Dit verhaal gaat niet over mij, laat dat duidelijk zijn, maar ik moet de zin opschrijven om te begrijpen dat ik het heb gedaan (en om je aandacht te trekken).
Correctie: dit verhaal gaat ook over mij. Mijn emoties ten opzichte van de man en mijn daad kan ik immers niet los zien van mezelf en mijn context.
Terug naar het begin, waar ik nog helemaal niet ben geweest.
Het is donderdag en je zou kunnen zeggen de eerste lentedag van het jaar. Er schijnt zon met warme kracht, uitgebalanceerd door een koele bries die maart vertegenwoordigt. Vanochtend was ik met mijn kind, nu heb ik uren voor werk. Omdat thuis werken niet werkt, ging ik op stap. Eerst een shirtje ruilen bij American Apparel, wat al twee jaar failliet is en eigenlijk niet meer bestaat, en vervolgens op zoek naar een flexwerkplek. Ik ZZP sinds de vorige zomer en ben nu dus ook een Coffee Company nomade, hoewel ik daar nooit zit. Noem me eerder een onregelmatige Starbucksbezoeker of bibliotheekstoelbezitter. Vandaag beland ik door een te lang genegeerde honger in eerste instantie helaas bij de Burger King, alwaar ik voor €3,95 een Big King menu koop (actie). Voor 60 cent krijg ik er een bakje mayonaise bij. Vervolgens heb ik geen zin meer in koffie (want cola) en dus fiets ik verder.
De zon schijnt overdadig en is onontkoombaar, zeker als ik op dat bankje aan de Amstel ga zitten. Ik kom eindelijk toe aan een belafspraak die ik al 36 uur tussen luiers en opgewarmde flesjes door probeer te voeren. Of ik copy kan maken voor een reeks websites over door de gemeente Den Haag gesubsidieerde sport.
‘Ik ben bezig met twee boeken, dus weet niet of ik tijd heb, maar het lijkt me best leuk.’
Na het gesprek sluit ik mijn ogen en laat de warmte van het licht eens goed tot me doordringen. Ik zie het gezicht van mijn zoon voor me en merk dat ik glimlach. Als ik mijn ogen open, pak ik mijn telefoon. Google Documents push-notificeert me dat iemand track changes heeft aangebracht in een artikel dat ik heb geschreven. Terwijl ik me afvraag af of dit een goed moment is om de suggesties te doorlopen doorloop ik ze. Ik keur ze eigenlijk allemaal goed, omdat ze goed zijn, en bedenk ondertussen dat ik op dit moment geld aan het verdienen ben, zittend op een bankje met uitzicht op een magere brug.
De tijd kruipt vrijwillig voorbij en ik zie links en rechts mensen passeren. Te voet, fiets en auto. Een man in zwarte kleding stopt naast me en begint in accentrijk Engels een verhaal over dat hij me niet wil storen en het echt heel erg vervelend vindt om deze persoon te zijn maar dat hij het toch is en me toch stoort en of ik hem kan helpen.
‘Hoe dan?’ vraag ik hem.
‘Tja,’ kijkt hij uit over de rivier.
Hij wil niet zeggen dat hij geld nodig heeft, maar dat is wel wat er aan de hand is. Omdat het nu 15:00u is op een donderdagmiddag naast Carré en niet vrijdagnacht op het Leidseplein wil ik zijn verhaal wel horen.
De man komt uit Irak en is gevlucht niet omdat het ‘unsafe’ was, maar ook niet gebleven omdat het ‘safe’ was. Hij is nu een jaar en acht maanden in Nederland en uitgeprocedeerd. Hij heeft deze week te horen gekregen dat hij moet vertrekken omdat er geen gronden zijn hem in ons land op te nemen. Hij woonde in Basra. Zijn ouders en zus ergens anders en zijn vader werd vermoord omdat hij op een zwarte lijst met soennieten stond. Jaren is hij opgejaagd en na zijn dood waren moeder en zus bang dat ze de volgenden waren. Zij zitten inmiddels in Denemarken en hebben asiel gekregen omdat moeder oud en ziek is. ‘She can’t even put on pants.’ Moeder en zus hebben hem overgehaald om ook weg te gaan uit Irak. Welk beroep hij daar had? Wiskundeleraar.
Ik ben zelf te slecht in wiskunde om te kunnen verifiëren wat hij zegt, maat dat maakt niet uit, want ik heb allang besloten hem te geloven.
De situatie is nu als volgt: hij moet weg, maar in Ter Apel kan hij nog een week of drie blijven voordat hij naar Roemenië gaat om daar zijn zaak opnieuw voor te laten komen. Ik begrijp het niet helemaal, maar kennelijk gelden daar andere regels.
