Black Death 66

De man van Curry66 vraagt me hoe pittig ik mijn saus wil. De Hausesause komt in 4 varianten of ‘levels’ van scherpte, oplopend in kleur van geel naar oranje. 0 is classic, 1 angenehm, 2 mittelscharf en 3 scharf. De man neemt me op en suggereert mittelscharf. Ik ken mezelf en mijn intolerantie voor voedsel dat anderen als ‘gematigd pittig’ bestempelen en weifel een moment. De man ziet mijn weifeling en zegt dan ‘classic ist neutral’. Mijn neiging tot het sluiten van compromissen resulteert in de keuze voor nummer 1.‘Angenehm sounds good,’ zeg ik, maar de man lijkt me niet te verstaan.

Zodra ik de currywurst proef, weet ik dat ik best voor ‘classic’ had kunnen gaan. Maar het is te doen. Mittelscharf was zeker ‘unangenehm’ geweest, en daar hou ik niet van.

Tijdens het eten van de worst, die alle behoeften bevredigt die ik op het moment van eten heb, zie ik, naast de lijst met ‘Housesauce’, nog een lijst af- of oplopend van donkeroranje naar diepdonker bloedstollend rood. Erboven staat ‘Scovillesaus’, afgebakend door de afbeeldingen van een groene (links) en rode (rechts) peper. Nu weet ik dat de Scovilleschaal een lijst is van de heetste chilipepers. De Indian Summer (4), Scharfe Emma (5), Asia Tiger (6), Volle Möhre (7), Dirty Devil (8), Balla Balla (9) en Black Death 66* (10) zullen daar allemaal op staan. Die laatste komt met een veiligheidswaarschuwing: *) nur mit schriftlichem Einverständnis. Met andere, Nederlandse woorden: om die te kunnen eten moet je een schriftelijke overeenkomst sluiten met de currywurstverkoper, zodat hij niet aansprakelijk is als de Black Death je fataal wordt.

Ik vraag hem of iemand die ooit bestelt. Hij antwoordt dat hij zelden scherper dan nummer 5 verkoopt. Als iemand nummer 10 wil, laat hij ze eerst nummer 7 proeven. De meesten komen dan op hun voornemen terug. Om zijn punt kracht bij te zetten haalt hij een papieren bordje uit een klein koelkastje dat verstopt staat onder de toonbank. Hij prikt met een minuscuul plastic vorkje kort in de roodste van de twee sauzen op het bord. Op het vorkje zit nu de kleinst mogelijke hoeveelheid saus – de eerstvolgende stap na een vorkje zonder saus. De man houdt het vorkje voor mijn gezicht. ‘Ist das die Black Death?’ vraag ik voor de zekerheid. ‘Sieben,’ antwoordt hij met een tegelijkertijd ernstige en geruststellende blik.

Met enige huiver breng ik mijn mond naar de vork. Ik laat de saus op me inwerken, met een gezicht alsof ik naar een ingewikkeld kunstwerk kijk. In eerste instantie proef ik niks omdat mijn smaak nog gedomineerd wordt door angenehm. Maar na een seconde of 10 wordt die vakkundig verdreven door een scherpte met de doelgerichtheid van Gerd Müller. Ik kijk de curryman aan, knikkend, overkomen door een nieuw, dieper respect voor de natuur en de wapens die ze groeit.

‘Wer zum Teufel bestellt dann Nummer 10?’ vraag ik. ‘Nur Engländer und Mexikaner,’ antwoordt hij. Ik betaal, bedank de man en vertrek.

Als ik de deur uitloop en het leven enigszins terugkeert in mijn mond, denk ik: Engländer?

511

Treinreizen leent zich goed voor het schrijven van stuckjes. Het vlug voorbijtrekkende landschap zet hersenprocessen in werking die wij scharen onder de noemer ‘inspiratie’. Dit is bewezen door een wetenschapper, maar ik weet niet meer door wie, wanneer en waar ik het heb gelezen of gehoord. Het enige wat ik weet, is dat het zo is, omdat ik het zo ervaar.
 
In de trein waarin ik nu zit, de tweede van vandaag, de snellerd (250 km/u) van Hannover naar Berlijn, zit een man die Duits spreekt alsof hij de voice-over is in een film. Een documentaire. Werner Herzog, maar dan lager, met meer bas. Zijn stem galmt en contrasteert schril met de schrille stemmetjes van kinderen. Ik kan ze niet zien en weet niet of ze van hem zijn.
 
