Waarom de wereld verging (met her en der cynisch commentaar)

Eigenlijk hadden we het allang kunnen zien aankomen. Eigenlijk was het totaal geen verrassing. Het was dan ook al aangekondigd door een aan de eigen Apocalyps bezweken indianenstam (maar laten we eerlijk zijn, wie geloofde dat nou echt?).

We hadden het kunnen zien aankomen. Misschien wel moeten. We hadden er immers volop gelegenheid voor.

Bijvoorbeeld toen een minderjarige, hermafrodiete popster ziek van uitputting het podium onder zijn danslaarsjes onderkotste.

Of toen er om 4 uur ’s nachts bijstandmoeders met kinderwagens in de rij stonden voor de nieuwe iPhone.

Of die keer dat een klein negerjongetje werd gebruikt als inzet van een nationaal debat over immigratie en het bijna heilig verklaarde Nederlands staatsburgerschap.

Of die keer dat tientallen ouders in Amsterdam een beschadigd kind terugkregen omdat iemand genaamd M. (niet die van James Bond) gewoon het een en ander voelde (wat hij zelf ook niet handig vindt, maar ja hij voelde het nou eenmaal) waardoor een heleboel andere mensen nu ook van alles voelen en hij maar beter voor altijd verstoppertje kan spelen.

Of o ja! Die ene keer dat een Somalisch meisje van 13 werd gestenigd omdat ze was verkracht door een groep soldaten (DOM!).

Of die keer dat een naakte man op een snelweg in Florida het gezicht van een dakloze opat (moet je maar geen dakloos gezicht hebben!).

Of die keer dat Amerikaanse soldaten over een hoopje Afghaanse lijken pisten (moet je maar geen Afghaans lijk zijn!).

Of die ene keer dat Oostenrijkse Fritzl zijn dochter 24 jaar gevangen hield in een kelder en haar aan de lopende band bezwangerde (moet je maar geen incestueuze vader met een kelder hebben!).

Of die keer dat laatst een grensrechter bij een amateurwedstrijd door twee pubers werd doodgeschopt (moet je maar beter vlaggen!).

Of die keer dat afgelopen vrijdag op een basisschool in Newton (niet die van de zwaartekracht) twintig kinderen kapot werden geknald (moet je maar kogels kunnen ontwijken à la Neo!).

Of die keer dat Michael Jackson.

Of die keer dat Willem Holleeder op tv.

Of al die mensen al die keren bij Jerry Springer.

Of die talentenjachten.

Reality shows.

Joran van der Sloot.

Britney Spears.

Scientology.

Anders Breivik.

Fox News.

Frikadellen.

Badr Hari.

Bernie Madoff.

Kebab.

Two girls and a cup.

Nee, eigenlijk was het helemaal niet zo gek dat de wereld op 21 december 2012 verging.

Vol verwachting klopt zijn hart

Het is Sinterklaasavond. Balthasar zit alleen in een rommelige kamer op de rand van zijn bed. Tegenover hem staat een lege stoel. Hij heeft tussen de stoel en het bed wat rotzooi opzij geschoven om plaats te maken voor twee surprises. De ene is een Buffy the Vampire Slayer van papier-mâché en de andere de helm van Iron Man, gemaakt van een bloempot en aluminiumfolie.

Balthasar doorbreekt met een krakerige stem de stilte.

‘Ik eerst? Nee, jij mag eerst. Ik? Vooruit.’

Hij pakt de helm voorzichtig op. ‘Oe, zwaar!’ grinnikt hij.

Er zit een gedicht op geplakt. Hij haalt het eraf en leest het voor. Als hij klaar is, maakt hij de helm open.

‘Spannend hoor!’

In de helm zit een cadeautje. Hij pakt het uit. Het is de DVD box set van Buffy the Vampire Slayer.

‘Hé wat toevallig! Bedankt! Ok, nu jij.’

Balthasar staat op van de bedrand en gaat op de stoel tegenover hem zitten.

‘Nou, ik ben benieuwd! De surprise ziet er in ieder geval fantastisch uit.’