‘Hoe wil je naar Ter Apel?’
‘Een treinkaartje is €24,70. Daarna moet ik nog een uur met een bus.’
‘En hoe ga je in Roemenië komen?’
‘Mijn moeder en zus sturen me wat geld. Maar daarvoor moet ik eerst naar Ter Apel. Ik heb vandaag vijf uur staan liften. Gisteren de hele dag. Ik haat het om deze persoon te zijn. Je zult ze vast genoeg zien. Maar ik ben ten einde raad. Ik heb je hulp nodig. Alsjeblieft.’
Ik pak mijn portemonnee en zie dat ik 35 cent heb.
‘Ik heb 35 cent.’
‘Asjeblieft. Je moet me helpen. Vraag of iemand anders me kan helpen. Alsjeblieft, ik weet het niet meer. Je moet me helpen. Iemand.’
Wat nu? Ga ik deze man naar Ter Apel brengen? Ga ik iemand bellen en vragen of diegene hem naar Ter Apel wil brengen?
‘Nee, dat hoeft niet, maar misschien iemand anders. Of iets anders.’
De man stinkt niet. Hij ziet er niet uit als een junk. Hij heeft een Universiteit van Amsterdam alumnustas om zijn nek.
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Die heeft iemand geschonken. Die heb ik gekregen.’
‘Die spullen komen dus wel ergens terecht,’ denk ik. De tientallen kilo’s aan kleren die ik inmiddels in groene containers heb gegooid worden op dit moment vermoedelijk door andere mannen gedragen. Mannen zoals hij, ten einde raad.
Hij maakt de tas open.
‘Kijk, dit zijn nog wat kleren. Dit mijn toilettas. Dat is alles.’
‘Heb je helemaal geen geld?’
‘Nee.’
‘Eten?’
‘Ik had een mandarijn, die is op.’
De zon verwarmt mijn gezicht. Onder mijn dure winterjas is het warm. Mijn nieuwste Nikes zijn al een beetje vies. Thuis heb ik nog meer Nikes. Ik edit artikelen op mijn iPhone 7 voor geld.
‘Oké, ga hier zitten, op dit bankje in de zon. Ik ben zo terug.’
‘Dank je wel.’
‘Geef me 5 á 10 minuten.’
‘Neem je tijd.’
De man haalt een minuscuul notitieboekje uit zijn tas dat zo goed als vol is geschreven en begint te lezen terwijl hij zijn hoofd op zijn hand steunt. Ik pak mijn fiets, telefoon en zoek via Google Maps een pinautomaat in de buurt. Weesperplein. Bij de automaat staat een grijze man met fiets en twee lange slierten snot uit zijn neus. Hij drukt op knopjes maar er komt geen geld uit de automaat.
‘Hmm, ik weet het niet,’ zegt hij sceptisch.
‘Doet hij het niet?’
‘Ik weet het niet,’ herhaalt hij.
Ik probeer het en alles werkt. De man haalt zijn schouders op, wenst me succes, wat ik al heb, en fietst weg. Ik stop het geld in mijn portemonnee en fiets terug naar de Irakese man op het bankje in de zon. Hij slaapt en schrikt wakker als ik nader. Hij lacht. Ik ga naast hem zitten.
‘Ben je moe?’
‘Het is oké.’
We geven even ruimte aan de stilte en zien een vrachtschip onder open bruggen doorvaren. Aan de overkant is de Amsteldijk, waar ik ooit nog eens seks heb gehad.
‘Weet je, jouw vader is vermoord. Jij bent hier. Je hele verhaal. En ik ben hier, in dit land, waar we klagen over werk en dure spullen.’
‘Het is gewoon geluk,’ zegt hij glimlachend, zich bijna verontschuldigend voor mijn mazzel. Ik knik bezwaard en pak mijn portemonnee.
‘Ik heb €40,- voor je gepind. Dan kun je naar Ter Apel en nog wat eten.’
De man geeft me een hand en omhelst me.
‘Hoe heet je?’
‘Ik ben Remco.’
‘Ik ben Adil.’
‘Hoi Adil.’
‘Dank je wel Remco.’
Ik wens Adil geluk en hij vertrekt. Met een gebogen houding en UvA-alumnustas om zijn schouder loopt hij de Weesperzijde af richting Centraal Station. Hoe oud zou hij zijn? 40? 50? Zijn gezicht was tijdloos. Ik weet het niet. Ik weet wel dat ik niet meer in de zon ga zitten. Op naar huis, naar mijn vrouw en kind.