Nu verwachtte ik door het voorbijtrekkende landschap en het opvallende stemgeluid van de man genoeg inspiratie op te doen voor het schrijven van een heel stuckje, maar ik merk dat het stockt. Misschien kan ik verdergaan over de twee jonge vrouwen naast me, die nu (pas?) overleggen over wat ze in Berlijn allemaal willen gaan doen.
 
De rechter (maakt verder niet uit) zegt iets over clubs in Berlijn. Dat er zoveel van zijn en dat ze zo gaaf zijn. Het linkermeisje knikt halfslachtig en haast zich dan om te zeggen dat ze ‘op zich’ wel één of twee keer uit wil gaan, maar ‘echt niet’ elke avond op stap hoeft. Hierop zwijgt het rechtermeisje, die andere verwachtingen lijkt te hebben. Misschien hadden ze dit van tevoren moeten bespreken, denk ik, en denken zij nu wellicht ook.
 
Traditiegetrouw gaan mijn vriend René en ik elke anderhalf á twee jaar naar Berlijn. Nee, we bespreken dan niet wat we van dag tot dag gaan doen, maar we hebben wel een globaal idee op basis van onze aan elkaar uitgesproken doelen en wensen. Of daar vervolgens wat van terechtkomt is een tweede, maar deze gang van zaken leidt in de trein in ieder geval niet tot ongemakkelijke momenten zoals de vriendinnen (ga ik maar even vanuit) naast me nu ervaren.
 
Nu dan, heb ik nu genoeg voor een stuckje? 356 woorden pas, mijn god. 360 nu.
 
Rijdt de trein niet hard genoeg? Is het voorbijtrekkende landschap te saai? Er hangt wel zonwering voor. Desondanks is het trouwens alsnog heel warm in de trein. Misschien is dat het. Ja, dat is het! De warmte! Daarin gedij ik niet. Sterker, het werkt contraproductief. Contra-alles, eigenlijk, behalve voor mijn zweet.
 
Ja, het is de hitte. Daardoor stockt de inspiratiemachine. De warmte – zeg maar gerust benauwdheid – legt mijn creatieve synapsen lam. En niet alleen die van mij hè, ik zie niemand in de coupé iets creëren. Die Duitse voice-over man maakt niets, het is gewoon hoe hij praat. De vriendinnen naast me weten niet eens wat ze in Berlijn gaan doen. Er komt nog bij dat de man achter me zijn telefoon niet op stil heeft gezet en constant berichtjes krijgt. Dat is het gewoon, de berichtjes, de hitte, de voice-over stem en de besluiteloze vriendinnen.
 
Hoppa, 510 woorden. 511.

Scheve loop

Ik heb gesport en probeer, voordat ik mijn kinderen moet ophalen van de opvang, en nadat ik een broodje haring heb gegeten, nog even te werken in de OBA in Molenwijk. Er is plek aan de leestafel en dus ga ik daar zitten, al is dat technisch gezien niet wat ik ga doen, lezen. Ik ga schrijven, en als ik schrijf lees ik wel de tekst die ik schrijf, soort van achter de letters aan, maar het is toch iets heel anders. Dat hoef ik verder niet uit te leggen.
 
Mijn tijd is spaarzaam – drie kwartier heb ik – en wil ik goed benutten. Efficiënt. Ik open het betreffende document en probeer mijn inner Mr. Miyagi te channelen om direct in de goede concentratie te zitten, en me niet teveel af te laten leiden door het feit dat ik in deze vestiging van de OBA nog nooit heb zitten werken, dat het gek is dat ik hier 3 minuten lopen vandaan woon en dat werken hoegenaamd niet iets is wat mensen hier doen. Je bent nu eenmaal een pionier of niet.
 
Mijn hoop wordt tenietgedaan door de binnenkomst van drie oudere vrouwen, die, uiteraard, zo ongeveer naast mij aan de leestafel komen zitten. Er wordt met veel kabaal een extra stoel gehaald en vervolgens met veel kabaal geconverseerd in plaats van gelezen. De aanleiding en inhoud van het gesprek zijn begrijpelijk, want ze praten over de oorlog in Oekraïne, hoe afschuwelijk ze het vinden en hoe kwaadaardig Poetin is. Hoe kan iemand zo slecht zijn, vragen ze zich af.
 
