelcentrum Molenwijk in Amsterdam-Noord. Vier mannen in overalls staan voor de oliebollenkraam. Een van de mannen veegt z’n mond af met een servet, een ander slaat poedersuiker van z’n kraag. De derde man bestelt nog wat en de vierde staart knikkend voor zich uit.

‘Tjaja,’ zegt man nummer één.

‘Jahah,’ repliceert de tweede man terwijl hij het servet in een vuilnisbak gooit.

De eerste man vervolgt: ‘En dan is hij er nog goed van teruggekomen hè. Ik ken genoeg gasten die zich na zoiets nie meer kenne opladen. Die zijn dan kapot.’

‘Neehee,’ bevestigt de tweede man dat hij ook dat soort gasten kent.

‘Maar goed, wat moet je dan,’ vraagt man nummer één aan niemand in het bijzonder.

Man nummer drie krijgt een nieuwe oliebol en zet zijn tanden erin. Poedersuiker dwarrelt als sneeuw naar de stoep. De vrouw van de kraam kijkt ingenomen naar de man die haar oliebol eet en daar zichtbaar van geniet. Hij doet bij een volgende hap zelfs even zijn ogen dicht. Ik weet niet of hij ‘Hmmm’ doet, maar het zou niet misstaan.

De eerste man slaat het tafereel gade en besluit ook nog een oliebol te bestellen. Hij doet het op een manier die suggereert dat hij hiermee terugkomt op zijn eerdere besluit dat het wel genoeg was zo, na de vorige oliebol. Maar ja, het is koud, bijna altijd donker en de feestdagen staan voor de deur. Dus wat moet je dan? Zeker als je maat pal voor je neus zijn neus nog eens in de gefrituurde deegwaar steekt.

‘Ik weet niet wat jullie doen, maar ik neem er nog een,’ zegt hij resoluut. Niemand reageert.

‘Tom? Henk? Willen jullie er nog een?’ vraagt hij man nummer twee en vier in een poging zijn gewetensnood te verzachten.

Man nummer twee zegt: ‘Nee Bert, geniet lekker,’ alsof hij de interne strijd van zijn maat/collega aanvoelt. Man nummer vier, die met zijn blik nu een jong stel volgt dat de shoarmatent tegenover de kraam inloopt, schudt alleen met zijn hoofd.

‘Doe mij nog een oliebol,’ zegt man nummer één alsof hij er nu zelf ook vrede mee heeft. Man nummer vier schudt nog steeds met zijn hoofd, blik op de shoarmatent gericht.

Net als man nummer één een hap uit zijn vergoelijkte oliebol wil nemen, spreekt man nummer vier, voor het eerst.

‘Want het ken zomaar over zijn.’

Man nummer één wacht met de hap. Man nummer drie stopt met het afkloppen van het poedersuiker van zijn kraag.

‘Dat hebben we gisteren in Rotterdam gezien,’ vervolgt hij.

Alle mannen knikken en kijken even voor zich uit, alvorens man nummer één een grote hap van de oliebol neemt. Het is zijn oliebol, de laatste. Van vandaag dan.