Ik heb hier geen (negativi)tijd voor

Ik probeer het. Ik probeer het echt. Ik probeer positiever te zijn. Minder negatief. Want dat noemen mensen me weleens, negatief. Pessimistisch. Doemdenker. Zwaarmoedig. Zeikerd. Luie klootzak. Wacht… Dat is iets anders. Het gaat hier om negatief zijn of zaken op een negatieve manier zien. Beren op de weg. Valkuilen in diezelfde weg, met beren erin. Glas half leeg. Of gewoon helemaal leeg. Of erger nog, een kapot glas. Geen glas. Mijn glas is gestolen, iemand heeft er in gepist en het vervolgens kapot gegooid op mijn nieuwe Playstation. Dát is mijn glas. Zo ziet mijn glas er ongeveer uit. Kapot en met pis en gestolen en op mijn Playstation. Niet dat ik een Playstation heb, maar het gaat om het idee. Ik heb overigens wel een Playstation te leen, maar dat is een ander verhaal.

Ik wil me hier richten op de negativiteit. Op mijn negativiteit, die zich als een virus overal verspreidt. Overal waar ik ben. En ik denk altijd nog dat het wel cute is of leuk bedoeld ofzo. Noem mezelf liever ironisch, sarcastisch, cynisch. In die volgorde heb ik ze op school geleerd. Ik koos heel lang de middelste, sarcastisch, maar ben inmiddels wel in de categorie cynisch terechtgekomen, vermoed ik. Maar misschien ben ik dan weer te negatief. Het is zo moeilijk om te herkennen wat wat is en wanneer! Maar ik doe mijn best, echt, heus.

Ik doe mijn best. Maar soms… Soms is het wel echt héél moeilijk om niet negatief te zijn. Om zaken niet als negatief te zien. Om niet te vervallen in cynische observaties. Om mijn kwetsbaarheid niet te hullen in het leveren van onverhulde kritiek op een verschijnsel of een handeling of een mens. De lucht is blauw en mooi, de bomen groen, zelfs in het loslaten van de blaadjes ten teken van de rentree der herfst herken ik zo nu en dan een poëtische schoonheid. En dat terwijl ik zelden gedichten lees! Echt, ik waardeer al die shit, en meer. Maar soms… Soms jonge. Soms!

Soms staat er bijvoorbeeld een jonge man zijn balzak te föhnen. Soms doet hij dat in de kleedkamer van de sportschool, terwijl ik mij daar probeer om te kleden. Of het specifiek de balzak of zijn anus is, kan ik moeilijk beoordelen. Een föhn is geen precisie-instrument en dus zal de hele scrotale regio zich wel schrap zetten in de warme wind. Maar op zo’n moment dus, vind ik het moeilijk om te denken ‘ach, die jongen föhnt z’n balzak, wat poëtisch.’ Dat denk ik dan helemaal niet. Ik denk dan aan mijn kapotte glas met pis en mijn kapotte Playstation met pis en zijn droge, warme balzak en wat ik het toch jammer vind dat ik dit op twee meter afstand moet meemaken.

Misschien geldt ook hier: veel te negatief. Kan. Maar het houdt hier niet op. Als diezelfde jonge man zich, wanneer hij zijn kruis droog genoeg acht, begint te scheren en ter aanvang van dit proces de kraan volledig opendraait zonder daadwerkelijk water te gebruiken, word ik steeds negatiever. Ik weet het! Ik weet! Focus op blaadjes en baby’s en blauwe lucht…