Van de oorlog verschuift het zwaartepunt van het gesprek kortstondig naar corona. Iemand die ze kennen heeft het, zij willen het niet. Ze passen wel op. De vrouw die het verst van mij zit zegt dat ze ‘haar’ zag bij de Voedselbank. ‘Ik bleef wel uit haar buurt!’ De andere vrouwen snappen het volkomen en gaan dan weer verder over de oorlog. ‘Ik vind het zo erg voor de kinderen.’
 
Dan vraagt de vrouw die het dichtst bij mij in de buurt zit of ze me storen.
 
‘We storen u toch niet meneer?
 
‘Neu…’ zeg ik, met een liegrimpel in mijn voorhoofd. Wat hier ontbreekt, denk ik, is een buurthuis. Een café. Vooruit, een theehuis dan.
 
‘We storen u toch niet?’
 
Nee hoor, lieg ik weer, nu rimpelloos. Huid went snel. Wat moet ik dan, ze wegsturen? Zelf weggaan? Dat vind ik zo melodramatisch. Dus blijf ik zitten, verbijt me een beetje en probeer verder te tikken terwijl de vrouwen niet echt zachtjes doorpraten.
 
‘Sorry hoor, we storen u toch niet?’ vraagt de vrouw nu voor de derde keer, vermoedelijk omdat ze zich ervan bewust is dat ze me wel degelijk storen.
 
‘Nee hoor.’
‘Ik moet even mijn ei kwijt,’ zegt ze. ‘Het is zo verschrikkelijk. Ik moet echt even mijn ei kwijt.’
 
Er is geen ei te bekennen.
 
‘Ja, het is ongekend wat we zien,’ draag ik mijn ei bij, werken lukt zo toch niet. ‘Ongekend voor mij dan. Onvoorstelbaar. En ik wil het me ook niet voorstellen.’
 
De vrouw knikt en schudt haar hoofd op de juiste momenten.
 
‘Mensen zijn op de vlucht, hebben alles achtergelaten. Alles is kapot. Dat hebben we op deze schaal in Europa al 70 jaar niet gezien. Maar ik ben van na de oorlog,’ zegt ze.
 
‘Ik ook,’ antwoord ik. Ze glimlacht. Zo jong ben ik nog wel.
 
‘Mijn vader is in de oorlog verraden,’ zegt ze dan. ‘Hij moest toen in een Duitse munitiefabriek werken, geweerlopen recht maken. Maar mijn vader was handig, dus maakte hij ze allemaal scheef.’
 
Ze maakt er een gebaar bij.
 
‘Is hij teruggekomen?’ vraag ik.
‘Ja, anders was ik niet geboren,’ antwoordt ze met een glimlach.
‘O nee…’
 
De vrouw draait zich weer naar haar vriendinnen. Ik probeer me terug naar mijn werk te Miyagi’en, maar dan kijk ik naar de klok: de tijd is op.

Averechts

Nu de mondkapjes af zijn beland ik vaker in gesprekken. Vaker dan toen we nog mondkapjes droegen, maar ook vaker dan daarvóór. De monden zijn bevrijd en lijken die hernieuwde vrijheid te willen vieren door zich te openen. Ik merk dit niet alleen bij anderen. Er is geen voorbijganger die ik niet groet. En elke voorbijganger die een gesprek wil aangaan ontvang ik met open armen. Figuurlijk dan.

Iemand die nergens van bevrijd hoeft te worden is mijn jongste zoon. De staat van de pandemie is niet van invloed op het gebruik van zijn stembanden en ledematen. Dat de grote mensen nu niet langer met een half bedekt gezicht geforceerd afstand houden, betekent niet dat hij bij de bakker nu méér breakdancet dan voorheen. De hoeveelheid breakdancing, geneurie en gezang is gelijk. Geen pandemie die de intrinsieke energie van een kind kan aantasten. Dat is geruststellend.

