Eclips (#latertext)

In 1999 was er een zonsverduistering. Ik was met mijn ouders en zusje op vakantie in Frankrijk. Niemand had toen smartphones waarmee je foto’s kon maken of op internet kon surfen. Er was me toen wel verteld dat je niet direct naar de zon moest kijken. Het licht dat langs de maan werd geperst zou zo scherp zijn dat het je netvlies kon beschadigen. Als je ernaar wilde kijken moest dat met een speciale eclipsbril of via de reflectie op een stuk papier.

In de loop van de middag werd het steeds donkerder boven het bungalowpark. Groepjes mensen hadden zich buiten verzameld om het zeldzame fenomeen te kunnen aanschouwen. Ik bekeek de mensen terwijl ze naar boven staarden, met bril of via kartonnen constructies. Een eclipsbril had ik niet en ik had geen zin om zelf een zonnekijker te maken. ‘Niet direct in de zon kijken,’ herhaalden de woorden zich in mijn hoofd, maar ik had in de aanloop naar het event allang besloten het wel te doen en dus deed ik het. Met toegeknepen ogen keek ik een fractie van een seconde omhoog, maar toen was het al te laat. Het licht brandde door mijn netvlies en minutenlang zag ik alleen maar vlekken. Toen de vlekken oplosten, bleef er een krasje achter. Een zeepaardvormige lijn met daaromheen wat puntjes, die mee bewogen met mijn oogbal.

Op het moment zelf wilde ik er niet aan toegeven; ik was immers nog zo gewaarschuwd. Hopende dat de kras vanzelf zou oplossen, deelde ik enthousiast in de oohh’s an aahh’s van de mensen die wel de benodigde veiligheidsmaatregelen hadden genomen, terwijl ik deed alsof mijn zicht niet was aangetast.

De volgende dag werd ik wakker en zag ik het zeepaardje nog steeds. Ik was niet in staat om er iets over te Googlen, want dat bestond nog niet, en ik durfde er met mijn ouders niet over te praten, dus hield ik het voor me, in de hoop dat het vanzelf weer over zou gaan. Dat gebeurde niet. De kras bleef, hoewel ik hem niet altijd zag. Na verloop van tijd raakte ik eraan gewend of vergat ik dat hij er was. Alleen bij bepaalde standen van de zon werd ik eraan herinnerd. Ook zonder eclips zie ik vlekken als ik recht in de zon heb gekeken, maar sinds de zomer van ‘99 dus ook een zeepaardje, meedansend met de bewegingen van mijn oogbal. Vaak zie ik hem als ik fiets en als de zon schuin staat en fel schijnt, zoals de laatste dagen het geval is. Of als ik van moeheid in mijn ogen heb gewreven en mijn zicht langzaam maar zeker onttroebelt. In het hervinden van de focus danst het zeepaardje dan alle kanten op. Alle kanten, als een doorzichtige zeepaardvormige stuiterbal.

Enkele jaren geleden kon ik er op zo’n moment nog flink van balen. ‘Waarom was ik zo stom?’ ‘Hoe kon ik zo eigenwijs zijn? Ik heb mijn zicht voor altijd beschadigd!’ kermde ik dan intern. Maar nu baal ik er niet meer van. Het is er gewoon. Een van buitenaf onzichtbaar litteken, een aandenken aan een half leven geleden. Toen 16, nu 32. Maar wel mét dansend zeepaardje.

Litteken

Jajaja, ik weet het, het leven gaat door en meer van dat soort dooddoeners. Het leven gaat door, maar hoe? De natuur gaat stoïcijns haar gang, alsof er niets is gebeurd, maar dat is voor mensen, hoeveel we ook deel uit denken te maken van die natuur, een stuk ingewikkelder. Denken, voelen, nadenken over gevoelens: het compliceert alles. Als er dan zoiets gebeurt, als wat er is gebeurd, het on(be)denkbare, wat doe je dan met die gedachtes? Laat je jezelf ronduit voelen, of is het misschien beter om het een en ander te blokkeren? De gedachte over een uitspraak als: ‘Wat de forensisch experts zien, is met geen pen te beschrijven,’ gedaan door de leider van het forensisch team bijvoorbeeld. Wat moet je met de gedachtes over zo’n uitspraak?

Moet je je dan gaan bedenken wat hij daarmee bedoelt? Moet je jezelf proberen voor te stellen wat er door de impact van een raket met een lichaam gebeurt, terwijl het met 900 kilometer per uur op 10 kilometer hoogte door de lucht vliegt? Een klap zo groot dat hij er tezamen met het wegvallen van de cabinedruk voor zorgt dat de kleding van je lichaam wordt gerukt. Moet je je bedenken hoe dat lichaam tien kilometer naar de aarde valt en te pletter stort? Hoe het vervolgens dagenlang in tropische temperaturen ligt en ’s nachts als voedsel dient voor plaatselijke roofdieren? Moet je je al deze dingen bedenken in een poging te begrijpen wat de forensisch experts aantreffen op hun werktafel, of kun je deze gedachtes en de daarmee gepaard gaande gevoelens beter onderdrukken? Heb je daarin überhaupt een keuze?

Nee. Tenminste, niet altijd. Je bedenkt het je hoe dan ook, maar de frequentie en heftigheid waarmee je dat doet is te reguleren. In dat opzicht scheelt het ergens wel dat de ramp van onbevattelijke omvang is. Ons mensenbrein is te beperkt om volledig te kunnen begrijpen wat er nu precies is gebeurd. Het is te erg, te groot en te absurd.

Ik betrap mezelf erop dat ik de ‘menselijke resten’ uit de nieuwsberichten niet meer goed aan het begrip ‘mens’ kan koppelen. Het lukt me niet. Eerst werd ik gekweld door de gedachte aan mijn halfzus en haar gezin, onteerd op een Oekraïens slagveld, maar nu is dat anders. Ongeveer 220 lichamen zijn geborgen. Dat betekent dat er op dat veld nog zo’n 80 mensen of delen daarvan moeten liggen. Sommigen zijn natuurlijk verbrand, ‘maar botten vind je altijd’, aldus de forensisch expert van het duo rechercheurs dat aan onze familie is toegewezen. Botten vind je altijd. Vooral in een bot als het dijbeen bevindt zich veel merg en dus leent een dergelijk exemplaar zich goed voor het identificatieproces.

Dat proces is nu anderhalve week onderweg. Er zijn volgens de kranten twee mensen geïdentificeerd, hoewel Maleisische bronnen melding maken van meerdere geïdentificeerde Maleisische slachtoffers. Hoe dan ook, het is een traag proces. Op zich zegt dat al genoeg over de staat waarin de lichamen verkeren.

Niet over nadenken.

Het leven gaat, voor ons in ieder geval, wel gewoon door. Schrap ‘gewoon’. Het gaat door, maar alles is anders. Het doorgaan van een menselijk leven gaat hoe dan ook gepaard met gedachtes en gevoelens. Die zijn er dus en die moeten een plek krijgen.

Een andere dooddoener is dat tijd alle wonden heelt. Waarbij wel zal gelden: hoe groter de wond, hoe meer tijd. Een wond kan helen, maar het litteken blijft zichtbaar. Vijftien jaar geleden had ik een scooterongeluk. De littekens die dat me opleverde, kunnen af en toe nog flink jeuken. Gelukkig heb ik dan de mogelijkheid om te krabben. Dat zal bij deze wonden lastiger blijken te zijn.