Maar het heeft geen zin. Waterverspilling doet iets met me. Iets negatiefs. Ik kan er niet tegen. Ik vind het zonde. Ik vind het zonde om de kraan open te zetten terwijl ik mijn gezicht insmeer met scheerschuim, zeker wanneer dat met een geriatrisch tempo gebeurt. Ik vind het asociaal en onverantwoord en onduurzaam om gedurende de gehele scheerpartij, die al gauw zo’n zes minuten in beslag neemt, de kraan te laten lopen, terwijl ik het water welgeteld TWEE keer gebruik om mijn mesje schoon te spoelen. Ik vind dat echt heel moeilijk. Helemaal als er ondertussen iemand op twee meter van mij staat die heel graag en heel nodig de kraan wil gebruiken om zich een beetje op te frissen alvorens hij weer op de fiets stapt en thuis gaat douchen (dat was dit keer handiger), de impressie van ik die mijn balzak föhnt nog verwerkend. Dat vind ik echt allemaal ontzettend moeilijk en ontzettend zonde en vervelend en ik zou willen dat die mensen net als mijn hypothetische ik niet zouden bestaan en dat dit soort dingen niet gebeurt en dat ik altijd glimlachend en rozenblaadjes uitscheidend naar poëtisch witte wolkenstrepen in de magisch blauwe lucht zou kunnen staren MAAR DAT KAN IK NIET. Ik kan het niet, want ik ben te negatief. Ik ben te negatief en sommige mensen en de dingen die ze doen zijn gewoon te ergerlijk, te verschrikkelijk, te slecht. En mijn negativiteit en die slechtheid heffen elkaar niet op, zoals in de wiskunde, maar versterken elkaar. Hoewel, het is meer eenrichtingsverkeer. De slechtheid katalyseert mijn negativiteit. En wie zit er uiteindelijk mee? Precies, ik. Niet de balzakföhnende warerverspillerscheerder. Ik. Ik word boos, kijk hem boos aan, word genegeerd, loop boos weg, fiets boos weg, kom boos thuis, zit boos op de bank en ga boos werken.

De lucht is supermooi blauw (soms, vandaag niet bijvoorbeeld. Nee echt! Echt waar! Hij is gewoon niet blauw. Het is bewolkt en je ziet geen blauwe lucht. Dat ligt echt niet aan mijn negativiteit maar aan de meteorologische omstandigheden!), baby’s zijn een wonder (als ze niet alleen maar liggen te krijsen en schijten. Ja kom op, dat doen ze toch? Het is echt niet alleen maar schattig en lief en mooi en zacht en roze. Nee hoor, vraag maar aan mijn zusje. Dat ligt echt niet aan mijn negativiteit!) en september is mijn favoriete maand (nee echt! Wacht… Dat is niet negatief… Oké, ga door). Weet je waarom? Omdat het een soort bonusmaand is. In juli en augustus verwachten mensen te veel. Het is zomer, het moet lekker weer zijn, en als het dat dan is, wat het zelden is, moeten we massaal naar buiten en genieten. Liefst op een terras of in een bootje of op een festival. Iedere zonnestraal is er een te weinig. Maar in september, als we collectief gedesillusioneerd weer richting de herfst kruipen, is elke mooie dag mooi meegenomen. In september hebben we geen verwachtingen meer. September kan alleen maar meevallen. April trouwens ook.

Het is vandaag 1 oktober. Is dat even balen.

Context

De grijzende Surinamer komt de kleedkamer binnen, iets wat niet voorbijgaat aan de kalende Jordanees in het veel te strakke hemd. Er volgt een conversatie.

‘Hoe is ’t met de zaken?’ vraagt de kalende Jordanees.
‘Ja gaat goed,’ antwoordt de grijzende Surinamer. ‘Ditjes datjes, wisjes wasjes. Ik zag laatst nog een paar maten van je. Tony en hoe heet-ie ook alweer? Die andere met een T?’
‘Tony 2.’
‘Heet-ie ook Tony?’
‘Nee, Tony 2. Hij is ook zo’n kereltje weet je wel. Die zitten allemaal in de confectie. Je weet wel, van die confectiegasten.’
‘Ja, die ken ik.’

De kalende Jordanees strikt de veters van één van zijn sportschoenen, iets wat zijn volledige aandacht vereist.