Nee, dan appelsap. Dat heeft wél de macht zijn energie te sturen. De belofte van appelsap maakt hem doelgericht en meegaand. Het laat hem luisteren en houdt hem stil. Voor even dan, want ook de appelsap raakt op, en daarmee zijn stilte. Hij schreeuwt dat hij méér appelsap wil. Hij rent door de bakkerswinkel en eist taart. Alles met chocola. Hij houdt zo van chocola geef me chocola, schreeuwt hij. Ik zeg hem dat schreeuwen geen zin heeft. Sterker nog, het werkt averechts.

‘Wat is aawfrets?’ vraagt hij.

‘Nou…’ zeg ik, twijfelend over hoe ik dit ga uitleggen.

De oude man schuin tegenover ons aan de lange bakkerstafel bespeurt mijn twijfel.

‘Ik ben benieuwd hoe je dat gaat uitleggen,’ zegt hij grijnzend.

‘Jaha,’ zeg ik, even benieuwd. Tegen mijn zoontje begin ik vervolgens een ingewikkeld verhaal over hoe sommige acties een tegengesteld effect kunnen hebben. Vervolgens probeer ik ‘tegengesteld’ en ‘effect’ uit te leggen en vervolgens stop ik omdat het me niet lukt en hij toch al niet meer luistert. Hij breakdancet nu tussen de stroopwafels en krentenbollen.

‘Het is een breisteek,’ zegt de man dan.

‘O?’ zeg ik.

‘Recht en averecht. Een steek in de tegenovergestelde richting. Veel mensen weten dat helemaal niet.’

‘Daar behoor ik toe.’

‘Jaha, zo zie je maar.’

‘Inderdaad zeg. Maar dat is met veel woorden hè, dat we de oorsprong zijn vergeten. En ze te pas en te onpas maar voor andere zaken gebruiken. Jammer is dat.’

De man kantelt zijn hoofd en klikt met zijn tong, alsof hij wil aangeven dat hij niet weet of dat wel zo jammer is. Het is gewoon hoe het gaat, weet hij uit ervaring.

De man staat op en loopt naar de uitgang van de winkel. Hij zegt nog wat dingen over taal en over breien, die ik niet helemaal hoor en waar ik niet op reageer omdat ik op het woord ‘etymologie’ probeer te komen. Dat lukt me pas tijdens het schrijven van dit stuckje.

Maart

De geur van de lente bereikte mijn neusgaten door het half openstaande raam. Januari en februari zijn donker, koud en kut. Nog even en ze zijn voorbij. Maart is de maand van vooruitkijken. De maand van ontluikende bloemen en de aanvang van vogelgetjilp. Het is de maand waarin je op een avond denkt: ‘Hé het is nog steeds licht’. Maart geeft de aanzet tot het seizoen van de wederopstanding van de natuur en daarmee de mens. Want hoezeer we onszelf ook wijs maken dat we losstaan van de natuur en haar beheersen maken we er wel degelijk deel van uit. Sterker nog, we zijn onderworpen aan haar grillen en kansloos wanneer de Moeder Alles zich op een dag tegen ons keert, een proces dat vermoedelijk al lang en breed in gang is.
 
De eerste geur van lente in de lucht doet me altijd denken aan mijn schooltijd, en die ochtend van het jaar dat ik over de lange Laan van Meerdervoort naar het Haganum fietste en voor de schoolpoort tegen mijn vrienden zei: ‘De lente hangt in de lucht’, en dat ze dan opgewekt knikten omdat ze het ook hadden geroken, of er op dat moment achter kwamen dat het zo was. Trouwens, is die geur wat mensen bedoelen met pollen? In dat geval is dit ook de dag dat mijn hart uitgaat naar de astmatigen en hooikoortsigen.
 
Door mijn neusvleugels te openen voor de aankondiging van de lente wil ik echter niet mijn ogen sluiten voor de misère in de wereld, hoewel het soms misschien beter is dat wel te doen. Hoeveel invloed heeft het individu nu helemaal? Heeft het echt zin om elkaars analyses en beschouwingen over de grillen van Poetin te lezen? Zeker daar zijn naam en aanblik me altijd doen denken aan die noodlottige dag in 2014 en de nog immer voortslepende nasleep ervan.
 