Hij verplaatst zich snel weer naar het bed en haalt zijn schouders wat verlegen op. ‘Ach…’

Hij staat op en neemt weer plaats op de stoel. Ook op Buffy zit een gedicht. Hij vouwt het open, neemt een diepe teug adem, heft zijn armen ten hemel en laat ze met grote kracht op de surprise neerdalen. Het hoofd van Buffy breekt open. Hij begint hevig kreunend op de rest van het papier-maché lichaam in te slaan. Na de pop zijn de cadeautjes aan de beurt. Stukken chocola en sieraden vliegen door de kamer. De vulling van een knuffelkonijntje regent naar beneden.

Balthasar slaat, met het schuim in zijn mondhoeken, de surprise aan gort. Hij slaat zo hard dat hij zijn eigen gezicht een paar keer raakt. Als er niets over is dan een zilverbruine papier- en chocoladebrij, stopt hij.

Met een zwetend voorhoofd en bebloede knokkels zet hij een dankbare lach op.

‘Wat leuk, dat had je echt niet hoeven doen.’

Hij staat moeizaam op en neemt weer plaats op de rand van het bed. Met een knipoog maakt hij een wegwerpgebaar en spuugt wat bloed.

‘Heb ik ook niet gedaan. Dat was Sinterklaas.’

Hij staat ten laatsten male op, gaat weer op de stoel zitten en knikt liefdevol naar de leegte boven het bed.

Buiten begint het zachtjes te sneeuwen. Het is natte sneeuw, die niet lang zal blijven liggen.

Bedankt, Marianne

De onophoudelijke vraag, dagelijks door iedereen gesteld, als een echo in de wind, baken van tijd, die menigeen tot krankzinnigheid heeft gedreven: wat eten we vandaag?

Wat. Eten. We. Vandaag?
Wat eten we. Vandaag?
Vandaag. We eten wat?

Om de krankzinnigheid voor te zijn tik ik ‘www.smulweb.nl’. Smul. Web.
Ik wil een ovenschotel. Met gehakt.
Tik ‘ovenschotel gehakt’.

‘Bedoel je recepten met ovenschotel gehakt?’
Ja. Dat bedoel ik. ‘Zoek’.
‘1.831 ovenschotel gehakt recepten…’
O…

‘Ovenschotel met gehakt en satésaus; Ovenschotel met gehakt courgetten en tomatensaus; Witlof ovenschotel met gehakt; Zuurkool ovenschotel met vegetarisch gehakt en appel…’

Vegetarisch gehakt? Een contradictio in terminis, me dunkt. Hoewel het er natuurlijk maar net aan ligt wát je hakt. Zo kun je ook grapefruits, brood en kokosnoten hakken. Hmm…

‘Ovenschotel met bonen, gehakt en brie; Ovenschotel met gehakt en satésaus…’

Weer? Misschien moet ik sorteren op basis van populariteit. Ja, dat doe ik.

‘Ovenschotel á la Louise…’

Wie is Louise? En waarom is er een ovenschotel naar haar vernoemd?

‘Echte (zalige) winter ovenschotel…’

Te vaag. Meer. Meer!

‘Nacho cheese ovenschotel…’

Te Mexicaans. Más. Más!

‘Zuurkool ovenschotel met gehakt, ananas en kaas…’

Ananas? Ananas?

‘Ovenschotel met prei en banaan…’

Banaan? BANAAN?

‘Andijvie ovenschotel…’

Andijvie? Andijvie. Andijvie!

Een greep uit de reacties op het reeds 130.154 keer bekeken en 1.092 keer bewaarde recept van Marianne leert mij dat Kortlevers deze schotel vorige week heeft gemaakt en hem ‘lekker’ vond.

Olybatapi vindt het ‘Een heerlijk gerecht, voor herhaling vatbaarder olybatapi.’

Ramsteen schreeuwt ‘Heerlijk, wat een super schotel!’

Maar er is ook voorzichtige kritiek. Zo bedankt Lonneke19 Marianne voor de heerlijke schotel, maar doet ze ‘er alleen de volgende keer minder ei in, want die vond ik (ze) nogal overheersen.’ En laten we eerlijk zijn: wie zit er nou te wachten op overheersende eieren?