‘Hé, hoe is het nou met je broertje?’ vraagt hij.
‘Ja, niet goed. Niet goed…’ antwoordt de grijzende Surinamer hoofdschuddend.
‘Nee? Ik weet nog wel dat ik dat toen las. Godallemachtig. Ik las dat toen zo in de krant en dacht van Jeeeee-mig.’
‘Ja, nee, daar is hij niet goed uitgekomen.’
‘Meen je dat nou? Godver… Want dat was me wat hé.’
‘Ja, zeg dat wel,’ bevestigt de grijzende Surinamer.

De kalende Jordanees wil uit een soort automatisme de veters van zijn andere schoen gaan strikken, maar komt daar door een oprispende vraag niet aan toe.

‘En die andere jongens dan? Die andere waarmee ie daarin zat?’
‘Ja, nee, da’s geen mooi verhaal hoor. Die gasten hebben het allemaal heel zwaar gehad. Veel hebben zelfmoord gepleegd. Veel van die vrouwen ook.
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, schuldgevoel hè. Waarom zij wel en ik niet. Had mijn broertje ook enorme last van. Waarom niet ik? Kon-ie niet mee leven. En nog steeds niet echt dus.’
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, hij probeert het wel. Ik bedoel, het is al bijna 20 jaar geleden hè, maar het blijft een strijd.’
‘Godsamme hé…’
‘Ja, hij ziet ze nog weleens hè. Ze komen dan allemaal bij elkaar en praten erover. Hij organiseert dat. Dat helpt hem wel. Maar verder is het nog steeds allemaal heel moeilijk. Kan ook geen baan vasthouden. Wilde er heel lang niet over praten. Nog steeds niet graag. En dan kruipt hij weg. Zien we ‘m soms maanden niet.’
‘Godsamme.’

Er komt iemand de kleedkamer in die beide mannen kent.

‘Heren,’ zegt hij.
‘Hé jongen,’ zeggen de grijzende Surninamer en de kalende Jordanees.

Er valt een stilte. De kalende Jordanees kijkt nog eens naar zijn schoenen. Beide zijn nu gestrikt. Hij is klaar voor de training. De grijzende Surinamer is allang klaar. Die heeft genoeg gezweet voor vandaag. De kalende Jordanees staat op, pakt zijn handdoek en maakt aanstalten de kleedkamer te verlaten.

‘Nou, dan ga ik maar eens naar binnen. Heb een afspraak weet je.’
‘O heb je een date?’
‘Nou, een date… Een date… Met een van die gasten die hier werken.’
‘Word je lekker afgebeuld haha.’
‘Ja precies. Daar ben ik ook bang voor! Haha!’
‘Oké sterkte man.’
‘Bedankt hè, joe!’
‘Hoi.’

De kalende Jordanees verlaat de kleedkamer. De grijzende Surinamer staat er nog middenin. Hij kijkt om zich heen en legt zijn handdoek, die hij al de hele tijd vasthoudt, op een bankje. Hij besluit zich om te kleden, daarna een douche. Hij heeft genoeg gezweet voor vandaag.

De man die alleen maar foute dingen zei

In de sportschool verandert over het algemeen niet zoveel. Ja soms, iets kleins. Zoals de deurknop van de mannenkleedkamer. Dat was eerst gewoon een klink en nu is dat een knop. Die klink was toch lam, dus praktisch verandert er niets. Soms staat het omkleedbankje ergens anders, een halve meter naar rechts of links, maar dat is meestal niet van lange duur. Mensen in mijn sportschool houden dingen graag hetzelfde, allicht één van de redenen dat ik er al vijf jaar lid ben.

Laatst was er ineens wel allemaal heisa. Grote kerels met grote schoenen en vuile overalls probeerden een airconditioning te installeren, maar dat ging niet al te soepel. De ventilator hing prima, maar de motor haperde en moest worden afgedekt met een zeil, zodat er geen water van de wasbak in terecht zou kunnen komen. Waarom dat ding precies náást/onder de wasbak geplaatst moest worden, was me niet helemaal duidelijk, maar het was al gebeurd en verder niet mijn project of initiatief dus hield ik me op de vlakte.