Wil ik echt de motieven van de gijzelnemer van de Apple Store weten? Is het zaak om de gijzelaar de komende week voor elke talkshow uit te nodigen en uit de eerste hand te horen welke doodsangst hij heeft doorstaan en hoe hij zijn kans schoon zag te ontsnappen toen de gijzelnemer een flesje water van een robot aannam? Hoe vaak heb ik het filmpje waarin de gijzelnemer wordt aangereden en uitgeschakeld nu gezien? Is mijn leven met die beelden verrijkt? Brengt de opiniepagina van de Volkskrant mij verder? Of vergroten de meningen van ‘kenners’ slechts mijn zorgen en dragen ze bij aan het latente stressgevoel dat wij moderne burgers altijd hebben door de overvloed aan informatie die dagelijks tot ons komt. De vragen stellen is ze beantwoorden.
 
Waarvoor ik geen opinie of analyse of social media nodig heb is om te weten dat het weer lente wordt. Dat ruik ik nu alleen niet alleen, maar hoor en zie ik ook. Eigenlijk vertellen je zintuigen je alles wat je moet weten.

Opa

Terwijl ik wachtte op mijn take-out broodje kwam een oude man het café binnen en bestelde koffie. Ik was me er bewuster van dan normaal dat ik hem oud vond. Misschien omdat ik mezelf ook steeds ouder begin te vinden, iets wat volledig in overeenstemming is met de realiteit, waarin ik steeds ouder word. Dat de tijd de afgelopen twee jaar niet heeft stilgestaan lees ik af aan mijn verder grijzende bakkebaarden, de diepere groeven in mijn voorhoofd en pigmentvlekken die her en der onaangekondigd opduiken. Mijn ouder worden is ook een cijfermatig gegeven, daar ik inmiddels over minder dan een jaar 40 word. Vroeger duurde dat langer.

De oude man was alsnog een stuk ouder dan ik – vermoedelijk een jaar of 80, twee keer zo oud als ik dus – en in mijn hogere mate van bewustzijn over zijn leeftijd vielen ook zijn bewegingen me meer op. De bewegingen van een ouder mens. Stram. Moei- en langzaam. Misschien deed bewegen hem pijn.

Ik heb het er met anderen weleens over gehad hoe gek het is dat we hele jonge en hele oude mensen als losstaand van de rest van de mensheid zien. Alsof iedereen tussen de 10 en 70 (ofzo) bij de ‘Normalen’ hoort en iedereen jonger of ouder respectievelijk on- of overrijp is. Niet meer maatschappelijk relevant. Meer zorg ontvangend dan dienstverlenend.

Maar nu ik zelf bijna de helft van 80 ben, kan ik me beter voorstellen hoe het is om die leeftijd te bereiken. Dat lijkt misschien melodramatisch, maar mensen van die leeftijd doen me nu minder alienesk voor dan toen ik 20 was. Toen was ik pas op een kwart van hun leeftijd, immers, en had ik bij het aanschouwen van een oud mannetje dat in een optrekkende tram zijn strippenkaart probeerde te stempelen het gevoel dat ik naar een Galapagos-schildpad keek die in een optrekkende tram zijn strippenkaart probeerde te stempelen (deze vergelijking werkt andersom ook prima).

De man in het café had een tasje bij zich zoals mijn opa dat ook altijd had. Zwart leer, zonder hengsel, maar met een rits. Een manbag? Eerder een manclutch. Voor geld, sleutels, pasjes, een zakdoek misschien. Jongere mannen zie ik dergelijke tasjes nooit dragen, behalve zij die getooid met bontkragen op Vespa’s Oud-Zuid ‘onveilig’ maken. Maar ik kom niet meer in Oud-Zuid.

Kort verhaal nog iets korter: de oude man deed me met zijn tasje aan mijn opa denken, de man die ik me herinner als overblijfsel uit een ander tijdperk, niet toebehorend aan een andere soort, maar wel een andere categorie. Een man zoals ze niet meer worden gemaakt: voorkomend, gedistingeerd, plichtsgetrouw, altijd in pak, ook toen het lichaam in het pak niet meer wilde. Een man bovendien, in wie ik me steeds iets beter kan inleven.

100

Gisteren zag ik een filmpje op YouTube getiteld ‘If the world population were only 100 people’. Het maakte de manier waarop de wereld verdeeld is een stuk over- en inzichtelijker.

Als er met de huidige stand van zaken maar 100 mensen op aarde zouden wonen, zouden, bijvoorbeeld, 31 van hen Christen zijn, 23 Moslim en 15 niet-religieus of atheïst. Dat laatste vond ik weinig.