Een enkeling durft ook een suggestie te doen. Zo zal het culinaire genie ger1958 volgende keer ‘van de helft van de schijfjes een puree’ maken en legt hij dan ‘een laagje schijfjes bovenop.’

Robinenleen geven zelfs een paar waarschuwende tips, aangegeven door middel van een sterretje en haakje sluiten: ‘*) bak de spekjes niet te lang door als ze bovenop de schotel liggen verbranden ze in de oven.*) De smaak van het gehakt bepaalt veel aan de smaak van de schotel, let dus op met kruiden van het gehakt’

Simba_tje kan kort zijn: ‘heerlijk hoor, ik heb echt veel te veel gegeten….’
Dat geeft niet kleine leeuwenkoning. Eet jij maar lekker zoveel je wilt. Je zult het nodig hebben als je strijdend tegen je jaloerse, verraderlijke oom Scar vanaf die puntige klif je volk wilt leiden.

Maar het is uiteindelijk Irma591’s door leestekens en hoofdletters ongehinderde kwetsbaarheid die me over de streep trekt: ‘hoi ik heb het nu gemaakt omdat ik niet een type ban van aardappels en groeten en vlees op het bord dus vind het fijn als er groente en vlees in zit maar dan een ovenschotel of een roerbak gerecht dusga het uitproberen dank je wel’

Ik vind dat ook fijn, Irma. Ik vind dat ook fijn.

Het wordt dus andijvie. An. Dij. Vie.

(…)

‘Bedankt Marianne, hij was heerlijk. Alleen zou ik volgende keer…’

Peter, een tragedie

Het waren donkere dagen voor Peter. Niemand wilde nog iets met hem te maken hebben en dat terwijl hij nog zo zijn best had gedaan. Het was niet eens echt zijn schuld; iedereen had in die situatie kunnen falen. Hij had een keuze gemaakt en daar moest hij nu voor boeten. Al die anderen hadden níet gekozen, waren blijven hangen in nevelen van vertwijfeling en apathie.

Daar stonden ze dan, langs de zijlijn van zijn wroeging, bij een match zonder scheidsrechter met een stopwatch om af te kunnen lezen hoe lang ze al speelden en of het niet een keer tijd was om te stoppen. Makkelijke lafaards.

Peter stond daar ook, maar alleen, verlaten door zijn teamgenoten, op een veld met dor gras en goals zonder netten. Alle ballen vlogen in de sloot en er was niemand die ze eruit haalde.

Peter, de ultieme solist, tegen wil en dank. Eerste violist onder dwang. Interpreteur van Bachs Sonaten met een ongezonde hang naar Händel.

De wielrenner die liever thuis voor de buis zit dan met verzuurde kuiten op de Mont Ventoux.

De visboer, die heimelijk over een misgelopen carrière als spreekstalmeester droomt.

De accountant, worstelend met zijn emoties in een zelfverkozen keurslijf van slappe koffie en spreadsheets.

De cardioloog, gebukt gaand onder het vegetarisme van zijn overspelige vrouw. Zij: advocaat, dominant, schel van stem, nietsontziend. Hij: cardioloog.

De loodgieter, in constante verwarring over de benaming van zijn beroep.

Dat was Peter, en meer. Meer dan hier in woorden te vatten is.

Hij was als Johannes van Dam in de McDonald’s. Als een ijsbeer in de woestijn. Als een pooier in Utah.

Hij was alleen.

Er was slechts één welgemeend advies dat hem ten deel viel. Eén advies, gezongen uit volle borst:

‘Gaat heen Peter, en keer niet weder. Gaat heen en kijkt niet om.’

Op de thee

‘Zeg, wilt u ook zo’n overheerlijk kopje rooibos thee?’
‘Is dat rooibos thee?’
‘Ja, speciale. Met mango en perzik.’
‘Nou, daar zeg ik natuurlijk geen nee tegen!’
‘Nee?’
‘Nee!’

‘Ik vind het heerlijke thee. Ik denk dat ik in geen tijden lekkerdere thee gedronken heb. Ik heb de thee ook pas ontdekt.’
‘Nou, ik ben benieuwd!’
‘Pas op, hij is nog wel heet.’