Nee echt, sorry, ik ga dan niet tegen die gasten zeggen ‘Hé, waarom plaatsen jullie de airco schuin onder de wasbak? Dan kan er toch allemaal water in komen? Da’s toch niet handig? Kan je ‘m niet beter ergens anders…’ Dat vertik ik. Misschien dat anderen dat wel doen, dat overenthousiaste, oversociale slag mensen, maar ik ben en doe dat niet, klaar.

Maar nu is er dus een airco, een afzichtelijk ding met een KOMO-zak eroverheen. En een loeien dat het doet! Het loeit enorm.

Van de week was ik er weer. Er was één andere man in de kleedkamer die ik wel vaker zie. Hij kijkt altijd heel erg naar mij, wat ik daar regelmatig heb (niet per se een eer), maar is verder prima aardig, dacht ik. Hij heeft me nog een keer uitgelegd hoe ik een oefening moest doen, omdat ik kennelijk alles aan het ‘compenseren’ was met mijn armspieren en de kracht moest komen uit mijn ‘core’ want het is een oefening voor je ‘core’ en niet voor je armspieren. Ik schiet meestal in de instant haatmodus als iemand zich met mijn work-out bemoeit, maar hij bedoelde het goed en bracht het sympathiek, dus liet ik een vernietigende blik achterwege.

We stonden daar dus, omringd door artificieel geloei. Hij was al helemaal trainklaar, maar wilde alleen nog even zijn flesje vullen. Nadat hij dit had gedaan, was er een duidelijk gekletter hoorbaar. Ik kleedde me om alsof mijn neus bloedde (een uitdrukking die ik nooit heb begrepen. Als mijn neus bloedt, is er toch juist wél iets aan de hand?) en vermeed zijn poging tot oogcontact. Hij mompelde wat in zichzelf en toen keek ik maar op naar de wasbak. Er druppelde water uit de afvoerleiding, iets wat volledig in overeenstemming was met mijn auditieve waarneming. De man keek me schouderophalend aan. Ik besloot iets te zeggen.

‘Het is er niet echt op vooruitgegaan hè?’
– ‘Nee!’ lachte hij. ‘Zo laat zelfs een stel Polen het niet achter.’

Ik glimlachte geforceerd. Ander onderwerp.

‘De constructie met die vuilniszak en die airco is ook een beetje vaag.’
– ‘Ja! Dat doe je normaal alleen als je seks hebt met lelijke mensen.’

Mijn glimlach liet zich niet meer forceren. Het ongemak was te groot, het onderwerp kennelijk niet anders genoeg. Of zou hij op alles een fout antwoord geven? De man liep breed lachend en quasi stuiterend op zijn mintgroene, fluoriserende gelzolen de kleedkamer uit, op weg naar de apparatuur.

In de sportzaal zag ik hem nog een paar keer grijnzend naar me loeren, vast genietend van de KOMO-zak die hij zich in zijn fantasie bespaarde.

Vergeten voorwerpen

De vrouw achter de balie telefoneert. Ze heeft me gezien, maar praat door. Haar nagels zijn zo lang dat ik niet begrijp hoe ze het telefoonnummer heeft kunnen intoetsen. Wellicht heeft ze dat niet gedaan en is ze gebeld. Misschien wordt zij alleen maar gebeld en belt ze nooit. Ik zie in ieder geval niet in hoe ze dat zou kunnen met zulke nagels. Hoe dan ook, ze is aan het bellen.

‘Ok, dahag.’
Ze legt de telefoon op de haak en kijkt me aan.
‘Waar bewaren jullie de gevonden voorwerpen?’
‘Daar in die kast.’
‘Kan ik gewoon gaan kijken?’
‘Ja hoor.’

De kast bevat een bak waar kleren in, naast en op liggen. De kleren die erop liggen, liggen eigenlijk niet meer in de bak, maar op andere kleren, omdat de bak zo vol zit dat ze er niet meer in kunnen. De kleren naast de bak, de schipbreukelingen, lijken te hebben opgegeven ooit nog gered te zullen worden. Ze zijn vergeten en waren waarschijnlijk al lange tijd voor hun vermissing niet meer liefgehad.