Er zouden 19 Chinezen zijn, 18 Indiërs, 4 Amerikanen, 3 Brazilianen, 2 Russen en 1 Duitser. De overgebleven 53 mensen zouden in de 187 andere landen wonen. Een wereldoorlog tussen Rusland en Amerika zou je dus op een half basketbalveld kunnen uitvechten.

14 mensen zijn analfabeet, 8 mensen hebben geen schoon drinkwater en 1 persoon sterft van honger. Er is er ook 1 dakloos, vermoedelijk dezelfde.

Nog een schokkende: 40 mensen hebben geen eigen wc, en 15 van hen poepen plassen gewoon buiten op straat, als die er is.

9 mensen hebben geen werk. 1 iemand heeft aids. 15 mensen roken tabaksproducten en evenveel mensen hebben een auto (verband?).

10 mensen zijn linkshandig, 80 mensen hebben een smartphone – dat zijn er dus meer dan mensen met een wc, wat betekent dat een aanzienlijk deel van die 80 mensen niet op de telefoon kan kijken tijdens het naar de wc gaan -, maar slechts 42 mensen hebben internet.

De meest schrijnende scheefte zien we natuurlijk in de verdeling van geld. 12 mensen leven van minder dan 2 dollar per dag, terwijl 1 mens 50% van al het geld in de wereld bezit.

Er is 1 vluchteling en alle 100 mensen wonen op de planeet aarde. ‘Within a few years, however, who knows all of this data may be different,’ aldus sluit de verteller het filmpje af.

Vervolgens zag ik op Instagram iemand die in Servië is een ontbijt opgediend krijgen in de vorm van grof afgesneden stukken worst en spek van vermoedelijk slecht gehouden varkens. En hier blijven we de schadelijke gevolgen van onze vleesconsumptie maar benadrukken. Hoe gaan we de wereld ooit sustainable maken? Er wonen hier, in het ‘rijke, ontwikkelde’ Westen maar 10 mensen ofzo! En het merendeel van de rest kunnen we niet eens mailen.

Weer later zag ik bij de persconferentie over het verder versoepelen van de coronamaatregelen een infographic met 100 poppetjes, met kleurtjes toegekend op basis van hun vaccinatiestatus. Daarnaast stonden weer 100 poppetjes, met dezelfde kleurtjes, en hun verdeling over de ziekenhuizen. De verdeling van de kleurtjes was in de twee plaatjes zo’n beetje tegengesteld. Het was een heel duidelijk plaatje, dat ze best eerder hadden mogen delen.

Enfin, het reduceren van de wereld tot 100 mensen is dus heel effectief en maakt dingen begrijpelijk. Toen dacht ik, misschien kun je het ook temporeel toepassen, dus: als je leven uit 100 dagen bestond, hoe zou je die dan vullen? Met welke activiteiten, welke mensen, op welke plekken? En als het 100 uur was? En 100 minuten? In het laatste geval zou ik waarschijnlijk gewoon een film kijken.

Of financieel: je krijgt eenmalig 100 euro, wat zou je ermee doen?

Of 100 klappen: wie zou ze aan je mogen geven?

Of 100 zoenen: Aan wie?

Nog 1 keer seks: met wie?

Die laatste vraag kan een enerverend gesprek opleveren met je partner.

Geschetste verbazing

Ik ging mijn boosterprik halen en toen dacht ik: weet je wat? Ik maak er een tripje van. Mijn afspraak was namelijk in Zaandam (soms voelt het alsof ik daar dichterbij woon dan bij Amsterdam, waar ik daadwerkelijk woon) en op de weg daarnaartoe ligt een tankstation dat als enige in de wijde omtrek tevens als Mondial Relay pakketpunt dient. En laat dat nou net de pakketdienst zijn die veel mijn van mijn Franse Vinted-klanten – met name vanwege de lage verzendkosten – kiezen voor de afhandeling van hun pakketten.
 
