Averechts

Nu de mondkapjes af zijn beland ik vaker in gesprekken. Vaker dan toen we nog mondkapjes droegen, maar ook vaker dan daarvóór. De monden zijn bevrijd en lijken die hernieuwde vrijheid te willen vieren door zich te openen. Ik merk dit niet alleen bij anderen. Er is geen voorbijganger die ik niet groet. En elke voorbijganger die een gesprek wil aangaan ontvang ik met open armen. Figuurlijk dan.

Iemand die nergens van bevrijd hoeft te worden is mijn jongste zoon. De staat van de pandemie is niet van invloed op het gebruik van zijn stembanden en ledematen. Dat de grote mensen nu niet langer met een half bedekt gezicht geforceerd afstand houden, betekent niet dat hij bij de bakker nu méér breakdancet dan voorheen. De hoeveelheid breakdancing, geneurie en gezang is gelijk. Geen pandemie die de intrinsieke energie van een kind kan aantasten. Dat is geruststellend.

Nee, dan appelsap. Dat heeft wél de macht zijn energie te sturen. De belofte van appelsap maakt hem doelgericht en meegaand. Het laat hem luisteren en houdt hem stil. Voor even dan, want ook de appelsap raakt op, en daarmee zijn stilte. Hij schreeuwt dat hij méér appelsap wil. Hij rent door de bakkerswinkel en eist taart. Alles met chocola. Hij houdt zo van chocola geef me chocola, schreeuwt hij. Ik zeg hem dat schreeuwen geen zin heeft. Sterker nog, het werkt averechts.

‘Wat is aawfrets?’ vraagt hij.

‘Nou…’ zeg ik, twijfelend over hoe ik dit ga uitleggen.

De oude man schuin tegenover ons aan de lange bakkerstafel bespeurt mijn twijfel.

‘Ik ben benieuwd hoe je dat gaat uitleggen,’ zegt hij grijnzend.

‘Jaha,’ zeg ik, even benieuwd. Tegen mijn zoontje begin ik vervolgens een ingewikkeld verhaal over hoe sommige acties een tegengesteld effect kunnen hebben. Vervolgens probeer ik ‘tegengesteld’ en ‘effect’ uit te leggen en vervolgens stop ik omdat het me niet lukt en hij toch al niet meer luistert. Hij breakdancet nu tussen de stroopwafels en krentenbollen.

‘Het is een breisteek,’ zegt de man dan.

‘O?’ zeg ik.

‘Recht en averecht. Een steek in de tegenovergestelde richting. Veel mensen weten dat helemaal niet.’

‘Daar behoor ik toe.’

‘Jaha, zo zie je maar.’

‘Inderdaad zeg. Maar dat is met veel woorden hè, dat we de oorsprong zijn vergeten. En ze te pas en te onpas maar voor andere zaken gebruiken. Jammer is dat.’

De man kantelt zijn hoofd en klikt met zijn tong, alsof hij wil aangeven dat hij niet weet of dat wel zo jammer is. Het is gewoon hoe het gaat, weet hij uit ervaring.

De man staat op en loopt naar de uitgang van de winkel. Hij zegt nog wat dingen over taal en over breien, die ik niet helemaal hoor en waar ik niet op reageer omdat ik op het woord ‘etymologie’ probeer te komen. Dat lukt me pas tijdens het schrijven van dit stuckje.