De bak bevat uiteenlopende kledingstukken. Veel shirts, broekjes en onherkenbare nylon en polyester borduursels. Er zit ook een jas in. Een jas. Iemand kwam hier met een jas aan en ging zonder jas weg. Mis je dan niet iets? Werd het in anderhalf uur tijd zomer?

Ik vind ook een hele sporttas vol kleren. Een ander (of wellicht dezelfde) kwam hier naartoe om te sporten, heeft zich vervolgens omgekleed en is zonder spullen weer vertrokken. ‘Waar ben ik? Wat doe ik hier? Wat zijn dit voor spullen?’ en dan schouderophalend, als door geheugenverlies getroffen, het pand verlaten.

Mijn handschoen is niet te vinden. Ik was eraan gehecht. Hij paste goed, hield warm, maar niet té warm en had een leuk motief. Ik heb de linker nog als aandenken.

Ik kan nieuwe handschoenen kopen, maar dan speel ik de kou in de kaart.

Het is tijd voor lente.

Kees

Het is een oude man. Hij staat met veel moeite op en neemt plaats achter een apparaat voor het trainen van de biceps. Hij pakt de handvatten beet en begint met de oefening. Hij puft. Hij blaast. Hij pauzeert. Tijdens zijn pauze kijkt hij wat om zich heen. Hij observeert kort een jonge vrouw op de crosstrainer. Haar haar en borsten wiegen mee op het ritme van haar bewegingen. Hij volgt met zijn ogen een van de personal trainers; een kale, vierkante boomstam die in zijn jonge jaren niet vies was van anabolen.

Hij begint aan een tweede set. Zijn rimpels en levervlekken verraden een doorleefd leven. Hij zit daar, in een rode polo en ouderwetse boksschoenen, en traint. Dat doet hij nog wel, maar de meeste dingen hoeven voor hem niet meer. Hij vindt het allemaal wel prima zo.

Een tweede man, 30 jaar jonger dan hij, tikt hem op de schouder. ‘Hé Kees!’
Kees draait zich om. ‘Heeej, ouwe pikkebaas.’

‘Lekker hè, dat sporten?’
‘Zeker lekker, jaahh, dat blijft lekker.’

De minder oude man kijkt Kees met een guitige blik aan.

‘Hé, ik was laatst op een partij in het Scheepvaartmuseum. Ellen was daar. Ken je die nog?’
‘Wie?’
‘Ellen.’
‘Wacht, ik kom effe naar je toe, ik heb nog maar 50%.’

Kees staat op en komt gebogen naast zijn kennis staan, zijn hand functionerend als uitbreiding van zijn oorschelp.

‘Ellen!’
‘O ja, ja, die ken ik wel. Ongelooflijk lekker wijf was dat.’
‘Ja?’
‘Jahaahh, die had zo’n mondje.’

Kees tuit zijn lippen, voor zover hij die heeft.

‘O ja joh?’
‘Jahaahh, en ze kon nooit kinderen krijgen, maar toen had ze een nieuwe vent en toen lukte het wel. Die had het goeie gaatje gevonden hoor! Jahaahh.’

Kees’ kennis lacht.

‘Ja zij was altijd op mij. Jaahh, dat idee had ik, zij vond mij wel wat.’
‘O ja joh?’
‘Jahaahh, ja goddomme wat een lekker wijf was dat zeg. Tering.’
‘Ja zeg? Nou Kees, ik ga d’r weer vandoor.’
‘Iiiiis goed. Hoihoi.’

Kees neemt weer plaats achter het apparaat en begint te zingen.

‘Ooohh Ellen, zorg je wel goed voor je poesje? Ooohh lieve Ellen, maak je je poesje goed schoon…’

Yup, Kees vindt het allemaal wel prima zo.