Verderop in Zaandam, aan de Pieter Ghijsenlaan, de laan waar een prik op me lag te wachten, ligt ook Boer Geert. Geen letterlijk liggende boer, maar een broodjeszaak met de beste broodjes die ik ooit heb geproefd. Omdat ik in mijn leven veel verschillende broodjes heb geproefd op veel verschillende plekken ben ik van de aan onomwonden zekerheid grenzende overtuiging dat Boer Geert de lekkerste broodjes van de hele wereld maakt. Je hoeft dus geen genie te zijn om te kunnen bedenken dat ik onderweg naar de vaccinlocatie, na het afleveren van het pakket, een broodje zou gaan halen.
 
So far so motherfucking good, zou je zeggen, maar wat schetste mijn verbazing toen ik bij Boer Geert aankwam? Ik was mijn portemonnee vergeten. Dat was nogal bijzonder, want gebeurt me nooit. Toen ik buiten stond om een zielige selfie te maken met op de achtergrond het logo van Boer Geert bedacht ik, terwijl ik naar mijn telefoon keek, dat je ook met je telefoon kunt betalen. En ja hoor, ik had Apple Pay ook daadwerkelijk geactiveerd, maar nog nooit gebruikt. Met een beetje hulp van het jeugdig twinkelende broodjesmeisje, wellicht de dochter of nicht van Geert, lukte het me om te telefoonpinnen en werd het een vrolijke selfie, etend en bevriezend aan het Zaanse deel van het IJ.
 
Gevoed en gevuld fietste ik na de lunch door naar de vaccinlocatie (vind ik een heerlijk woord, overigens) die niet ver verwijderd was van al de plekken waar ik tot nu toe was geweest. Maar wat schetste ten tweeden male mijn verbazing toen ik daar aankwam? Ik was mijn portemonnee vergeten, met daarin mijn rijbewijs. Zonder ID geen prik, luidt het eeuwenoude gezegde, dus moest ik, inmiddels tamelijk onderkoeld, terugfietsen naar huis om legitimatie te halen.
 
Tijdens de terugrit bleek maar weer eens dat ik gestoord ben, want ik werd ik zo kwaad om het zelf vergeten hebben van mijn portemonnee met daarin mijn rijbewijs dat ik de hele vaccinatiecampagne begon te vervloeken en daarmee het coronabeleid, Hugo de Jonge, Ernst Kuipers, Jaap van fucking Dissel, het maatschappelijk toondove OMT en elke vleermuis tussen hier en Shanghai. Ik werd ter plekke, al fietsend, een antivaxxer, met terugwerkende prikspijt. ‘Word wakker, mensen!’ dacht ik, maar schreeuwde ik niet naar voorbijgangers. Fuck de autoriteiten en deze bullshit! Waarom is dit zo slecht geregeld? Waarom kan ik me, als goedwillende, doch vergeetachtige burger zonder identiteitsbewijs niet gewoon laten prikken? Ik heb DigiD (anders zou ik hier niet geregistreerd zijn), tientallen andere pasjes (vooruit, nu niet bij me), een fotokopie van mijn paspoort in mijn mail en een hoofd op een lichaam met een onmisbare en onuitwisbare identiteit. ‘Jullie’ willen deze onzin toch stoppen, dacht ik? Nou, graag of niet!
 
Gelukkig vond ik me na het oversteken van de brug die ons van Zaandam bevrijdt al een flink dwaasje en besloot ik mijn vanuit de Zen-leer geadopteerde skill om het mooie in de mislukking te ontwaren toe te passen. Ik scande mijn omgeving, zag een waterige zon doorklieft door elektriciteitslijnen en bedacht toen dat ik daar een foto van wilde maken. Dan zou mijn vergeefse (deels, want pakket en ziek broodje) trip goedmaken. Maar ik bedacht het te laat, moest keren, en toen was de zon verdwenen achter een vadsige mistwolk.
 
Later zag ik twee paarden, overschaduwd door een enorm reclamebord en de geluidswerende wand van de A8. Dít is de foto die alles de moeite waard maakt, dacht ik toen, wederom te laat, want weer moest ik keren en op het moment dat ik klaarstond voor het Pulitzer-winnende moment draaiden de paarden zich lui, nonchalant en supergemeen om en liepen uit het zicht.
 
Zen.
 
Thuis heb ik de fiets geparkeerd en de auto ongeparkeerd en ben ik weer naar de vaccinlocatie gereden. Daar stond buiten inmiddels een rij tot om de hoek van het zielloze gebouw en bleek dat ik mijn gele boekje was vergeten.