‘Heeft u ook honing?’
‘Honing?’
‘Ja, voor mijn zere keel.’
‘Wat heeft u dan?’
‘Keelpijn.’
‘En wat voelt u dan precies?’
‘Het brandt.’
*knikt*

Even later, nadat de thee wat is afgekoeld.

‘Gatverdamme!’
‘Pardon?’
‘Gatverdamme, wat een gore thee!’
‘Meent u dit nu echt?’
‘Ja, ik vind het totaal niet lekker.’
‘O, maar… Het is toch niet zó vies? Het is toch best aangenaam? Met mango en perzik. Een soort Ice Tea, maar dan warm.’
‘Ja precies, goor.’
‘Nou, ik vind het lekker.’
*haalt schouders op*

Er volgt een ongemakkelijke stilte, wat niet vreemd is onder deze omstandigheden.

‘Ik vind het wel raar dat u het niet lekker vindt.’
‘Tja.’
‘En ik vind de manier waarop u dat liet merken ook wat vreemd.’
‘O ja?’
‘Ja, ongepast. Bot zelfs.’
‘Naja, ik vind het gewoon hele, hele gore thee. Echt heel vies. Ik heb bijna gekotst.’
‘Nu is het wel genoeg.’
‘Het is verder niet persoonlijk bedoeld. Het gaat me puur om de thee. Die smerige hoerenthee van u.’
‘Ok, het is duidelijk.’
‘Bah, bah, driewerf bah.’
‘Juist.’
‘En u bent een vies, stinkend hoerenmens dat u het schenkt.’
‘Wel GODVERDE…’
‘Sorry! Sorry… Ik zou het niet persoonlijk maken. Het is de thee die onzindelijk goor is, niet u.’
‘Juist.’
*glimlacht beleefd*

(…)

‘Koekje?’
‘Lekker.’

Elfjes bestaan niet

‘Elfjes op de parade. De elfjes zijn heel lief.
Maar ze zijn er niet.’

Zo begon Hugo, met een sceptische ondertoon, zijn relaas over cultuursnuivende elfjes. Wat voor parade dat dan precies was, wilde of kon hij niet vertellen. Naast zijn scepsis wist hij ook een flinke dosis geheimzinnigheid in zijn verslag te verweven, iets wat nogal vreemd op het publiek overkwam. Het was duidelijk dat hij twijfelde aan het bestaan van de elfjes, maar weigerde uit te wijden over de locatie waar deze wezentjes, hadden ze bestaan, al dan niet waren geweest.

Ook het adjectief ‘lief’ deed bij de toehoorders de wenkbrauwen fronsen. Lief? Waarom zou je ze als lief bestempelen als ze er niet zijn? En trouwens, zijn ze er alleen niet op deze anonieme parade, of zijn ze helemaal nergens?

Dit soort vragen, en meer, werd op Hugo afgevuurd. Hij haalde z’n schouders op. Naast scepsis en onnozele geheimzinnigheid kon nu ook onverschilligheid aan zijn lijst van eigenschappen worden toevoegd.

De nieuwsgierigheid had inmiddels plaatsgemaakt voor frustratie. Een enkeling zat met de armen over elkaar te smakken op lucht, een ander sloeg het ene been over het andere been, vergezeld van een geforceerde kuch en weer een ander schoof zijn stoel theatraal naar achteren en riep ‘stompzinnige schallebijter!’ alvorens hij woest het voor de gelegenheid gereserveerde zaaltje uitbeende.

Hugo leek onaangedaan, totdat plotseling een klein jongetje zijn vinger opstak. Hugo keek zijn kant op en gaf hem een kort, bijna onzichtbaar knikje. De zaal viel stil. Het jongetje stond op en vroeg met krakende stem of er, ergens op de wereld, of daarbuiten, in een droomland zoals van Peter Pan, niet tóch elfjes waren.

Hugo schoot vol. Het zaaltje keek hem nu verwachtingsvol aan. Hugo slikte en opende zijn mond.

‘Nee,’ zei hij met een stalen stem, en zijn blik verstarde weer.

Bij het jongetje, nog steeds met zijn vinger in de lucht, biggelde een traan over de wang.

Hugo stond daar, teruggetrokken in zijn kerker van kilte. In het zaaltje was niets meer te horen, behalve het gesnik van een gedesillusioneerd kind.

De ober, de bankier en de kip

‘Pak aan,’ schreeuwde de ober in het gezicht van de verjarende bankier.
De kip vloog door de zaal. Te horen aan de kreten kwam er zelfs een vleugel bij de uitgedoste diva’s in de serre terecht.

De familie keek in shock toe. Hoe zou de bankier reageren? Iedereen wist van zijn temperament, iets waar de ober hem kennelijk in evenaarde.

De bankier pakte zijn servet en veegde rustig de marinade van zijn wang. Vervolgens pikte hij één voor één de stukken kip uit zijn kraag, zijn borstzakje, zijn haar.

De ober stond als een verdwaalde pitcher van bijvoorbeeld The New York Yankees, The Boston Red Sox of The Milwaukee Brewers – om ook een team te noemen dat nooit de World Series heeft gewonnen – nog steeds met een verbeten blik in de werphouding. Ik zou willen zeggen dat het hele restaurant met ingehouden adem het tafereel gadesloeg, maar dat zou een stinkende leugen zijn. De klandizie van dit malafide etablissement bestond goeddeels uit gepeupel waarvan het morele kompas al lang geleden verloren was geraakt in een verzuurde zee van onachtzaamheid. Men at, dronk of parlevinkte stoïcijns door, alsof er niet net een hele kip over een bankier was gegooid.

De dochters van de bankier, drie rondborstige wichten met immer blozende wangen, wisten zich duidelijk geen raad met de surrealistische spanning en begonnen als ondervoede varkens te krijsen. Het was immers ook hun kip. De bankier was immers ook hun vader. En hij was jarig.

Gevraagd naar de reden van zijn actie bleef de ober stilzwijgend staan, als versteend in de tijd. Er was geen reden, slechts een daad. Hij had het gewoon gedaan, zomaar.

De bankier, gekrenkt, stinkend naar coq au vin, ervoer ver weg, in de krochten van zijn gevoelsleven, iets wat neigde naar begrip. Híj deed nooit zomaar iets. Al zijn daden hadden een reden, vaak manipulatief van aard.

Na deze openbaring trok de bankier zijn jasje uit. Hij ontstropte zijn das en ontknoopte zijn shirt. Met ontbloot bovenlijf vroeg hij de ober om hem te volgen. Deze ontdooide, voor het eerst sinds het gooien van de kip, uit zijn pose en ontdeed zich van zijn strik, gilet en hemd. De bankier pakte een extra stoel en de ober schoof aan. Ze waren nu hetzelfde. Gekleed in niets dan een zwarte pantalon en bijpassende schoenen aten ze de kip. Van de tafel, van de grond, uit de kroonluchters. Ze aten de kip met bot en al, smakkend, kreunend, toegevend aan iedere impuls die ze tot dan toe hadden teruggedrongen.

Ze aten de kip, met hun handen, terwijl de dochters krijsten.

En de diva’s? Die crepeerden, als uitstervende vogels van hooghartigheid, in een kooi van allure.

Twee gezette meisjes

‘Ja en hij gaat wel gewoon allemaal leuke dingen doen. Reisje naar Duitsland, lekker stappen, bioscoop, maar ik krijg nog wel gewoon 20 euro van ‘m. Is prima als je al die dingen wil doen, maar geef mij dan eerst die 20 euro weet je.’

‘Ja.’

‘Het geld groeit niet op m’n, op m’n ehh…’

‘Op je rug.’

‘Precies.’

(…)

‘Ja en toen laatst ook, kwam ie eten. Dus ik maak een salade, niet te duur, 5 euro, zoiets. Dus wel prima weet je, doe ik niet moeilijk over. Maar zijn we klaar met eten, zegt ie: ‘Zo, tijd om te gaan,’ dus ik: ‘Ja je gaat wel helpen afwassen. Je gaat niet zomaar weg zonder te helpen afwassen.’’

‘Nee’

‘Hij zo: ‘Ja maar ik heb de helft van die spullen niet gebruikt.’ Ja dan was je alleen maar de spullen af die je hebt gebruikt! Ja hallo.’

‘Ja precies.’

‘Ja dahag.’

(…)

‘Ik heb honger.’

*knikt*